ECLI:NL:RBOVE:2020:4112

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 344
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op bijstandsuitkering door maaltijdvoorziening van zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Kampen. De eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en had een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank beoordeelde of de korting van € 176,40 op de bijstandsuitkering van eiser, die was toegepast omdat hij zijn maaltijden ontving van een zorginstelling, terecht was. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de korting niet zorgvuldig was onderbouwd. Eiser betoogde dat de korting niet deugdelijk was voorbereid en dat verweerder niet had aangetoond dat de maaltijdkosten in de bijstandsnorm waren opgenomen. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van middelen in de zin van artikel 31 van de Pw, omdat eiser geen vergoeding ontving voor de maaltijden. Ook was er geen inkomen in natura, omdat er geen opgeofferd bedrag was. De rechtbank concludeerde dat de korting op basis van de NIBUD-norm niet voldeed aan de vereisten van individuele afstemming en dat verweerder niet had aangetoond dat er sprake was van een zeer bijzondere situatie die afstemming rechtvaardigde. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/344

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L.J.T. Hoksbergen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder,

gemachtigde: J.H.G. Frissen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
1 september 2019 een bedrag van € 176,40 aan maaltijdkosten op de bijstandsuitkering van eiser in mindering gebracht.
Bij besluit van 17 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2020.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn moeder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een
alleenstaande.
1.2.
Eiser heeft een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze indicatie
verzilvert hij door middel van een Volledig Pakket Thuis (VPT). De zorg wordt geleverd door Wagterveld Zorg (Wagterveld). Bij een VPT wordt ook voorzien in maaltijden. Wegens de coronamaatregelen worden de maaltijden momenteel bij hem thuis bezorgd, maar voorheen at eiser zijn maaltijden op een locatie van Wagterveld.
1.3.
Vanaf 28 oktober 2019 verblijft eiser in een instelling en woont hij niet langer
zelfstandig.
Wat vinden partijen?
2.1.
Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiser zijn maaltijden ontvangt via de zorginstelling, op basis van een indicatie op grond van de Wlz. Omdat in de bijstandsnorm een component is opgenomen voor maaltijdkosten terwijl eiser zijn maaltijden van de zorginstelling krijgt, is verweerder genoodzaakt eisers bijstand te verminderen met de kosten die hij bespaart. Voor de hoogte van de vermindering heeft verweerder aansluiting gezocht bij de NIBUD-prijzengids 2018-2019. In het besluit heeft verweerder als grondslag voor de verlaging de artikelen 18, 31 en 33 van de Pw vermeld. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de grondslag voor de verlaging is gelegen in de artikelen 18 en 33 van de Pw.
2.2.
Eiser betoogt – samengevat – dat het besluit van verweerder niet deugdelijk is voorbereid en niet juist is gemotiveerd. Zo heeft verweerder niet onderbouwd op basis waarvan blijkt dat de maaltijdkosten in de bijstand zijn opgenomen. Ook de door verweerder aangehaalde artikelen in de Pw geven geen grond voor het verlagen van de bijstand van eiser. Daarnaast heeft verweerder niet gekeken naar eisers persoonlijke omstandigheden. Eiser moet namelijk een eigen bijdrage betalen aan het CAK van € 164,-- per maand. Door de verlaging van de bijstand daalt eisers inkomen beneden bijstandsniveau. Tot slot betoogt eiser dat de NIBUD-norm een onjuist uitgangspunt is om te korten op de bijstand, omdat de werkelijke kosten voor de maaltijden vanwege schaalvergroting lager liggen.
De regelgeving
3.1.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
3.2.
In verband met het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
3.3.
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de Pw wordt, indien inkomen in natura in aanmerking wordt genomen, de waarde daarvan vastgesteld op het daarvoor door belanghebbende opgeofferde bedrag.
Hoe oordeelt de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat de hier te beoordelen periode loopt van 1 september 2019 tot 28 oktober 2019, toen eiser in een instelling is gaan wonen.
4.1.
In geschil is of verweerder terecht heeft besloten met ingang van 1 september 2019 een bedrag van € 176,40 in te houden op de bijstandsuitkering van eiser, omdat hij zijn maaltijden ontvangt van de zorginstelling.
4.2.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat sprake is van middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Eiser ontvangt immers maaltijden vanuit Wagterveld en geen vergoeding, zodat geen sprake is van vermogens- en inkomensbestanddelen waarover eiser beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Pw.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van inkomen in natura. De waarde van het in aanmerking te nemen inkomen in natura wordt op grond van artikel 33, eerste lid, van de Pw vastgesteld op het daarvoor door de betrokkene opgeofferde bedrag. Van een opgeofferd bedrag is in de situatie van eiser echter geen sprake.
4.4.
Artikel 18, eerste lid, van de Pw geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Pw, namelijk dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak is voor een dergelijke individuele afstemming slechts plaats in zeer bijzondere situaties [1] . Het is aan verweerder om aan te tonen dat hiervan sprake is.
4.5.
Om vast te stellen of een dergelijke zeer bijzondere situatie aan de orde is, is een op de specifieke situatie van eiser toegespitst onderzoek vereist. Namens eiser is in dat verband gesteld dat voorafgaand aan het onderzoek geen individueel gesprek met hem heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder dit bevestigd. In alle gevallen dat een bijstandsgerechtigde zorg op grond van de Wlz ontvangt in de vorm van een VPT en zijn maaltijden van Wagterveld afneemt, heeft verweerder hetzelfde besluit genomen en een bedrag van € 176,40 op de bijstandsuitkering in mindering gebracht. Van een onderzoek naar eisers specifieke situatie en een op die situatie toegespitste motivering die onderbouwing biedt voor het besluit van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank om die reden al geen sprake.
4.6.
Het bedrag van de korting van € 176,40 heeft verweerder gebaseerd op de NIBUD-norm voor kosten van voedsel, omdat een bedrag ongeveer ter hoogte van deze norm volgens verweerder ook door het Zorgkantoor wordt verstrekt aan een Wlz-gerechtigde wanneer deze geen maaltijden van de zorginstelling afneemt. Het NIBUD berekent de maandelijkse kosten voor maaltijden en tussendoortjes van eenpersoonshuishoudens door de gemiddelde kosten per persoon bij een tweepersoonshuishouden te vermeerderen met 10 procent. Het NIBUD maakt daarbij verschil tussen mannen en vrouwen, waarbij vrouwen in de leeftijdsgroep van 14 tot 50 jaar volgens deze norm gemiddeld minder maaltijdkosten hebben dan mannen. Verweerder is voor alle uitkeringsgerechtigden die op grond van de Wlz maaltijden afnemen bij Wagterveld, uitgegaan van het bedrag dat NIBUD hanteert voor vrouwen in een tweepersoonshuishouden, namelijk € 5,88 per dag. De maandelijkse kosten zijn berekend door dit bedrag te vermenigvuldigen met 30 dagen, ongeacht het aantal dagen dat eiser feitelijk maaltijden ontvangt van Wagterveld, zodat verweerder op een maandelijks bedrag van € 176,40 uitkomt.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt het korten met een bedrag ter hoogte van een algemene NIBUD-norm zonder onderzoek te doen naar de specifieke omstandigheden van eiser zich niet met het principe van individuele afstemming. Verweerder heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de NIBUD-norm voor de kosten van voedsel in het concrete geval van eiser leidt tot een betrouwbare benadering van de bespaarde maaltijdkosten. In dit verband merkt de rechtbank op dat duidelijk is dat in de NIBUD-norm ook een bedrag voor tussendoortjes begrepen is, terwijl eiser onweersproken heeft gesteld dat hij van Wagterveld geen tussendoortjes krijgt en deze dus zelf moet kopen. Ook is geen rekening gehouden met het feit dat eiser niet iedere dag maaltijden van Wagterveld afneemt en dan zelf kosten heeft.
4.8.
Uit de jurisprudentie volgt bovendien dat afstemming niet aan de orde is als een eventuele besparing weer teniet wordt gedaan door aanwezige kostenverhogende omstandigheden [2] . Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat dit in zijn situatie het geval is, omdat hij juist vanwege zijn Wlz-indicatie een verplichte eigen bijdrage van € 164,-- per maand moet betalen en daarnaast vanwege zijn handicap ook extra kosten heeft. Verweerder heeft nagelaten hier onderzoek naar te doen en dit in de besluitvorming te betrekken.
4.9.
In het licht van het voorgaande staat voor de rechtbank niet vast dat sprake is van een zeer bijzondere situatie die afstemming rechtvaardigt.
5. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de bijstand zal moeten worden afgestemd op de individuele situatie van eiser. De rechtbank beschikt niet over alle relevante informatie om dit zelf te doen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet aanleiding verweerder hiervoor 8 weken de tijd te geven.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,-- en een wegingsfactor 1).
8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht aan eiser worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt aan verweerder op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • gelast dat verweerder het griffierecht van € 48,-- aan eiser voldoet;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Mensink, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Ernens, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3290
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1234.