ECLI:NL:RBOVE:2020:2557

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
C/08/249511 / KG RK 20-273
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in strafzaak met betrekking tot ouderverstoting

Op 30 juli 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. S. Taalman afgewezen. Verzoeker, die werd bijgestaan door zijn advocaat mr. A.R. Ytsma, had op 4 juni 2020 verzocht om wraking van mr. Taalman, die belast was met de behandeling van zijn strafzaak. Verzoeker stelde dat mr. Taalman zijn verzoek om een deskundige te horen over ouderverstoting ten onrechte had afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juli 2020, die via Skype plaatsvond, heeft verzoeker zijn bezwaren uiteengezet. Hij voerde aan dat de afwijzing van de deskundige de schijn van partijdigheid wekte en dat mr. Taalman niet op de hoogte was van de context van de uitspraken van de deskundige.

De wrakingskamer overwoog dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter voorop staan en dat alleen in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot wraking kan worden toegewezen. De kamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Taalman. De wrakingskamer benadrukte dat de motivering van de beslissing om de deskundige niet te horen niet als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. De wrakingskamer wees erop dat verzoeker niet had aangetoond dat de twijfels van mr. Taalman over de deskundige ongegrond waren. De beslissing om het verzoek tot wraking af te wijzen werd unaniem genomen door de drie rechters.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/249511 / KG RK 20-273
Beslissing van 30 juli 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. A.R. Ytsma te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Op 4 juni 2020 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van mr. S. Taalman, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de strafzaken die zijn geregistreerd onder parketnummers 08-015723-20, 08-114797-19 en 08-130969-19.
1.2.
De schriftelijke reactie van mr. Taalman is op 10 juni 2020 ontvangen; zij heeft niet berust in de wraking.
1.3.
In verband met overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus heeft de mondelinge behandeling op 16 juli 2020 plaatsgevonden via een Skype-verbinding. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Zowel verzoeker als zijn advocaat hebben (via e-mail) pleitaantekeningen overgelegd. Mrs. Taalman en E. Agelink (officier van justitie) zijn met kennisgeving niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoeker is door het OM gedagvaard om terecht te staan voor overtreding van de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing, (onder meer) inhoudende dat hij zich niet op het sportpark van zijn zoon mag begeven. Daarnaast wordt verzoeker verdacht van belaging en bedreiging van zijn ex-partner.
2.2.
Aan zijn verzoek tot wraking heeft verzoeker, samengevat, ten grondslag gelegd dat mr. Taalman zijn verzoek om de heer [naam] (pedagoog) als deskundige op het gebied van ouderverstoting dan wel getuige ter terechtzitting te horen, ten onrechte heeft geweigerd. Volgens verzoeker is ouderverstoting een centraal thema in zijn strafproces en wil hij het debat daarover gevoerd zien. Nu mr. Taalman de verdediging dit belet, wordt afgestevend op een veroordeling. Bovendien is [naam] ooit eerder als deskundige benoemd door een ander gerecht, aldus verzoeker. Ter zitting heeft verzoeker de volgende omstandigheden aangevoerd die volgens hem zouden moeten leiden tot toewijzing van zijn verzoek tot wraking van mr. Taalman:
- dat het begon met de onverhoedse mededeling van mr. Taalman op 4 juni 2020 dat zij twijfelde of zij [naam] als deskundige moest horen;
- dat mr. Taalman [naam] had gegoogled en dat zij de verdediging een aantal quotes voorhield van uitspraken die [naam] zou hebben gedaan over de rechterlijke macht (zie de reactie van mr. Taalman d.d. 10 juni 2020);
- dat mr. Taalman die quotes voorhield zonder enige context te verschaffen (het is nooit verstandig te reageren als de context niet wordt verschaft);
- dat mr. Taalman niet op voorhand die twijfel en de artikelen met de aangehaalde quotes deelde met de verdediging, terwijl dat naar de verdediging wel had gemoeten, zodat de verdediging daarover van tevoren kon nadenken; daarentegen wachtte mr. Taalman met haar verrassingsaanval op zitting;
- dat mr. Taalman op zitting liet weten dat zij nog wel wilde heenstappen over dat [naam] niet in het NRGD stond en dat hij wel een deskundige is op het gebied van ouderverstoting, maar dat zij twijfels had over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid, met name omdat hij kritiek had op de rechterlijke macht en dat hij had gedemonstreerd voor de rechtbank in de zaak van verzoeker;
- dat de verdediging heeft voorgesteld om [naam] op deze punten en ook over de quotes (en dus de context) te horen, maar dat mr. Taalman dit niet wilde;
- dat bij een van de onderbrekingen een briefje door aangeefster vanaf de publieke tribune is overgelegd aan de officier van justitie, waarin zij aangeeft dat [naam] geen deskundige kan zijn;
- dat aangeefster – dé ouderverstoter in de ogen van verzoeker – invloed kon uitoefenen op het proces waarin ouderverstoting een centrale plaats inneemt;
- dat mr. Taalman wel acht slaat op (het briefje van) aangeefster en niet op wat de ouderverstoting-expert [naam] heeft op te merken; hier komt de schijn van partijdigheid bovendrijven;
- dat mr. Taalman wel op internet onderzoek loopt te verrichten naar een deskundige, maar de procespartijen daarvan niet vooraf op de hoogte stelt;
- dat mr. Taalman [naam] niet over haar eigen onderzoeksresultaten wil bevragen op zitting om vast te stellen of uit te sluiten dat hij gehoord moet worden; hier had de schijn van partijdigheid weggenomen kunnen worden door hem juist te horen;
- dat door de beslissing om [naam] niet te horen een (mogelijk) belangrijke bouwsteen voor de onderbouwing van een schulduitsluitingsgrond wordt weggeslagen;
- dat door de beslissing van mr. Taalman om [naam] niet te horen over ouderverstoting in deze casus vooruit wordt gelopen op de uitkomst van de procedure, namelijk: veroordeling;
- dat alle hierboven genoemde feiten en omstandigheden voldoende zijn voor 'legitimate doubt'.
2.3.
Mr. Taalman stelt zich, samengevat, op het standpunt dat [naam] weliswaar als deskundige op het gebied van ouderverstoting kan worden gezien maar dat hij niet over de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid beschikt om hem als zodanig te horen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst mr. Taalman naar de kwaliteitseisen die het Besluit register deskundige in strafzaken (hierna: het Besluit) aan de persoon van de geregistreerde deskundige stelt, welke eisen volgens haar evenzeer gelden voor de niet-geregistreerde deskundige zoals [naam] , alsmede naar de blogs van [naam] op internet waarin hij zich in negatieve bewoordingen over de rechterlijke macht heeft uitgelaten.
2.4.
Volgens artikel 512 Sv, artikel 6 lid 1 EVRM en artikel 14 lid 1 IVBPR kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van zo een verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Alleen als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het openbaar ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het openbaar ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, moet dit vermoeden wijken (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956).
2.5.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
2.6.
Aan de orde is de vraag of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing om [naam] niet als deskundige c.q. getuige te horen. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, NJ 2009, 428).
2.7.
Uit voormeld arrest volgt dat 'objectieve maatstaven' in de oordeelsvorming van de wrakingskamer voorop moeten staan en dat alleen in uitzonderlijke situaties de motivering van een tussenbeslissing aanleiding kan geven tot wraking. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.
2.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam] beschikt over voldoende kennis van en ervaring op het gebied van ouderverstoting. Voorts staat vast dat [naam] niet als deskundige staat geregistreerd in het register als bedoeld in artikel 1 aanhef en sub b van het Besluit.
2.9.
Ten aanzien van de persoon van [naam] heeft mr. Taalman aangevoerd dat aan de niet-geregistreerde deskundige die ter zitting als zodanig wordt gehoord dezelfde eisen mogen en moeten worden gesteld als aan de geregistreerde deskundige. Zo moet de deskundige onder meer in staat zijn om zijn werkzaamheden onafhankelijk en onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer te verrichten (artikel 12 lid 2 sub i van het Besluit). Mr. Taalman stelt dat [naam] niet aan deze eis voldoet. Daartoe verwijst mr. Taalman naar blogs van [naam] op internet ( [website] ) waarin hij onder meer de volgende uitspraken heeft gedaan: “
façades van rechtbanken roepen bij mij (…) traumaervaringen op”, “
fysiek en psychisch geweld van rechters, gerechtspolizisten en hun aanhang”, “
de corrupte rechterlijke macht en het zieke justitiële systeem”, “
de rechterlijke macht heeft zich…tot een dictatuur verheven waar je u tegen zegt” en “
Ik noem die huidige staat van de rechtsstaat een rechtersdictatuur. een onrechtsstaat dus. En dat leidt uiteraard tot allerlei onrecht in de concrete rechtspraktijk”. Daarnaast wijst mr. Taalman erop dat [naam] met anderen voorzien van spandoeken bij de rechtbank te Almelo heeft gedemonstreerd op het moment dat verzoeker aldaar werd voorgeleid en dat hij hierover allerlei negatieve uitspraken over de rechterlijke macht in zijn blogs heeft geschreven. Tot slot heeft de officier van justitie ter terechtzitting van 4 juni 2020 verklaard dat hij van de ex-partner van verzoeker heeft begrepen dat [naam] op verzoek van verzoeker (verdachte) post heeft gestuurd aan diens zoon. Gelet op deze omstandigheden lijken volgens mr. Taalman tussen verzoeker en [naam] persoonlijke banden te bestaan die de inschakeling van [naam] als onafhankelijk en onpartijdig deskundige in de weg staan.
2.10.
In het licht van alle omstandigheden van dit geval en naar objectieve maatstaven gemeten overweegt de wrakingskamer dat niet geoordeeld kan worden dat de (motivering van de) betreffende (proces- cq. tussen)beslissing van mr. Taalman om [naam] niet als deskundige te horen een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat mr. Taalman tegenover verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid van mr. Taalman objectief gerechtvaardigd is. Vooropgesteld moet worden dat de rechter de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de deskundige dient te toetsen (artikel 51 e.v. Sv). Anders dan verzoeker meent, volgt uit het proces-verbaal van 4 juni 2020 dat zowel (de raadsman van) verzoeker als de officier van justitie eerst zijn gehoord over de bevindingen van mr. Taalman die zij via internet over de persoon van [naam] heeft gevonden voordat mr. Taalman heeft besloten om [naam] niet als deskundige te horen. Er bestaat geen rechtsregel die voorschrijft dat dergelijke bevindingen voorafgaande aan de terechtzitting met partijen moeten worden gedeeld. Bovendien heeft verzoeker ook nu nagelaten de door mr. Taalman benoemde twijfel over de persoon van [naam] (inhoudelijk) te weerleggen, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Weliswaar heeft verzoeker terecht aangevoerd dat de vrijheid van betoging en meningsuiting ook voor [naam] geldt, maar dat laat onverlet dat de door [naam] gebezigde uitspraken over de rechterlijke macht op gespannen voet staan met de eisen als bedoeld in het Besluit die aan een (geregistreerde) deskundige worden gesteld.
2.11.
Voorts kan de wrakingskamer het standpunt van verzoeker niet volgen dat de beslissing van mr. Taalman om [naam] niet als deskundige te horen betekent dat “
een (mogelijk) belangrijke bouwsteen voor de onderbouwing van een schulduitsluitingsgrond wordt weggeslagen” en dat daarmee wordt vooruitgelopen op de uitkomst van de strafprocedure, te weten een veroordeling. Het (juridische) debat moet immers nog volgen. Zoals mr. Taalman ook in haar reactie d.d. 10 juni 2020 heeft toegelicht, staat daarin onder meer de vraag centraal of en in hoeverre een proces van ouderverstoting aan een veroordeling in de weg staat. De vraag daarbij is of het strafproces zich leent om feitelijk vast te stellen of daadwerkelijk sprake is van ouderverstoting en of dat voor de beantwoording van de voorliggende rechtsvragen vereist is. Het gaat dan om vragen als: kunnen de verweten handelingen bewezen worden, zijn deze handelingen wederrechtelijk en bestaat daarvoor een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond? Hieruit volgt dat mr. Taalman nog geen definitief oordeel heeft gegeven over wat verzoeker ten laste is gelegd. Verzoeker zal in zijn strafzaak nog volop gelegenheid krijgen om zijn (inhoudelijke) verweren naar voren te brengen. Zo kan mr. Taalman naar aanleiding van die verweren oordelen dat verzoeker gemelde gedragsaanwijzing niet heeft geschonden en/of dat belaging/bedreiging van de ex-partner niet bewezen is, dan wel dat een strafuitsluitingsgrond aanwezig is. Ook kunnen die verweren aanleiding geven, na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, dat onderzoek te heropenen voor nader onderzoek door bijvoorbeeld (alsnog) een onafhankelijke en onpartijdige deskundige te horen.
2.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat als volgt wordt beslist.
3. De beslissing
De wrakingskamer
3.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.R. Hidma, A.A.A.M. Schreuder en
H.T. Pos, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P. van der Stroom, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.