ECLI:NL:RBOVE:2020:4459

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
08/996212-16 (FP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen door een rechtspersoon met een geldbedrag van ruim 1,3 miljoen euro

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf gevestigd op Aruba, dat zich van 2001 tot heden schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een geldbedrag van ruim 1,3 miljoen euro. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf de herkomst en de rechthebbende van deze bedragen heeft verborgen en verhuld, wat een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en de integriteit van het financieel en economisch verkeer aantast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 47.500,-.

De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat op 24 november 2020 werd gehouden. De officier van justitie, mr. M. Lambregts, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. D.J.G.J. Cornelissen. De tenlastelegging omvatte het medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van ongeveer 1,5 miljoen euro, waarbij de verdachte in de periode van 14 december 2001 tot heden in Nederland en Aruba handelingen heeft verricht die verband houden met het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van geldbedragen die afkomstig zijn uit misdrijven.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen en dat de rechtsmacht van Nederland van toepassing was, gezien de betrokkenheid van een Nederlandse staatsburger bij de rechtspersoon.

Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verbergen en verhullen van de herkomst van de geldbedragen, en dat dit een gewoonte is geworden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 47.500,-, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/996212-16 (FP) (P)
Datum vonnis: 21 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
gevestigd te Aruba op het adres [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door de raadsman van verdachte mr. D.J.G.J. Cornelissen, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 14 december 2001 tot heden schuldig heeft gemaakt aan (medeplegen) van het (gewoonte)witwassen van een geldbedrag van omgerekend ongeveer 1,5 miljoen euro.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met heden in de gemeente(n) Den Haag en/of Lelystad, althans in Nederland en/of Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
a)

van voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (omgerekend) in totaal ongeveer EUR 1.500.000,=, althans van een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij /zij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit het overtreden van de Opiumwet althans uit enig misdrijf, en/of

b)
een of meer geldbedrag(en) van (omgerekend) in totaal ongeveer EUR 1.500.000,=, althans van een of meer geldbedrag(en), en/of onroerend(e ) goed(eren), althans enig goed, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten geld en of (een) goeder(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij /zij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit het overtreden van de Opiumwet, althans uit enig misdrijf,
terwijl zij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding (partieel) nietig is. De tenlastelegging voldoet niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Allereerst is de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig. De tenlastelegging bevat de beschuldiging dat sprake is van gewoontewitwassen, zijnde een opzetdelict, terwijl in de tenlastelegging ook de schuldvariant van witwassen is opgenomen. De zinsnede ‘dan wel redelijkerwijs moest vermoeden’ is innerlijk tegenstrijdig, omdat slechts sprake kan zijn van gewoontewitwassen als er sprake is van opzet. De dagvaarding dient op dit punt nietig te worden verklaard. Daarnaast is de dagvaarding onvoldoende feitelijk omschreven. Het is niet duidelijk op welke concrete geldbedragen, bestaande uit omgerekend in totaal 1,5 miljoen euro, de officier van justitie heeft gedoeld bij het opstellen van de tenlastelegging.
De rechtbank overweegt als volgt.
De dagvaarding is gericht tot ‘ [naam 1] .’, gevestigd aan het adres [adres] . In onderlinge samenhang bezien met de inhoud van het dossier is het voldoende duidelijk dat de dagvaarding ziet op de rechtspersoon [verdachte] De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke verschrijving.
Uit de wet en vaste rechtspraak volgt dat een beschuldiging voldoende bepaald moet zijn, zodat het voor een verdachte duidelijk is waar hij zich tegen moet verdedigen. De rechtbank stelt vast dat drie varianten van witwassen impliciet alternatief ten laste zijn gelegd. Dit betekent dat bij de beantwoording van de vraag of en zo ja welke onderdelen van de tenlastelegging bewezen zijn, de niet te bewijzen onderdelen kunnen worden weggestreept, waarna, in geval van bewezenverklaring, een alleszins begrijpelijke variant resteert. De dagvaarding is om die reden niet innerlijk tegenstrijdig.
Als de tenlastelegging in samenhang wordt bezien met de inhoud van het dossier, volgt daaruit waar de geldbedragen van in totaal 1,5 miljoen euro op zien. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt immers uitgelegd dat er ruim 1,3 miljoen euro gemoeid gaat met (bancaire en contante) betalingen, en dat daar de contante stortingen op de eigen bankrekening van [bestuurder/medeverdachte] bij op moeten worden geteld. Verdachte heeft dus kunnen begrijpen wat hem wordt verweten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen, zoals gesteld in artikel 261 Sv. De verweren van de raadsman worden daarom verworpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat (ook) voor het overige de dagvaarding geldig is.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat Nederland in Aruba geen rechtsmacht heeft, en de gedragingen enkel op Aruba hebben plaatsgevonden.
In artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt de Nederlandse rechtsmacht geregeld. De rechtbank overweegt dat [bestuurder/medeverdachte] , de bestuurder en enig aandeelhouder van de rechtspersoon, een Nederlandse staatsburger is. Blijkens het dossier worden zijn gedragingen toegerekend aan de buitenlandse rechtspersoon [verdachte] (hierna: [verdachte] ). Die aan [verdachte] toe te rekenen gedragingen van [bestuurder/medeverdachte] zijn deels in Nederland verricht. Hiermee is de rechtsmacht van Nederland en de bevoegdheid van de rechtbank gegeven. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.3
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het onder a als het onder b ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat een vermoeden van witwassen is vastgesteld en dat de summiere verklaringen van medeverdachte [bestuurder/medeverdachte] , de bestuurder en enig aandeelhouder van de rechtspersoon, over de herkomst van de geldbedragen onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn. Dit betekent dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. [bestuurder/medeverdachte] en verdachte vallen feitelijk gezien samen. Nu de rechtspersoon is opgericht met als doel het beheren van het appartementencomplex aan de [adres] op Aruba, kan het witwassen aan verdachte worden toegerekend. Verdachte heeft dit feit in nauwe en bewuste samenwerking met [bestuurder/medeverdachte] gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden dan wel witwastypologieën bevat op basis waarvan in redelijkheid kan worden vastgesteld dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Voor zover het witwasvermoeden wel bestaat, heeft [bestuurder/medeverdachte] voldoende concrete en verifieerbare verklaringen over de herkomst van deze geldbedragen afgelegd. Gelet op deze door [bestuurder/medeverdachte] afgelegde verklaringen, alsmede het ontbreken van nader onderzoek van die verklaringen omtrent de herkomst van deze geldbedragen door het Openbaar Ministerie dient vrijspraak te volgen. De raadsman heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de handelingen van [bestuurder/medeverdachte] niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat het opzet en het medeplegen niet bewezen kunnen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De pleitnota van mr. Kloes
In een civiele procedure tegen de nicht van [bestuurder/medeverdachte] , betreffende de vraag wie de eigenaar van [verdachte] is, heeft mr. Kloes, de advocaat van [bestuurder/medeverdachte] in die procedure, een pleitnota ingediend waarin een betalingsoverzicht is opgenomen. Deze pleitnota maakt deel uit van het onderhavige strafdossier. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen reden om te twijfelen dat het betalingsoverzicht betrekking heeft op de betalingen die zijn verricht ten behoeve van het appartementencomplex op de [adres] . De rechtbank acht, gelet op de belangen die in deze procedure hebben gespeeld, het niet aannemelijk dat de advocaat van [bestuurder/medeverdachte] in die civiele procedure zich hierin heeft vergist. Nu de pleitnota als zodanig deel uitmaakt van het onderhavige strafdossier, kan en zal de rechtbank dit schriftelijke stuk gebruiken bij de vaststelling van de feiten. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
De feiten
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In 1993 heeft [bestuurder/medeverdachte] de rechtspersoon [verdachte] (hierna: [verdachte] of verdachte) opgericht. De onderneming is bij de Kamer van Koophandel op Aruba ingeschreven en [bestuurder/medeverdachte] is enig aandeelhouder en bestuurder van deze rechtspersoon. [2]
Op 1 september 1993 heeft [verdachte] voor 150.000 Antilliaanse guldens (ANG) een stuk grond op Aruba ( [adres] ) gekocht van [onderneming] , een onderneming van projectontwikkelaar [naam 2] . [3] Dit bedrag is door [bestuurder/medeverdachte] contant betaald. [4] Op de aangekochte grond is vervolgens een appartementencomplex gebouwd, bekend onder de naam ‘ [naam appartementencomplex] ’. Uit de pleitnota van mr. Kloes blijkt dat [bestuurder/medeverdachte] hierin honderdduizenden (Antilliaanse) guldens heeft geïnvesteerd. [5] Het betreft een totaalbedrag van 2.585.101,-- Nederlandse guldens (NLG) onder meer bestaande uit zes contante betalingen met een totale waarde van NLG 478.000,-- en negen girale betalingen met een waarde van NLG 1.958.775,--. [6]
Ter afwending van een beslaglegging op het appartementencomplex van [verdachte] heeft [bestuurder/medeverdachte] in november 1998 aanzienlijke bedragen betaald, waaronder een bedrag van NLG 140.000,--. [7] Onderdeel van deze betaling was een contante storting van NLG 100.000,-- bestaande uit onder meer 39 biljetten van NLG 1.000,-- bij de ING bank. [8]
Vlak nadat met de bouw van het appartementencomplex is aangevangen is [bestuurder/medeverdachte] op 24 mei 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de handel in verdovende middelen. [naam 2] heeft vanaf dat moment de zaken van [bestuurder/medeverdachte] , waaronder [verdachte] , waargenomen. Vanaf het moment dat [bestuurder/medeverdachte] in Nederland vast kwam te zitten, zijn volgens [naam 2] problemen met de betalingen ontstaan. Daarom heeft [naam 2] in 2002 namens [verdachte] een lening afgesloten bij Aruba Investment Bank. In het kader van deze herfinanciering heeft [bestuurder/medeverdachte] van zijn rekening geldbedragen overgemaakt naar een rekening ten gunste van [verdachte] . In totaal heeft [bestuurder/medeverdachte] betalingen verricht voor ANG 118.250,--. [9]
Bovenstaande bevindingen leiden tot het volgende betalingsoverzicht [10] :
September 1993
ANG 150.000
Aankoop grond
1993
NLG 2.585.101
Betalingen i.v.m. de bouw van het appartementencomplex
November 1998
NLG 140.000
Afwending beslaglegging van het appartementencomplex
2002
ANG 118.250
Betaling i.v.m. herfinanciering van het appartementencomplex
Totaal
EUR 1.369.898
Uit het onderzoek is verder gebleken dat [bestuurder/medeverdachte] in de periode 2002 tot 2004 een bedrag van totaal € 156.550,-- middels 55 contante stortingen op zijn privérekening heeft ontvangen.
Uit de bij de Belastingdienst bekende gegevens blijkt niet dat [bestuurder/medeverdachte] in die periode zodanige legale inkomsten genoot dat daarmee bovenstaande investeringen zouden kunnen worden gedaan. [11]
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. [12]
De zittingsrechter dient bij de toetsing het volgende stappenplan te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Indien van dit laatste sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in bewijs voor een direct aanwijsbare criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Gelet daarop dient het hiervoor besproken toetsingskader te worden toegepast.
Vermoeden van witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. [bestuurder/medeverdachte] heeft ten behoeve van [verdachte] , een rechtspersoon die is opgericht met als doel ‘
het bezitten, beheren en exploiteren van de appartementen, bekend als ‘ [naam appartementencomplex] ’ gelegen op het perceel [adres] ’ [13] , een stuk grond op Aruba gekocht, waarna hij blijkens het voornoemde betalingsoverzicht in de pleitnota van mr. Kloes, ten behoeve van [verdachte] aanzienlijke bedragen heeft geïnvesteerd. Eén van de zogenoemde witwastypologieën is het bezit van vastgoed in het buitenland. [14] De investeringen ten behoeve van dit appartementencomplex hebben voor een groot deel plaatsgevonden middels contante betalingen, in en na een periode waarin [bestuurder/medeverdachte] is veroordeeld voor de handel in verdovende middelen. Uit meerdere getuigenverklaringen blijkt dat [bestuurder/medeverdachte] begin jaren 90 in het bezit was van een grote hoeveelheid contant geld. [15] Het bezit van grote hoeveelheden bankbiljetten (onder meer 39 van NLG 1.000,--) en het omzetten van contant geld in girale tegoeden zijn eveneens bekende witwastypologieën. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Bij de Belastingdienst in Nederland was niet bekend dat [bestuurder/medeverdachte] beschikte over een buitenlands vermogen op Aruba of aldaar een aanmerkelijk belang had. [16] Voorts heeft [verdachte] de ten laste gelegde periode niet volledig voldaan aan haar belastingverplichtingen op Aruba, zodat geen zicht bestond op de geldstromen van de rechtspersoon. [17] Van [bestuurder/medeverdachte] of van [verdachte] is geen legale bron van inkomsten bekend die dergelijke investeringen kunnen verklaren. Daarbij komt dat [bestuurder/medeverdachte] geen administratie of andere documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze gelden een legale herkomst hebben. Onder deze omstandigheden leveren de hier aan de orde zijnde geldbedragen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen op. Alsdan mag van verdachte volgens vaste rechtspraak worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
De verklaring van medeverdachte [bestuurder/medeverdachte] over de herkomst van het geld
Medeverdachte [bestuurder/medeverdachte] heeft verklaard dat de NLG 150.000,-- voor de aankoop van de grond (deels) van familie uit Suriname afkomstig is. [bestuurder/medeverdachte] heeft naar eigen zeggen NLG 50.000,-- van de bank geleend, NLG 80.000,-- van zijn broertje gekregen, en NLG 20.000,-- met eigen geld geïnvesteerd. [bestuurder/medeverdachte] heeft later verklaard dat het bedrag van NLG 80.000,-- niet afkomstig was van zijn broertje, maar van zijn vader, die het geld had verdiend met een grondverzetbedrijf in Suriname. De naam van het bedrijf wist [bestuurder/medeverdachte] niet meer precies. Het geld is contant via familieleden in Nederland aan [bestuurder/medeverdachte] overgedragen. Er is niets over op papier gezet. Volgens [bestuurder/medeverdachte] is een deel van het geld (NLG 40.000,--) ter afwending van beslaglegging op het appartementencomplex afkomstig van zijn broer uit Suriname. Hij kon hiervan echter geen bankafschriften of andere belegstukken overleggen. [bestuurder/medeverdachte] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen toen hem werd gevraagd naar de herkomst van het bedrag van NLG 2.585.101.-- die hij in totaal heeft geïnvesteerd in het appartementencomplex en de bedragen die vanaf zijn privérekening zijn overgemaakt ten behoeve van [verdachte] .
Omdat de verklaring van [bestuurder/medeverdachte] weinig concreet en verifieerbaar is, is [bestuurder/medeverdachte] door het Openbaar Ministerie (middels een brief aan zijn raadsman) in de gelegenheid gesteld om de herkomst van de geldbedragen nader te onderbouwen. Dit heeft niet geleid tot een nadere onderbouwing. Gezien deze omstandigheid is het voor het onderzoeksteam niet mogelijk geweest de verklaring van [bestuurder/medeverdachte] omtrent de herkomst van het geld te verifiëren dan wel te falsificeren. Desondanks heeft het Openbaar Ministerie gepoogd te onderzoeken wat [bestuurder/medeverdachte] wel heeft aangedragen, maar dit heeft niet tot een bevestiging van de door hem afgelegde verklaring geleid. Zo heeft men via digitaal bronnenonderzoek niet kunnen vaststellen dat de vader en/of broer van [bestuurder/medeverdachte] in Suriname een bouwbedrijf hebben gedreven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [bestuurder/medeverdachte] met betrekking tot de herkomst van de gelden het vermoeden van witwassen niet heeft ontzenuwd, omdat die verklaring niet concreet, min of meer verifieerbaar is. Ondersteunende verklaringen, al dan niet in combinatie met concludente financiële gegevens, zoals bankafschriften, en/of boekhoudkundige gegevens, ontbreken. De verklaring van [bestuurder/medeverdachte] biedt aldus onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden van witwassen door [verdachte] . Dit brengt mee dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek hoefde te doen naar de, uit de verklaringen van [bestuurder/medeverdachte] blijkende, alternatieve legale herkomst van de geïnvesteerde geldbedragen.
Op grond van het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de door [bestuurder/medeverdachte] in [verdachte] geïnvesteerde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Toerekening aan [verdachte]
De rechtbank constateert dat de betalingen/investeringen, zoals uiteengezet in het betalingsoverzicht bij de vaststelling van de feiten, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt verder dat de geldbedragen door [bestuurder/medeverdachte] via [verdachte] zijn geïnvesteerd in onroerende zaken op Aruba en dat [verdachte] is opgericht voorafgaand aan de aankoop van de grond, met als doel het bezitten, beheren en exploiteren van het appartementencomplex op de [adres] . De gedragingen passen dan ook in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en waren dienstig in het door haar uitgeoefende bedrijf.
De rechtbank is verder van oordeel dat het, gelet op de feitelijke gang van de betalingen volgend uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, én de doelomschrijving van [verdachte] , niet anders kan zijn dan dat die gedragingen bewust en daarmee opzettelijk zijn verricht. De witwasgedragingen en het opzet waarmee die zijn verricht, kunnen daarom in redelijkheid aan [verdachte] worden toegerekend. [18]
MedeplegenDe rechtbank is van oordeel dat [bestuurder/medeverdachte] bij zijn gedragingen gebruik heeft gemaakt van de door hem opgerichte rechtspersoon [verdachte] , en dat het strafbare handelen van [bestuurder/medeverdachte] zozeer kan worden vereenzelvigd met het handelen van de rechtspersoon, dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen twee (rechts)personen, gericht op de strafbare gedragingen.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , samen met een ander, van 14 december 2001 tot en met heden (de rechtbank begrijpt “heden” als de datum van de dagvaarding) de herkomst van de hiervoor genoemde geldbedragen van omgerekend in totaal € 1.369.898,-- heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen was. Gelet op de frequentie en de ruime periode waarin grote bedragen zijn witgewassen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat [verdachte] ook betrokken is geweest bij de contante stortingen van totaal € 156.550,-- die zijn gedaan op de privé-rekening van [bestuurder/medeverdachte] , zodat zij [verdachte] van dit onderdeel zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 14 december 2001 tot en met heden in Nederland en Aruba, tezamen en in vereniging met een ander, van voorwerpen, te weten geldbedragen van omgerekend in totaal ongeveer EUR 1.369.898,-, de herkomst heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerpen was, terwijl zij wist dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl zij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in haar verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet tot een kwalificatie van witwassen kan worden gekomen, omdat de beweerdelijke witwashandelingen hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de witwasbepaling in 2001.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat wel degelijk tot een kwalificatie van witwassen kan worden gekomen, nu het verbergen en verhullen van voorwerpen voortdurende delicten betreffen. [19] Hoewel de grond in 1993 door [verdachte] is gekocht en bebouwd, en daarmee de gelden afkomstig uit enig misdrijf zijn verborgen en verhuld, heeft [verdachte] deze geldbedragen de daaropvolgende jaren verborgen en verhuld gehouden. Dit geldt eveneens voor de bedragen die daarna door [bestuurder/medeverdachte] in [verdachte] zijn geïnvesteerd ten behoeve van herfinanciering en afwending van civielrechtelijke beslaglegging op het appartementencomplex. De tenlastelegging ziet op de periode gelegen na inwerkingtreding van de witwasbepalingen op 14 december 2001. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 51, 420ter juncto artikel 420bis Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen, begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,--.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen afzonderlijk strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich van 2001 tot heden schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een geldbedrag van ruim 1,3 miljoen euro. Zij heeft de herkomst en de rechthebbende van deze bedragen verborgen en verhuld. Deze wijze van witwassen vormt een ernstige bedreiging voor en ondermijning van de legale economie. Verdachte heeft hiermee de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van
27 oktober 2020, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag is de rechtbank van oordeel dat een geldboete, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden is.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het feit dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op de dag waarop [bestuurder/medeverdachte] in Aruba is aangehouden, te weten 24 januari 2017. Dit betekent, uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren, dat verdachte in beginsel de afronding van zijn proces met een eindvonnis op 24 januari 2019 had mogen verwachten. Dit vonnis is echter gewezen op 21 december 2020, ruim 23 maanden na het verstrijken van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek na het laatste verhoor van [bestuurder/medeverdachte] lange tijd heeft stilgelegen, maar ook dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting op verzoek van de verdediging om COVID-19 gerelateerde redenen meerdere keren is aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dat echter onvoldoende rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding van de vastgestelde duur. De rechtbank overweegt dat deze overschrijding een matiging met een bedrag van € 2.500,-- tot gevolg moet hebben.
De rechtbank zal de straf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een geldboete van € 47.500,-.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 24 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen, begaan door een rechtspersoon;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 47.500,- (zegge: zevenenveertigduizend vijfhonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van het onderzoek van de FIOD/DLR, genaamd ‘26Fairfield / LERED16004. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 1199.
3.Pagina 416 e.v. en pagina 433-434.
4.Pagina 137 en 138.
5.Pagina 660.
6.Pagina 694.
7.Pagina 662.
8.Pagina 707.
9.Pagina 664-665 en 701 e.v.
10.Pagina 42.
11.Pagina 42
12.Hof Amsterdam 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.
13.Pagina 1199.
14.Een witwastypologie is een beschrijving van kenmerken, opgesteld aan de hand van ervaringsregels, die kunnen duiden op het witwassen van opbrengsten uit misdrijven.
15.Pagina 36 en 37.
16.Pagina 362-363.
17.Pagina 38-39.
18.De rechtbank heeft getoetst aan de criteria genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
19.HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5557 en HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236: Het hof overweegt dat de kern van het witwassen - een voortdurend delict - uit het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing van bepaalde voorwerpen bestaat.