ECLI:NL:RBOVE:2020:3676

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
08/910002-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan viervoudige moord, maar veroordeling voor wapentransacties

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 40-jarige vrouw, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een viervoudige moord in Enschede. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet medeplichtig was aan de moord, maar wel schuldig aan het faciliteren van wapentransacties. De vrouw was betrokken bij het in contact brengen van schutters met een man die wapens kon leveren, na de moorden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de moord, maar dat de vrouw wel opzettelijk heeft bijgedragen aan de mogelijkheid van vuurwapenleveringen. De rechtbank heeft haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid proces, waarin meerdere zittingen en getuigenverklaringen zijn gehoord. De rechtbank heeft de rol van de vrouw in de wapentransacties als ernstig beschouwd, gezien de gevolgen van het gebruik van vuurwapens in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/910002-19 (P)
Datum vonnis: 6 november 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 november 2019, 7 en 31 januari 2020, 10 maart 2020, 15 april 2020, 16, 21 en
23 september 2020 en 23 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. S. Leusink en mr. A. van Veen en van hetgeen door de raadsman van verdachte,
mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 november 2018 tot en met 13 november 2018 samen met (een) ander(en)
(primair) medeplichtig is geweest aan de moord of doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gepleegd door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] door het in contact brengen van laatstgenoemde drie personen enerzijds met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of (een) ander(en) anderzijds teneinde (een) vuurwapen(s) geleverd/overgedragen te krijgen;
(subsidiair) medeplichtig is geweest aan het door [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of (een) ander(en) in de periode van 1 april 2018 tot en met 13 november 2018 overdragen van (een) vuurwapen(s) en/of munitie aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] door laatstgenoemde drie personen in contact te brengen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of (een) ander(en) teneinde daarmee een levering/overdracht van (een) vuurwapen(s) mogelijk te maken;
feit 2:in de periode van 13 november 2018 tot en met 18 november 2018 medeplichtig is geweest aan een poging tot het verwerven en/of voorhanden krijgen van (een) vuurwapen(s) door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , door het in contact brengen van [medeverdachte 5] met [medeverdachte 2] , afspraken tussen hen te maken en [medeverdachte 2] naar een ontmoeting met [medeverdachte 5] te begeleiden, teneinde een levering/overdracht van (een) vuurwapen(s) mogelijk te maken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 13
november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te schieten (en/of
deze [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te raken), tengevolge waarvan
die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zijn overleden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of haar mededader(s) in of
omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 13 november 2018 te Breda
en/of St. Willebrord, althans in de gemeente Rucphen en/of elders in Nederland
medeplichtig is/zijn geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen,
welke (opzettelijke) medeplichtigheid hierin heeft bestaan dat verdachte
contact heeft gelegd tussen die [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3]
enerzijds en [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer
andere (onbekend gebleven) persoon/personen anderzijds, teneinde door een of
meer van laatsgenoemde(n) een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
III van de Wet Wapens en Munitie) aan die [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 3] te laten leveren/overdragen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
[medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer (onbekend gebleven)
persoon/personen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, in of omstreeks de periode van 01 april 2018 tot en met 13 november
2018 te St. Willebrord, althans in de gemeente Rucphen en/of elders in
Nederland,
een of meer wapen(s) van categorie II en/of III, te weten een of meer
vuurwapen(s) en/of een hoeveelheid munitie heeft/hebben overgedragen aan
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] ,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of haar mededader(s) in of
omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 13 november 2018 te Breda
en/of St. Willebrord, althans in de gemeente Rucphen en/of elders in Nederland
medeplichtig is/zijn geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen,
welke (opzettelijke) medeplichtigheid hierin heeft bestaan dat verdachte die
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] in contact heeft gebracht
met voornoemde [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer
(onbekend gebleven) persoon/personen, teneinde daarmee een levering/overdracht
van een of meer vuurwapen(s) mogelijk te maken;
2.
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 13 november
2018 tot en met 18 november 2018 te St. Willebrord, gemeente Rucphen en/of
elders in Nederland,
ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om een of meer wapen(s) van
categorie II of III, te weten een of meer vuurwapen(s), te verwerven en/of
voor handen te krijgen/hebben,
een of meerdere ma(a)l(en) zijn afgereisd naar St. Willebrord en/of een of
meer ontmoeting(en) heeft/hebben gepland/gehad met [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4]
en/of met laatsgenoemde(n) een of meerma(a)l(en) heeft/hebben
gesproken over aan te schaffen vuurwapen(s), terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 13
november 2018 tot en met 18 november 2018 te Breda en/of St. Willebrord,
althans in de gemeente Rucphen en/of elders in Nederland, medeplichtig is
geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen,
welke (opzettelijke) medeplichtigheid hierin heeft bestaan dat verdachte
voornoemde [medeverdachte 5] in contact heeft gebracht met voornoemde [medeverdachte 2]
en/of een of meer afspra(a)k(en) tussen de partijen heeft gemaakt
en/of voornoemde [medeverdachte 2] naar een of meer ontmoeting(en) heeft
begeleid, teneinde daarmee een levering/overdracht van een of meer
vuurwapen(s) mogelijk te maken;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Algemene inleiding
Naar aanleiding van een bijzonder gewelddadige gebeurtenis op 13 november 2018 in een growshop in Enschede, waarbij vier personen door vuurwapengeweld om het leven zijn gekomen, is door de politie een onderzoek ingesteld onder de naam TGO Litouwen. De vier omgekomen slachtoffers zijn [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in de leeftijd van 43 jaar, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) in de leeftijd van 34 jaar, [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) in de leeftijd van 27 jaar en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) in de leeftijd van 62 jaar.
Door het Openbaar Ministerie is vervolging ingesteld tegen [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ).
De vraag die nu voorligt is, of de personen tegen wie vervolging is ingesteld ook daadwerkelijk bij deze gewelddadige gebeurtenissen betrokken zijn geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair aan [verdachte] tenlastegelegde medeplichtigheid aan de viervoudige moord op 13 november 2018 in Enschede door in de periode van 1 november 2018 tot en met 13 november 2018 als tussenpersoon op te treden tussen enerzijds de wapenleveranciers, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , en anderzijds de afnemers van de wapens, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Het bewijs daarvoor put de officier van justitie uit:
- de resultaten van het Werken Onder Dekmantel (WOD) of undercovertraject (hierna: WOD-traject of undercovertraject), te weten het proces-verbaal van bevindingen van – kort gezegd – de WOD-ers over het gesprek met [verdachte] op
24 januari 2019 waarin onder meer gerelateerd wordt dat zij verteld heeft dat zij voor [medeverdachte 2] op zoek is gegaan naar vuurwapens en dat van [medeverdachte 5] algemeen bekend was dat hij over die dingen kon beschikken, zij dacht dat [medeverdachte 2] die dingen niet voor zichzelf nodig had, ze dit niet verwacht had en dat ze met [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 5] is gereden waarna zij, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] , naar boven zijn gegaan en met elkaar gesproken hebben, terwijl uit de hierna te noemen feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - kan worden afgeleid dat de wapens zijn geleverd vóór de dertiende november 2018;
  • het feit dat [medeverdachte 2] in de nacht van 30 op 31 oktober 2018 op zijn telefoon heeft gezocht naar ‘AK47 kopen’ en diverse internetsites heeft bezocht waarop vuurwapens te koop worden aangeboden;
  • het feit dat [medeverdachte 2] en [verdachte] veelvuldig contact met elkaar hadden in de periode dat [medeverdachte 2] op zoek was naar een vuurwapen (zes keer in de periode van 2 tot en met
3 november 2018);
  • het feit dat [verdachte] binnen 5 minuten na het gesprek met [medeverdachte 2] op 3 november 2018 contact heeft opgenomen met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) om te vragen of hij iemand weet die een automatisch vuurwapen verkoopt;
  • het feit dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in elk geval op 7 november 2018 in het bezit zijn geweest van twee vuurwapens;
  • het feit dat [medeverdachte 2] op 13 november 2018 vrijwel meteen na de viervoudige moord, contact heeft gezocht met [verdachte] , dat [verdachte] kort daarna met de vriendin van [medeverdachte 5] belt en dat [medeverdachte 2] vervolgens met zijn vader [medeverdachte 1] en zijn toenmalige vriendin [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is afgereisd naar Brabant, [verdachte] heeft opgehaald in Bavel en vervolgens in het hobby-café van [medeverdachte 4] in St. Willebrord een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte 5] ;
  • het afgeluisterde telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en zijn vader [medeverdachte 1] op
18 november 2018 waaruit afgeleid zou kunnen worden dat [medeverdachte 5] twee nieuwe wapens moet aanschaffen, kennelijk vanwege het feit dat er eerder met een door de verdachten [achternaam medeverdachten] geleverd wapen iets is misgegaan;
  • het feit dat [verdachte] tegen de undercover-agenten heeft gezegd dat ze dacht dat [medeverdachte 2] die dingen niet voor zichzelf nodig had en ze “dit” (de liquidatie) niet verwacht had. De verbalisant relateert dat hij uit de context begreep dat [verdachte] met ‘dit’ de liquidatie bedoelde. Volgens de officier van justitie kan dat niet anders worden uitgelegd dan dat de wapens zijn geleverd vóór de dertiende november 2018;
  • de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van contact met Serviërs en dat dat contact tot stand gekomen was door [verdachte] , er gesproken is over twee vuurwapens en dat er met één van die vuurwapens iets mis zou zijn en dat daarover gedoe was.
Het feit dat [verdachte] zonder enige terughoudendheid voor [medeverdachte 2] op zoek is gegaan naar een automatisch wapen, een wapen dat per definitie geschikt (en veelal ook bedoeld) is om mensen dood te schieten, terwijl zij wist dat [medeverdachte 2] niet zichzelf was, veel stress had en geldschulden, maakt - in onderling verband en samenhang bezien – dat [verdachte] voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict moord. In het licht van deze feiten en omstandigheden had zij er rekening mee moeten houden dat de uiteindelijk geleverde vuurwapens door [medeverdachte 2] of zijn familie zouden worden gebruikt bij een schietpartij. Door desondanks voor hem op zoek te gaan naar een vuurwapen, het contact tussen de haar bekende wapenleveranciers [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] enerzijds en [medeverdachte 2] en zijn vader [medeverdachte 1] anderzijds te leggen en hen bij alle daaropvolgende afspraken te begeleiden heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er mensen zouden worden doodgeschoten. Daarmee heeft zij zich medeplichtig gemaakt aan het medeplegen van moord.
Ook acht de officier van justitie de aan [verdachte] onder feit 2 tenlastegelegde medeplichtigheid aan een poging tot het overdragen/leveren van vuurwapens in de periode tussen
13 en 18 november 2018, wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich daarvoor op de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en de verklaring van [naam 2] , voornoemd proces-verbaal van bevindingen van de WOD-ers over het gesprek met [verdachte] op 24 januari 2019, voornoemd afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en zijn vader [medeverdachte 1] op 18 november 2018, de gegevens van het onder de auto van [medeverdachte 2] geplaatste baken en de historische gegevens van de gebruikte telefoons en de reisbewegingen die daaruit zijn af te leiden.
Met betrekking tot de verweren van de verdediging dat in het voorbereidend strafrechtelijk onderzoek sprake is geweest van vormverzuimen en schending van strafrechtelijke basisbeginselen, door [verdachte] onder valse voorwendselen als getuige te benaderen en vervolgens in strijd met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel te beslissen tot de WOD-inzet op 24 januari 2019, heeft de officier van justitie zich op eerdere zittingen op het standpunt gesteld dat van vormverzuimen of schending van beginselen van behoorlijke procesorde geen sprake is.
Voorafgaand aan het getuigenverhoor op 29 november 2018 was over [verdachte] niet veel meer bekend dan dat zij een nauw contact was van [medeverdachte 2] . In de weken daarna werd na uitgebreid onderzoek waarvoor verwezen wordt naar het proces-verbaal van 2 januari 2019, beslist dat [verdachte] als verdachte moest worden aangemerkt. Overigens merkt de officier van justitie op dat [verdachte] op 29 november 2018 niets heeft verklaard.
Gelet op het feit dat na het gesprek op 29 november 2018 niet verwacht mocht worden dat [verdachte] enige verklaring als verdachte zou afleggen, is besloten tot inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 126j Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De officier van justitie heeft in dat verband onder meer gewezen op het feit dat de inzet plaatsvond in het kader van een onderzoek naar een viervoudige moord, dat er sprake was van een eenmalige inzet en dat er geen sprake is geweest van het in het vooruitzicht stellen van positieve of negatieve consequenties. Er heeft slechts een gesprek plaatsgevonden waarbij aan [verdachte] een aantal vragen is gesteld. Er is geen, of slechts in zeer geringe mate sprake geweest van psychische druk op [verdachte] .
De officier van justitie wijst er verder op dat [verdachte] zelf pas op de zitting van
31 januari 2020 heeft verklaard dat het bezoek van de undercovers een ‘zeer intimiderende situatie’ was. Dat is alles wat zij daar zelf over heeft gezegd. Haar moeder, getuige
[getuige] (hierna: getuige [getuige] ) heeft op 18 maart 2020 als getuige bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat er geschreeuwd werd door de mannelijke undercover. De verklaring van getuige [getuige] en de enkele stelling van [verdachte] dat sprake is geweest van dreiging en intimidatie staat volgens de officier van justitie haaks op de inhoud van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de WOD-ers. Bovendien is het opvallend dat getuige [getuige] in een eerder gesprek met de politie op 20 februari 2019 geen melding heeft gemaakt van dit in haar ogen zeer intimiderende bezoek.
De officier van justitie gaat dan ook uit van de juistheid van de processen-verbaal van de ingezette opsporingsambtenaren in het kader van het WOD-traject en meent dat die processen-verbaal voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde
Primaire standpunt
De verdediging heeft verzocht hetgeen tijdens eerdere pleidooien is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Primair is aangevoerd dat in het voorbereidend strafrechtelijk onderzoek tegen [verdachte] sprake is geweest van een aantal vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv alsmede van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting.
Als eerste processuele beslissing in het kader van het vormverzuimverweer heeft de verdediging samengevat gesteld dat [verdachte] op 29 november 2018 onder valse voorwendselen is uitgenodigd op het politiebureau om als getuige een verklaring af te leggen, terwijl er de facto sprake was van een verhoor als verdachte. Vervolgens hebben er in de periode van december 2018 tot begin januari 2019, nog voordat zij op 2 januari 2019 formeel als verdachte werd aangemerkt, diverse besprekingen plaatsgevonden tussen de officieren van justitie en de politie over de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid omschreven in artikel 126j Sv (stelselmatig inwinnen van informatie door politieambtenaren). Nu dit traject niet anders dan bij verdachten van ernstige misdrijven kan worden ingezet, is er sprake van schending van het subsidiariteitsbeginsel. Tussen 29 november 2018 en 2 januari 2019 is er niets bijgekomen op grond waarvan zij als verdachte zou kunnen worden aangemerkt. Ook als de officier van justitie zich op het standpunt stelt dat de verdenking eerst op 2 januari 2019 is ontstaan, is er sprake van een dergelijke schending, omdat in dat geval op dat moment niets anders is ondernomen om [verdachte] tot een vrijwillige verklaring te bewegen. Dat is niet gebeurd omdat het WOD-traject ingezet is om de tegen [verdachte] gerezen verdenking nader te onderbouwen. De aanhouding van [verdachte] is dus willens en wetens uitgesteld om een verklaring van haar te krijgen door de WOD-ers. De inzet was onrechtmatig.
De tweede processuele beslissing die de verdediging in het vormverzuimverweer betrekt, is de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de WOD-inzet. Volgens de verdediging is onder meer sprake van schending van het huisrecht van de moeder van [verdachte] waar zij op dat moment verbleef. Eenmaal in de woning was het optreden van de WOD-ers ronduit intimiderend en wordt er oneigenlijke druk uitgeoefend, waardoor zij zich niet aan hen kon onttrekken. Dat blijkt heel duidelijk als het verzoek van [verdachte] om contact te mogen hebben met haar advocaat geweigerd wordt. De raadsman verzoekt de rechtbank expliciet zich een oordeel te vormen over het verzoek van [verdachte] tijdens het WOD-traject om een advocaat te raadplegen.
Volgens de verdediging zijn aldus strafvorderlijke basisbeginselen in het voorbereidend onderzoek met voeten getreden zodat sprake is van ernstige vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. De raadsman benoemt als vormverzuimen dat [verdachte] als getuige is gehoord, terwijl zij materieel verdachte was, dat haar verklaringsvrijheid is geschonden ( [verdachte] heeft in eerste instantie niets tegen de WOD-ers verklaard, maar door de uitgeoefende druk is dat anders geworden), zij mocht haar advocaat niet raadplegen en is feitelijk in een verhoorsituatie terecht gekomen.
Het daardoor veroorzaakte nadeel is evident. Als [verdachte] geen verklaring had afgelegd tegenover de WOD-ers, had zich in het dossier geen verklaring van [verdachte] bevonden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [verdachte] tegenover de WOD-agenten afgelegde verklaring en het proces-verbaal van de WOD-ers niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu de gebruikte werkwijze in strijd is met de uitgangspunten die de Hoge Raad heeft geformuleerd in de arresten van 17 december 2019 [1] over de zogeheten
Mr. Big-methode. Deze uitgangspunten komen erop neer dat het traject achteraf (door rechter en verdediging) gecontroleerd moet kunnen worden en dat moet worden beoordeeld of de verklaringsvrijheid is aangetast en of de verklaringen betrouwbaar kunnen worden geacht. In deze zaak is hieraan niet voldaan nu geen controle kan plaatsvinden omdat een audiovisuele registratie ontbreekt en omdat de processen-verbaal niet voldoende nauwkeurig zouden zijn. Bij een WOD-inzet gaat het in feite om een verhoorsituatie waarbij de gebruikelijke waarborgen, zoals het vooraf geven van de cautie en rechtsbijstand voorafgaand en tijdens het verhoor, al dan niet moedwillig, worden omzeild. Ook om die redenen had het gesprek minimaal auditief opgenomen moeten worden, opdat achteraf te controleren valt wat er nu precies is gezegd, bijvoorbeeld over de wijze van betreden van de woning van de moeder van [verdachte] , over het feit dat de moeder van [verdachte] gevraagd zou zijn om naar boven te gaan en gemaand zou zijn om haar telefoon achter te laten terwijl [verdachte] zelf haar telefoon terzijde zou hebben moeten leggen.
Voor zover de rechtbank dit verweer passeert en overweegt om deze verklaring van [verdachte] voor het bewijs te gebruiken, doet de verdediging het voorwaardelijke verzoek alle betrokken WOD-ers in deze zaak als getuige te horen. Dit verzoek is eerder gedaan en door de rechtbank afgewezen op de zittingen van 7 november 2019 en 7 januari 2020. Voor de onderbouwing van het voorwaardelijke verzoek verwijst de verdediging naar de pleitnotities van 7 november 2019 en 7 januari 2020.
Subsidiaire standpunt
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is voor de aan [verdachte] onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de moorden in Enschede op 13 november 2018. De (vermeende) contacten van [verdachte] met [medeverdachte 2] en [naam 1] kunnen niet bijdragen aan bewijs voor een strafbare betrokkenheid van [verdachte] nu er sprake is van aannames en interpretaties door het Openbaar Ministerie wat betreft die contacten, dan wel dat deze contacten niet van betekenis zijn voor de tenlastegelegde feiten. Als [verdachte] al als tussenpersoon zou hebben gefungeerd bij het overdragen van wapens, dan vloeit daar volgens de verdediging nog geen opzet op het gronddelict moord uit voort.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde
Wat betreft het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde merkt de verdediging op dat het gronddelict hier niet de moord is maar medeplichtigheid aan de overdracht/levering van wapens in de periode van 1 tot en met 13 november 2018.
De verdediging verzoekt de rechtbank om [verdachte] ook van dit feit vrij te spreken omdat de contacten tussen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] (als al) veelal hebben plaatsgehad op 13 november 2018 na de moorden.
Uit die contacten kan volgens de verdediging niet blijken van opzet op de levering/overdracht van wapens aan de zijde van [verdachte] . Het Openbaar Ministerie baseert zich slechts op interpretaties van een opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 2] op
25 november 2018 om de schuld van [verdachte] aan te tonen.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
Met betrekking tot de onder feit 2 aan [verdachte] tenlastegelegde medeplichtigheid aan een poging tot het verwerven en/of voorhanden krijgen van vuurwapens door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de periode van 13 tot en met 18 november 2018 blijkt volgens de verdediging van geen enkele gedraging van [verdachte] op opzet op het gronddelict. Dit nog daargelaten de vraag of er sprake is van een begin van uitvoering van een gronddelict.
Vanwege het ontbreken van opzet aan het gronddelict verzoekt de verdediging om [verdachte] ook van dat feit vrij te spreken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank [2]
De rechtbank zal hierna eerst de door de raadsman aan zijn verweer tot bewijsuitsluiting van de verklaring van [verdachte] , afgelegd tegenover de WOD-ers op 24 januari 2019, ten grondslag gelegde elementen successievelijk bespreken en daarna ingaan op het inhoudelijke verweer van de verdediging met betrekking tot het tenlastegelegde.
Wettelijk kader
Art. 126j, eerste lid, Sv luidde ten tijde van de inzet als volgt:
“In geval van verdenking van een misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen, b, c en d, en 142, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte.”
4.4.1
Het onder valse voorwendselen uitnodigen van [verdachte] om als getuige een verklaring af te leggen op 29 november 2018
De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] op 2 januari 2019 formeel als verdachte is aangemerkt. In het proces-verbaal van 2 januari 2019 [3] is uitvoerig uiteengezet op basis van welke feiten en omstandigheden tot die beslissing is gekomen. In de weken na 29 november 2018 werd steeds meer bekend over de relatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . Dat is om voor de hand liggende redenen ook onderwerp van gesprek geweest tussen de officieren van justitie en het opsporingsteam. Uiteindelijk heeft dat geleid tot de beslissing om [verdachte] als verdachte aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing niet onbegrijpelijk is en op goede gronden genomen is. Van schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde door [verdachte] op 29 november 2018 uit te nodigen om als getuige een verklaring af te leggen, is dan ook niet gebleken. Daarbij komt dat [verdachte] zich op 29 november 2018 heeft laten vergezellen door haar toenmalige raadsman. Zij heeft toen op advies van haar raadsman laten weten dat zij nergens aan mee wil werken. Niet gebleken is dat zij in enig belang is geschaad. Voorts is de methode ingezet nadat er een verdenking tegen [verdachte] was ontstaan. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.4.2
De WOD-inzet
De wijze waarop de WOD inzet is uitgevoerd
De kern van het verweer van de raadsman is dat door het toepassen van de methode van het stelselmatig inwinnen van informatie via een WOD-traject op de wijze zoals in de onderhavige zaak aangewend, (een) vormverzuim(en) heeft/hebben plaatsgevonden waardoor er geen sprake is geweest van een door [verdachte] in vrijheid afgelegde verklaring (en deze verklaring daarom uitgesloten moet worden voor het bewijs). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Inzet in deze zaak, proportionaliteit, subsidiariteit
De rechtbank stelt met betrekking tot het stelselmatig inwinnen van informatie vast dat dit stelselmatig inwinnen heeft plaatsgevonden tijdens één gesprek op 24 januari 2019 in de woning van de moeder van [verdachte] . De WOD-ers belden rond 14:15 uur aan bij de woning en vertrokken weer uit de woning rond 16:35 uur. Ten overstaan van twee WOD-ers, die haar hadden verteld dat zij een nauw contact waren van [medeverdachte 5] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 3] ) en kwamen om wat oplossingen te bedenken voor wat losse eindjes, heeft [verdachte] een verklaring afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor inzet van het traject is voldaan. Deze inzet voldeed naar het oordeel van de rechtbank ook aan de eisen van proportionaliteit (de bijzondere ernst van het misdrijf rechtvaardigt de inzet) en subsidiariteit (een andere wijze van opsporing is redelijkerwijs niet voorhanden).
Er was sprake van een verdenking van betrokkenheid bij een zeer ernstig misdrijf, medeplichtigheid aan een viervoudige moord. Daar betrekt de rechtbank bij de mededelingen van de officier van justitie dat verklaringen van de hoofdverdachten in de zaak uitbleven en dat van [verdachte] ook geen verklaring te verwachten was. Ander onderzoek had tot op dat moment nog onvoldoende opgeleverd en van [verdachte] was bekend dat er direct na het feit op
13 november 2018 contact is geweest tussen haar en [medeverdachte 2] .
Wat betreft het verweer van de verdediging dat niets is ondernomen om [verdachte] tot een
vrijwillige verklaring te bewegen, merkt de rechtbank op dat [verdachte] in het gesprek op
17 december 2018 met de politie (die telefoons van [verdachte] kwam teruggeven) in de woning van haar moeder, getuige [getuige] , op de vraag van haar moeder, heeft verklaard - in navolging van wat zij op 29 november 2018 als getuige [4] had verklaard - dat zij geen verklaring wilde afleggen. Behoudens haar (korte) verklaring op de zitting van 31 januari 2020 heeft [verdachte] zowel bij de politie als ter terechtzitting zich consequent beroepen op haar zwijgrecht.
In het licht daarvan kan dan ook niet geoordeeld worden dat het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel met de WOD-inzet zijn geschonden. De rechtbank vermag niet in te zien hoe het feit dat reeds vóór 2 januari 2019, het moment waarop [verdachte] formeel als verdachte is aangemerkt, diverse besprekingen plaatsgevonden hadden tussen de officieren van justitie en de politie over de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid dit anders kan maken. Immers, inzet van een dergelijke opsporingsmethode vergt voorbereiding die veel tijd vraagt.
Het ontbreken van de audiovisuele registratie
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat het ontbreken van een audio(visuele)opname van het gesprek met [verdachte] in het kader van de WOD-inzet moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van die verklaring omdat het traject daardoor oncontroleerbaar is, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ter terechtzitting van 7 januari 2020 heeft medegedeeld dat er geen opnames zijn gemaakt van het gesprek met [verdachte] op
24 januari 2019 in het kader van de WOD-inzet. [5] Wel zijn er, na toewijzing van het verzoek van de verdediging op dit punt, door de WOD-ers [6] aanvullende processen-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin zij ingaan op de omstandigheden waaronder het gesprek op 24 januari 2019 met [verdachte] in de woning van haar moeder heeft plaatsgevonden.
De WOD-er A-4185 relateert dat zij door de moeder van [verdachte] zijn binnengelaten en de WOD-er beschrijft een ontspannen sfeer. De moeder van [verdachte] heeft haar telefoon zonder verdere vragen op tafel gelegd en is naar boven gegaan. [verdachte] wilde haar advocaat bellen waarop door de WOD-er is gevraagd of zij eerst niet het verhaal van de WOD-ers wilde horen, waarna zij altijd nog een advocaat kon bellen. [verdachte] heeft haar telefoon op tafel gelegd en met toestemming van [verdachte] is de telefoon op de bank in de kamer onder een aantal kussens gelegd, omdat [verdachte] bang was dat de politie via de telefoon zou meeluisteren. Geen enkele keer heeft [verdachte] gezegd dat zij bang was of dat zij de kamer wilde verlaten. Door de WOD-er afkomstig uit het buitenland is gezegd: ‘I am not the enemy, we are here to help’. Hij heeft niet gevraagd of [verdachte] de vijand was. [7]
Door de WOD-er A-2367, afkomstig uit het buitenland, is een aanvullend proces-verbaal [8] opgemaakt waarin hij onder meer relateert dat hij een keer in het Engels aan zijn collega gevraagd heeft waar zij het precies over hadden. Daarop heeft de collega WOD-er, in het bijzijn van [verdachte] die de Engelse taal spreekt, hem verteld dat [verdachte] zich coöperatief opstelde, dat zij iets wist over de tassen en de personen uit St. Willebrord. Tijdens het afscheid heeft [verdachte] hem gevraagd om de groeten aan [medeverdachte 2] te doen en aan hem te vertellen dat zij heel veel van hem houdt. Tevens heeft zij hem verteld dat zij helemaal niets hierover aan de politie had verteld.
De begeleiders B-2937 [9] en B-2938 van A-4185 en A-2367 hebben op 25 januari 2019 een proces-verbaal gemaakt over de bevindingen die zij doorkregen van A-4185 en A-2367. [10]
De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door de WOD-ers op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. [11] De weergaven zijn uitvoerig en gedetailleerd en komen niet alleen over en weer overeen, maar zijn ook inhoudelijk zo doorgegeven aan de begeleiders. Naar het oordeel van de rechtbank is de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het WOD-traject en de wijze waarop de verklaring van [verdachte] tot stand is gekomen inzichtelijk gemaakt en daarmee controleerbaar.
Het niet audio(visueel) vastleggen van het gesprek maakt daarom in casu niet dat de door [verdachte] afgelegde verklaring onbruikbaar is voor het bewijs. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
Verklaringsvrijheid
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaring van [verdachte] afgelegd tegenover de WOD-ers niet voor het bewijs gebruikt kan worden omdat deze in strijd met de verklaringsvrijheid van verdachte is verkregen.
Uit de Posbank-jurisprudentie [12] volgt dat voor de vraag of er sprake is van aantasting van de verklaringsvrijheid de volgende punten van belang zijn:
  • het verloop van het opsporingstraject;
  • de proceshouding van verdachte;
  • de mate van druk die in het traject op verdachte is uitgeoefend;
  • de mate en wijze van misleiding binnen het traject;
  • de bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de inhoud van de verklaringen;
  • de duur en intensiteit van het traject;
  • de strekking en de frequentie van de contacten met verdachte binnen het traject;
  • de in het vooruitzicht gestelde consequenties als verdachte wel/niet opheldering geeft over bepaalde zaken.
De rechtbank is van oordeel dat een nadere beschouwing van voorgaande punten niet leidt tot de conclusie dat sprake is geweest van aantasting van de verklaringsvrijheid van [verdachte] :
  • de inzet vond plaats in het kader van een onderzoek naar een viervoudige moord;
  • er was sprake van een zeer beperkte, eenmalige WOD-inzet, van stelselmatigheid kan niet gesproken worden;
  • er was geen sprake van een langdurig traject;
  • er was geen sprake van het in het vooruitzicht stellen van positieve of negatieve consequenties;
  • er vond slechts één gesprek plaats waarbij aan [verdachte] een aantal vragen is gesteld.
Met betrekking tot de mate van druk die op [verdachte] is uitgeoefend, overweegt de rechtbank tot slot het volgende. [verdachte] heeft pas voor het eerst op de zitting van 31 januari 2020 zeer kort verklaard over het gesprek met de WOD-ers. Zij heeft verklaard dat er verschrikkelijk is gedreigd en geschreeuwd door de WOD-ers en dat zij zich in een hoek gedrukt voelde. Zij heeft deze verklaring verder geen handen en voeten gegeven. Verdere vragen in dit verband wilde ze niet beantwoorden. [verdachte] heeft ter terechtzitting verder nog aangevoerd dat haar moeder dat allemaal gehoord zou hebben. Haar moeder, die gedurende het hele gesprek in de woning was [13] heeft daarover niets verklaard tegen de politie tijdens haar verhoor op
20 februari 2019. Niet over het bezoek van de WOD-ers, laat staan over de gestelde dreigementen en het schreeuwen. Dit, terwijl zij bij gelegenheid van dat politieverhoor wel andere dingen heeft verklaard [14] (namelijk dat zij een keer in de keuken van haar woning aan [verdachte] gevraagd had wat er nou aan de hand was, dat [verdachte] haar hierop had ingefluisterd dat het over wapens ging, dat zij getuige was en dat zij er niet over mocht praten). Dit is minst genomen opmerkelijk en dat maakt dat de rechtbank gelet op het hiervoor overwogene omtrent de op ambtseed en/of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van de WOD-ers aan haar verklaring bij de rechter-commissaris op een later moment, waarin zij wel over de dreigementen en het schreeuwen verklaart, geen waarde hecht.
De rechtbank merkt onder verwijzing naar de inhoud van de hiervoor weergegeven verklaringen van de WOD-ers over het verloop van het traject verder nog op dat daaruit niet blijkt van ongeoorloofde druk. Aan het eind van het gesprek zou zelfs sprake zijn geweest van een gemoedelijke sfeer en een omhelzing. Voorgaande in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van het procesdossier, maakt dat niet gebleken is dat [verdachte] haar verklaring tegenover de WOD-ers heeft afgelegd onder toepassing van ontoelaatbare druk waardoor haar verklaringsvrijheid is aangetast.
Raadplegen advocaat, verhoorsituatie
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn standpunt dat de WOD-ers het traject hadden moeten afblazen op het moment dat [verdachte] aangaf haar advocaat te willen raadplegen. De rechtbank stelt voorop dat er geen sprake was van een verhoorsituatie waarbij verdachte gewezen had moeten worden op haar recht om een advocaat te raadplegen. Daar komt bij dat in het proces-verbaal van bevindingen stelselmatige informatie-inwinning over dit onderwerp door A-4185 is opgetekend: “Ik hoorde dat [verdachte] zei dat ze geen tv had gekeken, geen krant had gelezen en geen idee had waar wij het over hadden. En dat ze haar advocaat wilde bellen. Ik zei dat ze dit mocht doen maar dat dit niet nodig was. Ze besloot niet te bellen. Haar telefoon lag voor haar maar ze maakte geen aanstalten deze te pakken. [15]
Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van dit proces-verbaal te twijfelen. Uit de weergave blijkt dat [verdachte] eenmalig vroeg om een advocaat te raadplegen, dat aan haar te kennen is gegeven dat dat mocht, maar dat zij zelf de keuze heeft gemaakt om dat niet te doen. Daar komt bij dat wanneer deze stelling van de raadsman gevolgd zou worden, dat betekent dat zodra een subject in een WOD-traject zou vragen om een advocaat, de WOD-er het traject zou moeten afblazen, waardoor dit opsporingsmiddel nagenoeg illusoir zou worden.
Het huisrecht
Het verweer van de verdediging dat het huisrecht van getuige [getuige] zou zijn geschonden, wordt tot slot verworpen nu uit voornoemde processen-verbaal van bevindingen van de WOD-ers op geen enkele wijze is gebleken van een dergelijke schending en voorts indien dat wel het geval zou zijn het niet verdachte [verdachte] is die door de vermeende niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, maar haar moeder als bewoonster van het huis. In dat geval geldt dat in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het (vermeende) verzuim (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, ECLI:NL:HR:2014:2749).
Conclusie
Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van vormverzuimen of ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, die zouden moeten leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaring van [verdachte] tegenover de WOD-ers en de processen-verbaal van bevindingen van de WOD-ers.
De beslissing [16] tot de WOD-inzet is zorgvuldig [17] en met inachtneming van de daarvoor geldende waarborgen tot stand gekomen. [18]
De verweren van de raadsman in dit verband worden dan ook verworpen. Het proces-verbaal WOD-inzet op 24 januari 2019 kan en zal voor het bewijs worden gebezigd.
Afwijzing verzoek horen WOD-ers
De rechtbank wijst het voorwaardelijk gedane verzoek tot het horen van alle betrokken WOD-ers af. De rechtbank oordeelt dat niet noodzakelijk en acht zich voldoende geïnformeerd door de hiervoor aangehaalde stukken in het onderzoeksdossier. Bovendien zijn er door de verdediging ten opzichte van hetgeen eerder met het oog op de zittingen van
7 november 2019 en 7 januari 2020 naar voren is gebracht, geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die zouden moeten leiden tot een andere beslissing.
4.4.3
Inhoudelijk
4.4.3.1 Feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen (primair) dat [verdachte] in de periode van 1 tot en met 13 november 2018 medeplichtig is geweest aan het medeplegen van moord dan wel doodslag door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 13 november 2018 en (subsidiair) dat zij in de periode van 1 tot en met 13 november 2018 medeplichtig is geweest aan het overdragen van wapens en munitie door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de periode van 1 april 2018 tot en met 13 november 2018.
Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat [verdachte] ook al vóór 13 november 2018 met [medeverdachte 2] heeft gesproken over wapens gelet op meerdere contacten [19] tussen beiden op
2 en 3 november 2018, alsmede gelet op het feit dat [medeverdachte 2] in de nacht [20] van 30 op 31 oktober 2018 blijkens de telecomgegevens van zijn telefoon heeft gezocht naar ‘AK47 kopen’ en diverse internetsites heeft bezocht waar vuurwapens te koop worden aangeboden en [verdachte] zelf op 3 november 2018 in een chatgesprek met [naam 1] naar wapens heeft geïnformeerd, maar dat levert niet zonder meer het wettige bewijs op om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat door tussenkomst van [verdachte] aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vuurwapens ter beschikking zijn gesteld waarmee op 13 november 2018 de feiten in Enschede gepleegd zouden zijn. De verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] die er kort gezegd op neerkomen dat er sprake was van contact met Serviërs en dat dat contact tot stand gekomen was door [verdachte] , er gesproken is over twee vuurwapens en dat er met één van die vuurwapens iets mis zou zijn en dat daarover gedoe was, maken dat niet anders nu uit niets blijkt dat het contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] reeds vóór 13 november 2018 tot stand was gekomen.
Ook hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar betoog dat de wapens vóór 13 november 2018 door tussenkomst van [verdachte] door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn overgedragen, te weten het gesprek [21] van [verdachte] met de WOD-ers, het afgeluisterde en opgenomen telefoongesprek [22] tussen [medeverdachte 2] en zijn vader [medeverdachte 1] op
18 november 2018 en het feit dat [medeverdachte 2] vrijwel direct na terugkeer bij zijn woning in Hengelo op 13 november 2018 contact opneemt met [verdachte] kan niet - ook niet in onderling verband en samenhang – tot de conclusie leiden dat het onder 1 primair of subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden.
De rechtbank hecht in dit verband veel waarde aan het feit dat – zoals hiervoor ook al opgemerkt – van aantoonbare contacten [23] tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en van contacten tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] pas is gebleken vanaf 13 november 2018 en derhalve nadat de feiten in Enschede waren gepleegd. Daarbij merkt de rechtbank op dat bij strafbare betrokkenheid van [verdachte] als tenlastegelegd door de officier van justitie meerdere vastgestelde telefonische contacten vóór 13 november 2018 voor de hand zouden liggen. Immers, dergelijke telefonische contacten konden na 13 november 2018 wel vastgesteld worden. Niet valt in te zien waarom de telecomgegevens dergelijke contacten vóór
13 november 2018 niet laten zien.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat [verdachte] (voorwaardelijk) opzet had op het gebruik van wapens voor een feit als in Enschede begaan.
Tenslotte merkt de rechtbank in dit verband op dat ook overigens niet is gebleken dat anderen dan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] door tussenkomst van [verdachte] wapens hebben geleverd aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Uit het chatgesprek van [verdachte] met [naam 1] op 3 november 2018 blijkt weliswaar dat zij bij [naam 1] geïnformeerd heeft naar een wapen, maar ook blijkt daaruit dat [naam 1] daar niet op in wilde gaan [24] . [naam 1] [25] heeft op 4 februari 2019 naar aanleiding van dat chatgesprek verklaard dat hij zich kon herinneren dat [verdachte] hem een filmpje van een automatisch wapen heeft gestuurd, maar dat hij daar niet serieus op gereageerd heeft.
De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het haar onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.4.3.2 Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt genoegzaam dat er vóór 13 november 2018 meermalen telefonische contacten [26] , [27] zijn geweest tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] , dat [verdachte] [28] daarna op zoek [29] is gegaan naar een vuurwapen en dat zij daartoe [30] contact heeft gehad met [naam 1] . [31]
Voorts blijkt uit het dossier dat [verdachte] ongeveer een half uur na de schietpartij in Enschede wordt gebeld door [medeverdachte 2] [32] en dat [verdachte] kort daarna (om 16:04 uur) belt met de vriendin van [medeverdachte 5] . [33] Blijkens de telefoongegevens is [verdachte] [34] de eerste die door [medeverdachte 2] gebeld wordt. Kort daarna rijden [35] [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [naam 2] naar Bavel. Zij hebben tassen bij zich die later bij [verdachte] in bewaring worden gegeven. Uit telecomgegevens blijkt dat er na 13 november 2018 telefonische contacten [36] zijn geweest tussen [verdachte] en de telefoon van [medeverdachte 4] . Over de inhoud van die telefonische contacten is niets bekend. Wel volgt uit de bewijsmiddelen [37] , [38] , [39] , [40] , [41] , [42] , [43] , [44] , [45] , dat er na 13 november 2018 (tot en met 26 november 2018) door tussenkomst van [verdachte] meerdere ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] waarbij ook [verdachte] en (soms) [naam 2] aanwezig waren en dat tijdens die ontmoetingen tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] [46] is gesproken over wapens.
Dat [verdachte] de contactpersoon was tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en dat zij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij hun bezoeken begeleidde, volgt in het bijzonder uit voornoemd proces-verbaal [47] van bevindingen van de WOD-ers waarin gerelateerd wordt dat [medeverdachte 2] aan [verdachte] heeft gevraagd of zij wist waar hij ‘die dingen’ kon krijgen, dat [verdachte] begreep dat hij daarmee vuurwapens bedoelde, dat zij [medeverdachte 5] kent van wie algemeen bekend is dat hij over vuurwapens kan beschikken, dat [medeverdachte 5] moeilijk te bereiken was, dat ze via zijn moeder en vriendin met hem in contact gekomen was, dat ze een afspraak met hem heeft kunnen maken, dat ze met [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 5] is gereden, dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] naar boven zijn gegaan en dat ze met elkaar hebben gesproken, dat zij beneden was met een andere vrouw (de rechtbank begrijpt [naam 2] ) en dat de vader van [medeverdachte 5] er ook bij was. Deze verklaring van [verdachte] tegenover de WOD-ers wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 5] [48] dat die mannen (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) gewoon bij [verdachte] waren, dat [verdachte] met ze kwam aanzetten en dat hij ze in totaal 3 of 4 keer gezien heeft. Uit de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] kan worden afgeleid dat er in elk geval met [medeverdachte 2] over wapens is gesproken. Alhoewel door [medeverdachte 2] geprobeerd wordt in een telefoongesprek [49] met zijn vader [medeverdachte 1] op 18 november 2018 in versluierd taalgebruik iets te zeggen over wapens (nadat hij wederom een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte 5] ), verspreekt hij zich, waardoor naar het oordeel van de rechtbank uit dit gesprek is af te leiden dat [medeverdachte 5] op zoek moest gaan naar nieuwe wapens.
Uit het dossier is niet gebleken van een voltooid verwerven of voorhanden krijgen. Niettemin moeten de handelingen van [verdachte] met betrekking tot het in contact brengen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] in het hobby-café van [medeverdachte 4] in St. Willebrord met het oog op het verwerven en/of voorhanden krijgen van (nieuwe) vuurwapens als een begin van uitvoering, te weten naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op voltooiing van het misdrijf, worden aangemerkt. De rol van [verdachte] bij de tenlastegelegde poging tot het verwerven en/of voorhanden krijgen van vuurwapens was onmisbaar en intensief; zij bracht de potentiële verkoper [medeverdachte 5] in contact met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en begeleidde [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 5] .
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat [verdachte] opzettelijk medeplichtig is geweest aan een poging tot het verwerven en/of voorhanden krijgen van (een) vuurwapen(s) door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , door het in contact brengen van [medeverdachte 5] met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , afspraken tussen hen te maken en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar ontmoetingen met [medeverdachte 5] te begeleiden, teneinde een levering/overdracht van (een) vuurwapen(s) mogelijk te maken.
Er is dan ook sprake van medeplichtigheid aan een strafbare poging, zoals onder feit 2 tenlastegelegd.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de periode van 13 november 2018 tot en met
18 november 2018 in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om vuurwapens van categorie II of III, te verwerven en/of voorhanden te krijgen/hebben,
meerdere malen zijn afgereisd naar St. Willebrord en ontmoetingen hebben gehad met
[medeverdachte 5] en met laatstgenoemde een of meermalen hebben gesproken over aan te schaffen vuurwapens, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 13 november 2018 tot en met 18 november 2018 in Nederland, medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen,
welke opzettelijke medeplichtigheid hierin heeft bestaan dat verdachte voornoemde
[medeverdachte 5] in contact heeft gebracht met voornoemde [medeverdachte 2] en afspraken tussen de partijen heeft gemaakt en voornoemde [medeverdachte 2] naar ontmoetingen heeft begeleid, teneinde daarmee een levering/overdracht van vuurwapens mogelijk te maken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 juncto 48 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
medeplichtigheid aan een poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het onvoorwaardelijk deel van een op te leggen gevangenisstraf niet te laten uitstijgen boven de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht met eventueel oplegging daarbij van een voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf. Ten aanzien van de vordering tot gevangenneming heeft de verdediging aangevoerd dat de rechtbank in een eerder stadium de voorlopige hechtenis van verdachte heeft opgeheven bij gebrek aan gronden en dat het volgens vaste jurisprudentie niet mogelijk is dat de gronden weer herleven op het moment dat door de rechtbank een vonnis gewezen wordt. De vordering van de officier van justitie daartoe moet dan ook worden afgewezen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bij elkaar brengen van personen die met elkaar een wapentransactie wilden aangaan. Daarmee heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de mogelijke beschikbaarheid van vuurwapens in het criminele circuit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens – en munitie – brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat die risico’s zich ook daadwerkelijk realiseren, blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt en (dodelijke) slachtoffers te betreuren zijn, in het bijzonder in aanmerking genomen het geweldsincident van 13 november 2018 in de growshop aan [adres 2] in Enschede, waarbij vier dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De rechtbank Amsterdam hanteert eigen oriëntatiepunten met hogere straffen voor (onder meer) vuurwapenbezit, omdat in Amsterdam het vuurwapenbezit en het gebruik ervan een groot en toenemend maatschappelijk probleem is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet alleen een groot en toenemend maatschappelijk probleem in Amsterdam, maar in heel Nederland en in de afgelopen jaren in het bijzonder ook in Twente.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de huidige landelijke oriëntatiepunten geen uitgangspunt kunnen vormen voor de straftoemeting in onderhavige zaak. De rechtbank zal voor de hoogte van de straf dan ook aansluiting zoeken bij de Amsterdamse oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten vermelden een gevangenisstraf van zes maanden voor het bezit van een pistool/revolver in een woning. Strafverzwarende omstandigheden, die per omstandigheid kunnen leiden tot drie tot zes maanden extra gevangenisstraf, zijn onder meer de omstandigheid dat sprake is van het bezit van meerdere vuurwapens en dat sprake is van recidive.
Van deze strafverzwarende omstandigheden is in het geval van verdachte ook sprake. [verdachte] heeft vanaf 2 november 2018 meerdere contacten met [medeverdachte 2] gehad. Naar aanleiding van die contacten is zij actief op zoek gegaan naar (een) vuurwapen(s). Op 13 november 2018 is zij door [medeverdachte 2] gebeld kort nadat het schietincident in de growshop had plaatsgevonden. Direct daarop heeft zij via via contact gezocht met [medeverdachte 5] , diezelfde avond tassen met kleding in bewaring genomen en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [naam 2] begeleid naar [medeverdachte 5] . Zonder ook maar enige terughoudendheid heeft zij gehoor gegeven aan [medeverdachte 2] verzoek om tassen voor hem te bewaren en hem in contact te brengen met iemand die wapens zou kunnen leveren en heeft zij hem en zijn vader daarin begeleid. Zij legde vervolgens meermalen de contacten met [medeverdachte 5] en begeleidde [medeverdachte 2] en zijn vader meermalen naar St. Willebrord. Daargelaten de vraag of zij nu wel of niet via de media wat heeft meegekregen van de schietpartij in Enschede waarbij vier personen het leven hadden gelaten, valt haar ernstig aan te rekenen dat zij het zo lichtvaardig op zich genomen heeft een belangrijke faciliterende rol te spelen in de potentiële beschikbaarheid van vuurwapens in het maatschappelijk verkeer zonder ook maar enigszins kritisch te zijn en zich op enig moment te distantiëren. Hierdoor is zij weliswaar niet strafrechtelijk, maar wel indirect betrokken geraakt bij zeer ernstige misdrijven, te weten het doodschieten van vier personen in Enschede.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte blijkens het haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder ter zake van strafbare feiten met politie of justitie in aanraking geweest.
Al het voorgaande afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

Als benadeelde partijen hebben de na te noemen personen zich gevoegd in dit strafproces.
- [benadeelde 1] ;
- [benadeelde 2] ;
- [benadeelde 3] ;
- [benadeelde 4] ;
- [benadeelde 5] ;
- [benadeelde 6] ;
- [benadeelde 7] ;
- [benadeelde 8] ;
- [benadeelde 9] ;
- [benadeelde 10] ;
- [benadeelde 11] ;
- [benadeelde 12] ;
- [benadeelde 13] ;
- [benadeelde 14] ;
- [benadeelde 15] ;
- [benadeelde 16] ;
- [benadeelde 17] .
Voornoemde vorderingen hebben betrekking op het onder 1 primair tenlastegelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank elke benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2
het misdrijf:
medeplichtigheid aan een poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de na te noemen benadeelde partijen (feit 1 primair) in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat elke benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- [benadeelde 1] ;
- [benadeelde 2] ;
- [benadeelde 3] ;
- [benadeelde 4] ;
- [benadeelde 5] ;
- [benadeelde 6] ;
- [benadeelde 7] ;
- [benadeelde 8] ;
- [benadeelde 9] ;
- [benadeelde 10] ;
- [benadeelde 11] ;
- [benadeelde 12] ;
- [benadeelde 13] ;
- [benadeelde 14] ;
- [benadeelde 15] ;
- [benadeelde 16] ;
- [benadeelde 17] ;
vordering bevel gevangenneming
- wijst af de vordering van de officier van justitie tot gevangenneming van verdachte;
voorwaardelijk verzoek tot het horen van WOD-ers als getuige
- wijst af het voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het horen van WOD-ers als getuige.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek en
D.A.C. Brockötter, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

Voetnoten

2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer ONRAB18013 (onderzoek Litouwen) . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Map 7 pagina 12 e.v.
4.Map 7, pagina 30 e.v.
5.PV zitting 7 januari 2020, pagina 3
6.Map aanvulling, pagina 41 e.v.
7.Map aanvulling, pagina 42
8.Map aanvulling, pagina 37
9.Map 11, pagina 1878J
10.Map 11, pagina 1878L
11.Map 7, pagina 62 e.v.
13.Map 13, pagina 2916
14.Map 13, pagina 2915
15.Map 11, pagina 1878E
16.Map 7, pagina 59 e.v.
17.Map 7, pagina 72
19.Map 8, pagina 60 e.v.
20.Map 8, pagina 426-435
21.Map 11, pagina 1878D
22.Map 5, pagina 25
23.Map 9, pagina 583 e.v.
24.Map 7, pagina 136
25.Map 14, pagina 3082
26.Map 8, pag. 60 e.v.
27.Map 9, pag. 808 e.v.
28.Map 9, pag. 718-725.
29.Map 10, pag. 1459
30.Map 9, pag. 826
31.Map 11, pag. 1889-1890
32.Map 9, pag. 572
33.Map 9, pag. 822
34.Map 8, pag. 24
35.Map 6, pag. 13-14
36.Map 9, pag. 819 e.v.
37.Map 11, pagina 1878D e.v.
38.Map 6, pagina 94, 107 en 112
39.Map 5, pagina 94 en 108
40.Map 14, pagina 3176 e.v.
41.Map 5, pagina 25
42.Map 15, pagina 3918
43.Map 5, pagina 16
44.Map 6, pagina 18-23
45.Map 13, pagina 2915
46.Map 5, pag. 109
47.Map 11, pag. 1878D e.v.
48.Map 5, pag. 109
49.Map 5, pag. 25