ECLI:NL:RBOVE:2020:2250

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
08-993156-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door leidinggevende van accountants- en advieskantoor met onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die als leidinggevende van een accountants- en advieskantoor werd beschuldigd van belastingfraude. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man had opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersonen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van belastingfraude over de jaren 2008 tot en met 2010, waarbij de verdachte betrokken was bij het indienen van onjuiste aangiften, zowel als bestuurder van de betrokken vennootschappen als in zijn persoonlijke hoedanigheid. De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien zijn rol en kennis, op de hoogte moest zijn van de onjuistheden in de aangiften. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als leidinggevende in de accountantssector.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-993156-16 (P)
Datum vonnis: 2 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 oktober 2018, 4 juni 2020 en 18 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. drs. A.M. Ruige en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. M. Muller, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met (een) ander(en):
feit 1:
opzettelijk de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2010 op naam van [bedrijf 1] B.V. onjuist heeft gedaan;
subsidiair:
feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [bedrijf 1] B.V. met betrekking tot het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2010;
feit 2:
opzettelijk de aangiften omzetbelasting over de jaren 2008, 2009 en 2010 op naam van [bedrijf 2] B.V. onjuist heeft gedaan;
subsidiair:
feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [bedrijf 2] B.V. met betrekking tot het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting over de jaren 2008, 2009 en 2010;
feit 3:
opzettelijk de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 onjuist heeft gedaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 28 april 2010, in ieder geval in de periode van 01 januari 2010 tot en met 28 april 2010 in de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] B.V. en/of met enige (andere) natuurlijke en/of rechtspersoon, althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] B.V. over het tijdvak 01 januari 2010 tot en met 31 maart 2010 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben verdachte en/of [bedrijf 1] B.V. en/of zijn/hun (andere) mededader(s) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of (elders) in Nederland ingediende/ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] B.V.
over genoemd tijdvak een te laag belastbaar bedrag, althans een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
ALTHANS, voor zover het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[bedrijf 1] B.V. op of omstreeks 28 april 2010, in ieder geval in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 28 april 2010 in de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een andere of anderen, althans allen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het tijdvak 01 januari 2010 tot en met 31 maart 2010 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben die [bedrijf 1] B.V. en/of haar mededader(s) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of (elders) in Nederland ingediende/ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemd tijdvak een te laag belastbaar bedrag, althans een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met of anderen een ander feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2 Wetboek van Strafrecht.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 11 januari 2011 in de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] B.V. en/of met enige (andere) natuurlijke en/of rechtspersoon, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting op naam van [bedrijf 2] B.V. over het/de maand(en) januari 2008 en/of februari 2008 en/of maart 2008 en/of april 2008 en/of mei 2008 en/of juni 2008 en/of juli
2008 en/of augustus 2008 en/of september 2008 en/of oktober 2008 en/of november 2008 en/of december 2008 en/of januari 2009 en/of februari 2009 en/of maart 2009 en/of april 2009 en/of mei 2009 en/of juni 2009 en/of juli 2009 en/of augustus 2009 en/of september 2009 en/of oktober 2009 en/of november 2009 en/of december 2009 en/of januari 2010 en/of februari 2010 en/of maart 2010 en/of april 2010 en/of mei 2010 en/of juni 2010 en/of juli 2010 en/of augustus 2010 en/of september 2010 en/of oktober 2010 en/of november 2010
en/of december 2010 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben verdachte en/of [bedrijf 2] B.V. en/of zijn/hun (andere) mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of (elders) in Nederland ingediende/ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting op naam van [bedrijf 2] B.V. over
genoemd(e) maand(en) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
ALTHANS, voor zover het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[bedrijf 2] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 11 januari 2011 in de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de maand(en) januari 2008 en/of februari 2008 en/of maart 2008 en/of april 2008 en/of mei 2008 en/of juni 2008 en/of juli 2008 en/of augustus 2008 en/of september 2008 en/of oktober 2008 en/of november 2008 en/of december 2008 en/of januari 2009 en/of februari 2009 en/of maart 2009 en/of april 2009 en/of mei 2009 en/of juni 2009 en/of juli 2009 en/of augustus 2009 en/of september 2009 en/of oktober 2009 en/of november 2009 en/of december 2009 en/of januari 2010 en/of februari 2010 en/of maart 2010 en/of april 2010 en/of mei 2010 en/of juni 2010 en/of juli
2010 en/of augustus 2010 en/of september 2010 en/of oktober 2010 en/of november 2010 en/of december 2010 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben die [bedrijf 2] B.V. en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of (elders) in Nederland ingediende/ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) maand(en) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte als dan niet tezamen met een ander of anderen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2 Wetboek van Strafrecht.
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 juli 2009 tot en met 06 mei 2012 in de gemeente(n) Zwolle en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op zijn/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of (elders) in Nederland ingediende/ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen

3.De voorvragen

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard en heeft daartoe twee verweren gevoerd.
Ten eerste heeft de raadsman aangevoerd dat in de tenlastelegging artikel 68, lid 1, onderdeel a, AWR staat vermeld en dat verdachte daarom niet goed weet waar hij zich tegen moet verdedigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 69 lid 2 AWR ten laste is gelegd, dat dit wettelijk voorschrift ook in de tenlastelegging staat vermeld en dat het op grond van de tekst van de ten laste legging zonneklaar is waar verdachte zich tegen moet verdedigen en dat zij daarom ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank overweegt dat de dagvaarding, op grond van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn en dat de dagvaarding verder de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld vermeldt.
De rechtbank stelt vast dat het wettelijk voorschrift, te weten artikel 69 lid 2 AWR, in de tenlastelegging is vermeld en dat ook overigens aan de vereisten van artikel 261 Sv is voldaan.
Dat abusievelijk ook artikel 68, lid 1, onderdeel a, AWR in de tenlastelegging is vermeld leidt niet tot het oordeel dat het voor verdachte onvoldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen.
Dit verweer wordt dan ook verworpen.
De verdediging heeft ten tweede aangevoerd dat in het voortraject jegens verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de officier van justitie verdachte voor slechts één feit zou vervolgen. De raadsman van verdachte heeft in dit kader verwezen naar hetgeen hij reeds in het bezwaarschrift tegen de dagvaarding heeft aangevoerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring op deze grond evenmin aan de orde is. Zij heeft daartoe, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 september 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3984, aangevoerd dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat jegens de verdachte is medegedeeld dat hij niet voor de andere feiten zal worden gedagvaard.
Nu hiervan geen sprake is, is van opgewekt vertrouwen geen sprake.
De rechtbank overweegt dat zij reeds bij beschikking van 9 april 2018 heeft beslist dat verdachte aan de uitnodigingsbrief van 5 september 2017 en de uitlatingen van een medewerker van het Openbaar Ministerie niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd ten aanzien van de andere verdenkingen.
De rechtbank blijft bij dit oordeel en verwijst voor de verdere motivering hieromtrent naar voormelde beschikking waarin dit gemotiveerd uiteen is gezet.
De rechtbank verwerpt daarom ook dit verweer.
De rechtbank oordeelt verder dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ook overigens ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit:
[bedrijf 1] B.V. is opgericht op 23 december 2003 en hield zich gedurende de ten laste gelegde periode bezig met holdingsactiviteiten.
[bedrijf 3] N.V. was in 2010 alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder, en enig aandeelhouder van deze onderneming. [2]
[bedrijf 3] N.V. werd op haar beurt bestuurd door verdachte, die als bestuurder alleen en zelfstandig bevoegd was. [3]
[stichting] was de aandeelhouder van [bedrijf 3] N.V..
Verdachte was als voorzitter alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van deze stichting. [4]
De rechtbank stelt op grond van voormelde bewijsmiddelen vast dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode uiteindelijke bestuurder, directeur, gevolmachtigde en aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. was. [5]
In het kader van het boekenonderzoek van [bedrijf 2] B.V. is controlemedewerker van de Belastingdienst [getuige 1] op 25 juli 2013 bij de [bedrijf 4] in Veenendaal geweest. Hij heeft aldaar van het hoofd verkoopondersteuning [naam 1] een factuur met betrekking tot een aan de [bedrijf 4] geleverde Audi R8, met kenteken [kenteken] , ontvangen. [6]
Dit betrof een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 4] d.d. 4 februari 2010 ten bedrage van € 75.000,--, inclusief 19 procent BTW ten bedrage van
€ 7.936,--. [7]
Uit een op ambtsbelofte opgemaakte verklaring, opgemaakt door [naam 2] , ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratie, van 2 oktober 2015 is gebleken dat de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] over het tijdvak 1e kwartaal 2010 elektronisch op de computersystemen van de Belastingdienst is binnengekomen.
Volgens de bijlage is over het 1e kwartaal 2010 de volgende aangifte ingediend:
Belast met 19%: 24.600.
Omzetbelasting: 4.674
Voorbelasting: 5.132.
Totaal omzetbelasting: -458. [8]
Uit onderzoek van de opgevraagde bankrekeningen van [bedrijf 1] blijkt dat [bedrijf 1] in 2010 maandelijks een managementfee van € 9.758,-- van [bedrijf 2] B.V. ontving hetgeen per kwartaal exact overeenkomt met het bij de aangifte opgegeven bedrag van
€ 24.600,-. [9]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [bedrijf 1] de verkoop van de Audi R8 met kenteken [kenteken] niet bij de aangifte over het eerste kwartaal 2010 heeft betrokken.
Verweer: ontbrekende schakel: inkoopfactuur 31 januari 2010:
De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat desalniettemin geen sprake is van een onjuiste aangifte omzetbelasting.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat in het FIOD-onderzoek geen rekening is gehouden met een inkoopfactuur van 31 januari 2010 waaruit blijkt dat [bedrijf 1] de Audi R8, direct voorafgaand aan de levering aan [bedrijf 4] , van [bedrijf 2] B.V. heeft gekocht.
Aangezien de auto door [bedrijf 1] voor eenzelfde bedrag is ingekocht als verkocht waren de in- en verkoop-btw even hoog en vielen deze tegen elkaar weg. Op de aangifte is daarom het saldo vermeld van wat er daadwerkelijk is gebeurd aangezien de aangifte geen ruimte bood om voormelde onderliggende transacties daarin tot uitdrukking te brengen, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de FIOD op 13 juli 2016 desgevraagd niets over de transacties rondom de Audi R8 willen verklaren. Hij wilde eerst het procesdossier lezen. [10]
Pas in een verdedigingsstandpunt van 21 april 2017 heeft de raadsman van verdachte een inkoopfactuur d.d. 31 januari 2010 van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 2] B.V. overgelegd waaruit blijkt dat [bedrijf 1] de betreffende auto van [bedrijf 2] B.V. heeft gekocht. [11]
Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 1 april 2019 heeft verdachte deze inkoopfactuur nogmaals overgelegd en daarbij verklaard dat de Belastingdienst nooit eerder om deze factuur heeft gevraagd, omdat het boekenonderzoek bij [bedrijf 2] B.V. zich enkel op de jaren 2011/2012 richtte. [12] Ter terechtzitting van 18 juni 2020 heeft verdachte dit herhaald.
De rechtbank acht het opmerkelijk dat verdachte voormelde factuur in de administratie van [bedrijf 2] B.V. heeft aangetroffen aangezien controleambtenaar [getuige 1] als getuige in zijn verhoor van 19 februari 2016 heeft verklaard dat hij tijdens het boekenonderzoek bij [bedrijf 2] B.V. geen verkoopfactuur in de administratie heeft aangetroffen. [13]
Dat door de Belastingdienst nooit eerder naar de inkoopfactuur is gevraagd en dat het onderzoek beperkt is gebleven tot de jaren 2011/2012 wordt verder weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Het boekenonderzoek bij [bedrijf 2] B.V. is aanvankelijk weliswaar tot de jaren 2011/2012 beperkt gebleven [14] maar later is dit onderzoek uitgebreid over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012. [15]
Bij brief van 22 maart 2013 heeft controlemedewerker [getuige 1] gevraagd om de administratie met betrekking tot de op naam van [bedrijf 2] B.V. staande personenauto’s te mogen ontvangen [16] , en op 30 juli 2013 heeft [getuige 1] een e-mailbericht aan de gemachtigde/adviseur van verdachte, [naam 3] gestuurd waarin hij expliciet om de administratie met betrekking tot Audi R8 heeft gevraagd. Zo schrijft hij:
“(…)
Daarnaast zitten wij nog met een aantal andere auto's. Op 30-9-2008 wordt door [bedrijf 2] B.V. een Audi R8 met het kenteken [kenteken] gekocht.
De in-en verkoop heb ik niet in de administratie van [bedrijf 2] B.V. gezien.
(…) graag zou ik van u vernemen voor welk bedrag deze auto is verkocht en op welke manier dit bedrag is ontvangen”. [17]
Bij brief van 30 oktober 2013 heeft mr. Hermsen hierop enkel gereageerd met de mededeling:

De leasetermijnen zijn betaald door [bedrijf 2] B.V. . Deze leasetermijnen zijn vervolgens in rekening courant met de [verdachte] geboekt. Met de opbrengst van de auto is de leaseverplichting ingelost”. [18]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat gedurende het onderzoek wel degelijk meermalen om administratie met betrekking tot de in- en verkoop van de betreffende auto is gevraagd en dat de factuur van 31 januari 2010, in ieder geval gedurende het onderzoek, niet is overgelegd.
De rechtbank acht daarom niet aangetoond en ongeloofwaardig dat [bedrijf 1] de Audi R8, direct voorafgaand aan de levering aan [bedrijf 4] , van [bedrijf 2] B.V. heeft gekocht.
De rechtbank legt de inkoopfactuur en ook de akte van schuldoverneming [19] daarom als zijnde valselijk opgemaakt terzijde.
Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de verklaring van [getuige 1] is gebleken dat door [bedrijf 2] B.V. evenmin omzetbelasting met betrekking tot de Audi R8 is aangegeven. Het verweer van de raadsman van verdachte dat er geen fiscaal nadeel is ontstaan omdat de in- en verkoop-btw even hoog waren en tegen elkaar wegvielen gaat daarom evenmin op. [20]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [bedrijf 1] de verkoop van de Audi R8 met kenteken [kenteken] niet bij de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2010 heeft betrokken en dat deze aangifte voor een te laag, en dus onjuist bedrag is gedaan.
Daderschap rechtspersoon
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [bedrijf 1] B.V. kan worden aangemerkt als dader van het onjuist doen van aangifte omzetbelasting. De rechtbank zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in HR 21 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7938, het zogenoemde Drijfmest-arrest).
Hieruit blijkt dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, indien de verboden gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Daarbij is van belang of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen: het gaat om een handelen of nalaten van iemand die werkzaam is voor dan wel ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon past, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en/of de gedraging blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon wordt aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onjuist doen van aangiften omzetbelasting in redelijkheid aan [bedrijf 1] worden toegerekend. Het doen van dergelijke aangiften past binnen de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon.
Het doen van deze aangiften is de rechtspersoon dienstig en zij kon er daarnaast over beschikken of deze gedraging zou plaatsvinden.
Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan [bedrijf 1] worden toegerekend.
Naast het daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereiste opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon. In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris steeds kunnen worden toegerekend. Van feiten of omstandigheden waarom dat in casu anders zou zijn, is niet gebleken. De rechtbank verwijst voor haar overwegingen op dit punt dan ook naar de hiernavolgende bespreking van de rol van verdachte als feitelijk leidinggevende, in welk verband de aanwezigheid van opzet bij verdachte wordt onderzocht en aangenomen.
Feitelijk leidinggeven en opzet op de verboden gedragingen
Nu is vastgesteld dat de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven (HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).
Zoals hiervoor is overwogen, was verdachte alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van
[bedrijf 1] en was hij als zodanig volledig verantwoordelijk voor de gehele bedrijfsvoering van [bedrijf 1] . Het was zijn persoonlijke holding.
Verder was verdachte op de hoogte van de verkoopfactuur van 4 februari 2010 en de verschuldigde omzetbelasting.
Dit blijkt uit het feit dat hij op 4 februari 2010 een e-mailbericht aan [getuige 6] , de secretaresse bij [bedrijf 2] , heeft gestuurd waarin hij haar vraagt om de verkoopfactuur van de Audi R8 aan [bedrijf 4] op te maken, waarbij hij opdracht geeft deze factuur op naam van [bedrijf 1] op te maken. [21]
Verder heeft verdachte ter zitting van 18 juni 2020 verklaard dat hij wist dat er bij verkoop van de Audi btw in rekening werd gebracht, dat hij de facturen van [bedrijf 1] bij het kantoor van [bedrijf 2] inleverde, dat de facturen daar werden verwerkt, dat een medewerker van het kantoor genaamd [getuige 4] vervolgens de aangifte omzetbelasting voor [bedrijf 1] deed en dat verdachte deze aangifte op juistheid controleerde. [22]
Dat verdachte de aangifte heeft gecontroleerd wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] die heeft verklaard: “
Uiteindelijk ging [verdachte] altijd over alles, hij was micro-manager in optima forma. Tot aan het kopieerpapier toe, hij kon niets loslaten.” [23]
Daarnaast heeft getuige [getuige 3] , de ex partner van verdachte, verklaard dat verdachte, tot haar vertrek op 1 april 2009, altijd zelf de aangiftes van zijn persoonlijke holdings, waaronder [bedrijf 1] , deed en dat hij de administratie nooit door een ander liet doen. [24]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte de betreffende aangifte in ieder geval heeft gecontroleerd in de wetenschap dat de verkoop van de Audi R8 niet bij de aangifte was betrokken. Daarmee heeft hij ten minste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een onjuiste aangifte omzetbelasting zou worden gedaan en heeft hij deze kans op de koop toegenomen. Er is dan ook sprake van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf 1] B.V. de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gedraging heeft begaan en dat verdachte, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij het door de rechtspersoon begane strafbare feit, daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd.
Medeplegen door verdachte met [bedrijf 1] :
De verdachte wordt van het primair tenlastegelegde vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor medeplegen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit:
[bedrijf 2] B.V. is opgericht op 31 maart 1993 en hield zich bezig met het optreden of doen optreden als openbaar accountant, het geven van (belasting) adviezen en het verlenen van diensten op fiscaal, bedrijfseconomisch en bedrijfsorganisatorisch gebied.
[bedrijf 5] B.V. was in de ten laste gelegde periode alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder, en enig aandeelhouder van deze onderneming. [25]
[bedrijf 2] B.V. was gedurende de ten laste gelegde periode de aandeelhouder van [bedrijf 5] B.V. en was alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van deze vennootschap. [26]
[bedrijf 1] B.V. (verhouding hierboven onder feit 1 weergegeven) was op haar beurt alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf 2] B.V. [27]
[stichting] was voor 50 procent aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V.
en verdachte was als voorzitter alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van deze stichting. [28]
De rechtbank stelt op grond van voormelde bewijsmiddelen vast dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode uiteindelijke bestuurder, directeur, gevolmachtigde en (voor 50 procent) medeaandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. was. [29]
De aangiften omzetbelasting over het tijdvak januari 2008 tot en met december 2010 ten name van [bedrijf 2] B.V. zijn elektronisch bij de Belastingdienst binnen gekomen.
Over 2008 is € 117.020,00 aan omzetbelasting opgegeven, over 2009 is er € 100.971,00 aan omzetbelasting opgegeven en over 2010 is er € 101.363,00 aan omzetbelasting opgegeven. [30]
Door de Belastingdienst is op 18 november 2013 een boekenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 2] B.V.. [31]
Daarin maakten de controlemedewerkers van de Belastingdienst een aansluitingsberekening van de verschuldigde omzetbelasting volgens de administratie en de verschuldigde omzetbelasting volgens de aangiften. Zij constateerden grote verschillen over de jaren 2008, 2009 en 2010. [32]
Op 23 december 2013 ontvingen de controlemedewerkers suppletieaangiften omzetbelasting 2008, 2009 en 2010 met bijlagen van [naam 3] . Deze suppletieaangiften waren niet eerder door de Belastingdienst ontvangen.
De controlemedewerkers constateerden dat deze suppleties niet aansloten op de auditfiles over 2008, 2009 en 2010, en dat de balansposten met betrekking tot de verschuldigde omzetbelasting bij de overgang van het ene naar het andere boekjaar, telkens versluierd waren weg geboekt.
Vervolgens zijn de controlemedewerkers met hun onderzoek gestopt en hebben zij hun bevindingen bij de boete-fraudecoördinator van de Belastingdienst gemeld. [33]
Door de Belastingdienst/FIOD is vervolgens nader onderzoek gedaan naar de aangiften omzetbelasting van 2008, 2009 en 2010. Uit dit onderzoek is gebleken dat er in alle tijdvakken in 2008, 2009 en 2010 verschillen zijn tussen de aangegeven omzetbelasting en de per saldo verschuldigde omzetbelasting volgens de grootboekadministratie.
Voor het hele jaar 2008 is het verschil € 22.080,--
Voor het hele jaar 2009 is het verschil € 37.833,--
Voor het hele jaar 2010 is het verschil € 43.181,-- . [34]
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting over de jaren 2008, 2009 en 2010 onjuist zijn.
In totaal is door [bedrijf 2] B.V. dan ook € 103.094,-- (€ 22.080,-- + € 37.833,-- + € 43.181,--) te weinig omzetbelasting aangegeven. Van tijdige correctie door middel van suppletie is niet gebleken.
Ter zitting van 18 juni 2020 heeft verdachte verklaard dat er fouten in de administratie zijn gemaakt en heeft hij niet weersproken dat er hierdoor door [bedrijf 2] B.V. per saldo te weinig belasting is betaald. [35]
Daderschap rechtspersoon:
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [bedrijf 2] B.V. kan worden aangemerkt als dader van het onjuist doen van aangifte omzetbelasting en zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest, zoals hiervoor onder feit 1 bij de bespreking van ‘daderschap van de rechtspersoon’ vermeld.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt ook hier dat het onjuist doen van aangiften omzetbelasting in redelijkheid aan [bedrijf 2] B.V. kan worden toegerekend. Het doen van dergelijke aangiften past binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 2] B.V.
en deze gedraging is ook aan de rechtspersoon dienstig geweest.
Bovendien betreft het het handelen van een persoon die werkzaam was ten behoeve van die rechtspersoon, te weten de persoon die de aangiften namens [bedrijf 2] B.V. heeft ingediend.
Naast daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereiste opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon.
De vraag of het opzet van een individueel persoon kan worden toegerekend aan de rechtspersoon, hangt af van de interne organisatie en van de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken natuurlijke personen. In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris steeds kunnen worden toegerekend aan de betreffende rechtspersoon.
De rechtbank verwijst voor haar overwegingen op dit punt naar de hiernavolgende bespreking van de rol van verdachte als feitelijk leidinggevende, in welk verband de aanwezigheid van opzet bij de verdachte wordt onderzocht en aangenomen.
Feitelijk leidinggeven en opzet op de verboden gedragingen:
Ook hier geldt dat nu is vastgesteld dat de verboden gedragingen aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend, de vraag aan de orde komt of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.
Verreist is dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de verboden gedraging heeft; schuld is niet voldoende.
In dit geval moet dus worden beoordeeld of verdachte als feitelijke leidinggever ten minste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging, in dit geval het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, zich zal voordoen.
Vooropgesteld moet worden dat verdachte, zoals hiervoor is overwogen, alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf 2] B.V. was en dat hij als zodanig volledig verantwoordelijk was voor de gehele bedrijfsvoering van [bedrijf 2] B.V.
Verdachte heeft ter zitting van 18 juni 2020 verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij het doen van aangiften omzetbelasting.
De administratie van [bedrijf 2] B.V. werd volgens hem in 2008 en in de eerste maanden van 2009 door [getuige 3] verzorgd en hierna is de administratie door [getuige 4] overgenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij nooit enige bemoeienis met de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] B.V. heeft gehad en dat hij evenmin bij het opstellen van de jaarrekening of de aangifte vennootschapsbelasting betrokken is geweest.
De administratie werd automatisch ingelezen in het boekhoudprogramma en de aangiften werden daar automatisch uit gegenereerd. Degene die de boekhouding deed, boekte nog een aantal dingen handmatig, waarna vervolgens de aangiften ‘middels een proces’ werden ingestuurd.
Verdachte geeft aan dat hij daar niet bij betrokken was. Hij keek enkel naar de output en het totaalbeeld van de cijfers. Hij keek globaal of daar afwijkingen in zaten maar hij keek niet naar alle onderliggende mutaties aangezien hij er vanuit ging dat deze goed werden verwerkt. Hij ging er vanuit dat de aangiften goed werden ingediend aangezien er volgens de handboeken en richtlijnen werd gewerkt. [36]
Op de aangiften staat weliswaar de naam [verdachte] , maar dat veld werd automatisch ingevuld en iedereen die op de knop drukte om de aangifte te versturen kon de naam aanpassen.
Als verklaring voor de aangetroffen verschillen in de aangiften omzetbelasting heeft verdachte verder een alternatief scenario geschetst, kort inhoudende dat door systeemfouten inkoopfacturen dubbel zijn verwerkt en betalingen tussen rechtspersonen binnen de groep onjuist zijn verwerkt.
Deze systeemfouten zijn vervolgens door de persoon die verantwoordelijk was voor de administratie, [getuige 4] , opgemerkt en met goede bedoelingen gecorrigeerd in rekening courant maar niet op de juiste wijze. [37]
Vermoedelijk heeft [getuige 4] volgens verdachte vervolgens ook de suppletieaangiften ingediend.
De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet aannemelijk geworden en overweegt daartoe als volgt.
Getuige [getuige 2] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 3 juli 2019 verklaard dat systeemfouten weliswaar technisch mogelijk zijn, maar dat die fouten er bij één van de drie controlemomenten altijd uit moeten komen. [38]
Ook getuige [getuige 4] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 7 oktober 2019 verklaard dat deze fouten weliswaar mogelijk zijn, maar dat deze bij controle aan het einde van het jaar dan worden hersteld. [39]
De rechtbank acht bovendien niet aannemelijk dat [getuige 4] de interne administratie, de aangiften omzetbelasting en de suppletieaangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] B.V. over de jaren 2008, 2009 en 2010 heeft gedaan en gaat in dit verband uit van de door door [getuige 4] bij de Belastingdienst/FIOD en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen.
[getuige 4] heeft daarin verklaard dat hij de interne administratie van [bedrijf 2] B.V. pas vanaf 2011/2012 deed, [40] dat hij de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] pas vanaf de zomer 2012 deed [41] en dat hij de suppletieaangiften niet heeft gemaakt. [42] Hij heeft verklaard dat de onder de suppletieaangiften gezette handtekeningen niet door hem zijn gezet [43] . Het dossier bevat geen voldoende overtuigende aanwijzingen dat zijn verklaringen niet juist zijn.
Wie de aangiften omzetbelasting dan wel heeft ingevuld en ingediend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan de hand van de bewijsmiddelen worden vastgesteld. De aangiften werden namelijk automatisch vanuit het boekhoudprogramma gegenereerd en elektronisch naar de Belastingdienst gestuurd, meerdere medewerkers hadden toegang tot dit programma en de naam onder de aangiften kon eenvoudig handmatig worden aangepast.
Hoewel de geautomatiseerde verwerking zou moeten waarborgen dat de aangiften aansluiten op de grootboekadministratie blijkt dat er in alle tijdvakken in 2008, 2009 en 2010 verschillen zijn tussen de aangegeven omzetbelasting en de per saldo verschuldigde omzetbelasting volgens de grootboekadministratie.
Deze verschillen kunnen enkel worden verklaard door handmatige aanpassingen en dit duidt
op opzet van de (onbekend gebleven) persoon die de aangiften namens [bedrijf 2] B.V. heeft verzorgd.
Dat met opzet is gehandeld blijkt ook uit het feit dat de balansposten met betrekking tot de verschuldigde omzetbelasting versluierd zijn weg geboekt.
Dit gebeurde niet slechts éénmaal, maar zowel bij de overgang van 2008 naar 2009, de overgang van 2009 naar 2010 als bij de overgang van 2010 naar 2011. Bovendien gebeurde dit op verschillende manieren. [44]
Uit bewijsmiddelen kan verder worden afgeleid dat verdachte zich, in tegenstelling tot hetgeen hij ter terechtzitting heeft verklaard, wel actief met de financiële administratie en de aangiften heeft beziggehouden.
Zo heeft getuige [getuige 2] , relatiebeheerder bij [bedrijf 2] B.V., verklaard dat verdachte en zijn vader [naam 5] samen de financiële administratie van [bedrijf 2] B.V. in de periode 2008 tot en met 2010 verzorgden.
[naam 5] deed volgens [getuige 2] het uitvoerende werk en verdachte gaf de instructies en deed de correcties. [45]
[getuige 2] heeft verder verklaard dat verdachte algemeen directeur van de vestiging Ede was, dat hij de goedkeuring van de facturen van de interne administratie deed, dat hij zich actief met de aangiften vennootschapsbelastingen en jaarrekeningen van [bedrijf 2] B.V. bemoeide en dat hij zich daarmee ook automatisch met de financiële administratie bemoeide. [46]
Verdachte keurde actief de facturen goed, zijn vader deed dat ook, maar verdachte was de laatste goedkeurder alvorens de factuur definitief in de boekhouding werd verwerkt. [47]
[getuige 2] heeft verder verklaard: “
Uiteindelijk ging [verdachte] altijd over alles, hij was micro-manager in optima forma. Tot aan het kopieerpapier toe, hij kon niets loslaten.”. [48]
Getuige [getuige 5] , die als salarisadministrateur bij [bedrijf 2] heeft gewerkt, heeft verklaard dat verdachte algemeen directeur, CEO, was, dat verdachte de grote man op kantoor was en dat zijn vader [naam 5] daaronder stond en dat uiteindelijk alles via verdachte voor akkoord ging. [49]
Getuige [getuige 3] , die tot 1 april 2009 bij [bedrijf 2] heeft gewerkt, heeft verklaard dat verdachte of zijn vader [naam 5] de financiële administratie van [bedrijf 2] B .V. verzorgde, en dat verdachte zelf de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] B.V. verzorgde omdat hij de administratie nooit door een ander liet doen.
[getuige 3] had geen zicht op alle rekeningen omdat verdachte dat soort dingen niet graag uit handen gaf. [50]
Getuige [getuige 4] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 7 oktober 2019 verklaard dat verdachte en zijn vader de jaarrekeningen hebben gezien, dat altijd kort werd besproken of deze juist waren of dat er correcties moesten plaatsvinden, dat verdachte altijd bij deze besprekingen aanwezig was en dat [getuige 4] de concept-jaarrekening altijd ter controle naar verdachte stuurde. [51]
Uit de verklaringen van [getuige 4] [52] , [getuige 6] [53] en [getuige 5] [54] blijkt verder dat verdachte de grote baas was bij [bedrijf 2] was en dat hij de facto ook leiding aan deze vennootschap gaf.
Op zijn visitekaartje presenteerde hij zich als “Managing Partner/CEO” [55]
Bovendien had verdachte grote kennis van belastingzaken en administratieve processen.
Hij runde samen met zijn vader een accountants- en belastingadvies kantoor, hij heeft
de HEAO afgerond [56] en hij staat sinds 27 januari 2010 ingeschreven in het accountantsregister als Accountant Administratieconsulent (AA) met certificeringsbevoegdheid. [57]
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de weggeboekte bedragen uiteindelijk ten gunste van verdachte en zijn vader zijn gekomen.
De schulden met betrekking tot de omzetbelasting 2009 zijn in de financiële administratie namelijk in mindering gebracht op de rekening-courant schulden van verdachte (grootboekrekening 1410) en zijn vader [naam 5] in privé (grootboekrekening 1422) aan [bedrijf 2] B.V.
De schulden met betrekking tot omzetbelasting 2010 zijn in de financiële administratie alleen in mindering gebracht op de rekening-courant schulden van verdachte. [58]
Het verweer van verdachte dat de weggeboekte bedragen niet aan hem en zijn vader zijn toegekomen omdat grootboekrekening 1410 als omschrijving ‘vooruitbetaalde kosten’ had en grootboekrekening 1422 als omschrijving ‘overige vorderingen 2’ had, wordt door de rechtbank verworpen.
Grootboekrekening 1410 en 1422 zijn in de aangifte vennootschapsbelasting.2009 van [bedrijf 2] B.V. namelijk als "
kortlopende vorderingen op aandeelhouders en participanten" gerubriceerd. [59] Hieruit blijkt dat grootboekrekening 1410 een vordering op verdachte is en dat grootboekrekening 1422 een vordering op zijn vader is.
De omschrijving van grootboekrekening 1410 is vanaf 2010 gewijzigd in ‘Rekening Courant [verdachte] ’ en de omschrijving van grootboekrekening 1422 is in 2011 gewijzigd in de omschrijving “Rekeningcourant [naam 5] ”. [60]
Vorenstaande in onderlinge verband en samenhang beschouwd, leidt tot het oordeel dat verdachte als feitelijke leidinggever bewust de aanmerkelijke kans op het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf 2] B.V. heeft aanvaard en deze kans op de koop toe heeft genomen.
Met name vanwege zijn grote beroepsmatige kennis van administraties en zijn actieve betrokkenheid bij de administratie van [bedrijf 2] B.V. kan het niet anders dan dat hij wetenschap heeft gehad van de afboekingen, temeer daar deze uiteindelijk mede ten goede van hem zelf zijn gekomen.
Verdachte was als bestuurder bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen ter voorkoming van deze strafbare gedragingen te nemen maar hij heeft deze maatregelen bewust achterwege gelaten.
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij het door de rechtspersoon begane strafbare feit, dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder 2 subsidiair ten laste gelegde gedraging van [bedrijf 2] B.V..
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd.
De verdachte wordt van het primair tenlastegelegde medeplegen vrijgesproken omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit:
Verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk onjuist of onvolledig aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 heeft gedaan, welke onjuistheid of onvolledigheid ertoe heeft gestrekt dat er te weinige inkomstenbelasting wordt geheven.
De onjuistheid of onvolledigheid zou er uit hebben bestaan dat verdachte over de jaren 2007 tot en met 2010 ten onrechte geen inkomen uit aanmerkelijk belang in box 2 heeft aangegeven.
Dit inkomen uit aanmerkelijk belang zou hebben bestaan uit de door [bedrijf 6] B.V. in deze periode voor haar rekening genomen verbouwingskosten aan de privéwoning van verdachte gelegen aan de [adres 2] .
[bedrijf 6] B.V. is opgericht op 25 juli 2002 onder de naam [bedrijf 5] B.V.
Op 12 oktober 2004 is de naam gewijzigd in [bedrijf 6] B.V. en op 8 februari 2011 is de naam gewijzigd in [bedrijf 7] B.V. [61]
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode middellijk (via [bedrijf 3] N.V. en [bedrijf 1] B.V.) bestuurder van [bedrijf 6] B.V. was. [62]
Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte middellijk aandeelhouder van [bedrijf 6] B.V. was, [63] en dat verdachte aanmerkelijk belanghouder was. [64]
In de periode van 7 juli 2009 tot en met 5 mei 2012 kwamen de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 ten name van verdachte elektronisch binnen bij de Belastingdienst. [65]
Hierin is geen inkomen in box 2 aangegeven, [66] te weten de reguliere voordelen uit een aanmerkelijk belang.
Evenmin was dit in de jaren 2009 en 2010 het geval van zijn fiscale partner, mevrouw [naam 6] . [67]
Door de Belastingdienst is op 29 oktober 2013 een boekenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 6] B.V. (thans [bedrijf 7] B.V.) naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschaps- en omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2012.
Dit onderzoek heeft uiteindelijk gezien op de jaren 2008 tot en met 2011.
De controlemedewerker constateerde dat de in de balanspost 'materiele vaste activa’ genoemde investeringen vrijwel uitsluitend betrekking hadden op de verbouwing van de privéwoning van verdachte aan de [adres 2] .
Volgens de controlemedewerker was niet aannemelijk dat [bedrijf 6] de intentie heeft gehad om deze woning voor commerciële doeleinden te verhuren.
Volgens de controlemedewerker heeft [bedrijf 6] deze investeringen daarom betaald zonder dat daar een zakelijk belang voor aanwezig was. [68]
De constatering uit het boekenonderzoek dat [bedrijf 6] B.V. kosten voor haar rekening heeft genomen die onzakelijk waren en dat verdachte hiermee als (indirecte) aandeelhouder zou zijn bevoordeeld, heeft er toe geleid dat de Belastingdienst/FIOD nader onderzoek heeft gedaan naar de aangiften inkomstenbelasting van verdachte over de jaren 2007 tot en met 2010.
De Belastingdienst/FIOD heeft uit dit onderzoek geconcludeerd dat het belastbaar inkomen box 2 van verdachte (en/of zijn fiscale partner in 2009 en 2010) € 591.323 hoger had moeten zijn, volgens het volgende schema: [69]
Investeringen [adres 2]
2007
2008
2009
2010
Totalen
Netto verbouwingskosten
€ 81.146
€ 33.718
€ 338.005
€ 44.042
€ 496.911
Omzetbelasting mbt verbouwingen
€ 15.417
€ 6.406
€ 64.221
€ 8.368
€ 94.421
Uitdelingen per jaar
€ 96.563
€ 40.124
€ 402.226
€ 52.410
€ 591.323
Verdachte heeft ter zitting van 18 juni 2020, kort gezegd, verklaard dat de verbouwingskosten aan zijn woning in de jaren 2007 en 2008 niet door [bedrijf 6] B.V. zijn betaald, maar dat hij deze kosten privé heeft betaald.
In 2009 zijn er wel verbouwingskosten voor rekening van [bedrijf 6] B.V. gekomen, maar de verbouwing had een zakelijk karakter aangezien [bedrijf 6] B.V. ten doel had om de [adres 2] als kantoorvilla te exploiteren.
De kantoorruimtes zijn volgens verdachte ook daadwerkelijk gerealiseerd, maar deze zijn door (markt)omstandigheden nooit verhuurd.
De facturen die door [bedrijf 6] B.V. in 2010 zijn betaald zagen op werkzaamheden die zijn verricht op [adres 3] .
Volgens verdachte hebben er in 2010 überhaupt geen verbouwingen aan de [adres 2] plaatsgevonden. [70]
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de jaren 2007 en 2008:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat in de jaren 2007 en 2008 privé-betalingen ten behoeve van de verbouwing hebben plaatsgevonden.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van het jaar 2009:
De controlemedewerker heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek bij [bedrijf 7] B.V (voorheen [bedrijf 6] B.V.) het volgende ten aanzien van de verbouwingskosten van het pand [adres 2] geconcludeerd:
“Van het jaar 2009 is een jaarrekening beschikbaar.
Volgens deze jaarrekening is er in het jaar 2009 voor € 332.253 geactiveerd als investering in een verbouwing. Dit komt overeen met de ingediende aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2009. (…) Een bedrag van € 5.753,55 heeft de [verdachte] in het jaar 2009 op de
grootboekrekening 4111 onderhoud geboekt. (…)
Als conclusie kan worden getrokken dat de door [bedrijf 7] B.V. in het jaar 2009
betaalde bedragen die met een verbouwing te maken hebben door [bedrijf 7] B.V.
zijn geactiveerd als verbouwing en dat deze verbouwingskosten grotendeels of zelfs geheel
betrekking hebben op de woning [adres 2] .
Het betreft in totaal € 332.252,67 exclusief omzetbelasting (dit is ongeveer € 395.380 inclusief 19% omzetbelasting).
Er is daarnaast nog een bedrag van € 5.753,51 exclusief omzetbelasting (€ 6.846,72
inclusief omzetbelasting) als onderhoudskosten geboekt. Dit bedrag heeft zeer waarschijnlijk
ook betrekking op het pand [adres 2] .
De verbouwing en het onderhoud is in totaal ongeveer€ 402.226inclusief omzetbelasting. [71]
Opsporingsambtenaar [verbalisant 1] heeft over de werkzaamheden in 2009 voorts nog geconcludeerd:
“Gezien de aard van de door diverse toeleveranciers in 2009 verrichte werkzaamheden lijken deze allen betrekking te hebben op de renovatie, modernisering en/of verbetering van een woning waarbij "stijl en luxe" een grote rol spelen. Geen van voornoemde werkzaamheden doen blijken van een transformatie van een woning tot kantoorruimte”. [72]
Ten aanzien van het jaar 2010:
Verbalisant [verbalisant 1] heeft nader onderzoek verricht naar de aard van de werkzaamheden welke in 2010 voor rekening van [bedrijf 6] BV zijn verricht aan de toenmalige woning van verdachte aan de [adres 2] . Zij heeft haar bevindingen verwerkt in onderstaand schema.
Datum Omschrijving Bedrag ex OB [adres 2] onbekend
17-11-10 [bedrijf 8] € 8.973,11 € 8.973,11
23-11-10 [bedrijf 9] € 3.227,67 € 3.227,67
10-2-2010 [bedrijf 10] € 23,50 € 23,50
10-2-2010 [naam 7] € 1.695,60 € 1.695.60
10-2-2010 [bedrijf 10] € 235,00 € 235,00
18-3-2010 [bedrijf 11] € 2.941,18 € 2.941,18
18-3-2010 [bedrijf 9] € 1.397,23 € 1.397,23
13-4-2010 [bedrijf 9] € 300,00 € 300,00
17-5-2010 [naam 7] € 3.129,76 € 3.129,76
17-5-2010 [bedrijf 12] € 363,10 € 363,10
30-6-2010 [naam 8] € 1.776,00 € 1.776,00
30-6-2010 [bedrijf 9] € 561,70 € 561,70
30-8-2010 [bedrijf 13] € 8.020,33 € 8.020,33
30-9-2010 [naam 7] € 5.146,35 € 5.146,35
30-9-2010 [bedrijf 9] € 52,50 € 52,50
29-11-2010 [bedrijf 10] € 395,00 € 395,00
30-12-2010 [naam 7] € 3.611,00 € 3.611,00
30-12-2010 [naam 7] € 2.154,25 € 2.154,25
31-12-2010 [naam 7] € 2.178,09 € 2.178,09
30-6-2010 [bedrijf 14] € 750,00 € 750,00
30-6-2010 [bedrijf 15] € 1.250,00 € 1.250,00
30-8-2010 bouwvergunning € 1.448,00 € 1.448,00
Totaal € 49.629,37 € 44.042,27 € 5.587,10
Verbalisant [verbalisant 1] concludeerde het volgende:
“Van de voor rekening van [bedrijf 6] BV gekomen betalingen heeft € 44.042,27 exclusief BTW betrekking op kosten aan het pand [adres 2] . Aangezien dit de privéwoning van verdachte is behoren deze kosten niet als bedrijfskosten te worden aangemerkt. Om dezelfde reden had de hierop rustende BTW ad € 8.368 evenmin op de aangifte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek mogen worden gebracht. Deze bedragen zijn als winstuitdelingen aan te merken.
Verdachte had derhalve in box 2 van zijn aangifte inkomstenbelasting over 2010€ 52.410behoren aan te geven. [73]
Opsporingsambtenaar [verbalisant 1] heeft over de werkzaamheden in 2010 verder geconcludeerd:
“De werkzaamheden in 2010 lijken alleen betrekking te hebben op het renoveren en moderniseren van de villa tot een uiterst luxueuze woning die van alle gemakken is voorzien.
Ondanks dat de airconditioning wellicht ook uiterst functioneel kan zijn bij de verhuur als kantoorruimte, zijn er daarnaast nog zoveel pure privé-investeringen gedaan met betrekking tot het poolhouse en het zwembad dat het zeer onaannemelijk is dat de overige werkzaamheden ten behoeve van een functiewijziging zijn verricht.
De verhuur van het pand door verdachte aan [bedrijf 6] zou (…) uiterlijk op 1 oktober 2011 plaatsvinden Het ligt dan niet echt voor de hand om na 5 jaar genot van het zwembad zonder overkapping, voor de resterende periode van nog slechts een jaar alsnog deze kosten te maken Dit geldt eveneens voor de kosten met betrekking tot het poolhouse. lk kan voor het nut van deze investering alleen het eigen genot of de vervolmaking van de woning ten behoeve van een eventuele verkoop bedenken Bij een daadwerkelijke transformatie van het gehele pand tot kantoorruimte, is de plek van het zwembad en het poolhouse volgens het zogenaamde Ontwikkelingsplan overigens gereserveerd als parkeerruimte. Dit strookt niet echt met een investering op die plaats”. [74]
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 6] B.V. zowel in 2009 als in 2010 voormelde kosten met betrekking tot het de verbouwing van de [adres 2] voor haar rekening heeft genomen.
De stelling van verdachte dat de facturen die in 2010 zijn betaald zagen op werkzaamheden die zijn verricht op [adres 3] is niet aannemelijk gemaakt en wordt weersproken door de inhoud van deze bewijsmiddelen.
Zo hebben de getuigen [getuige 5] , [75] [getuige 2] [76] en [getuige 6] [77] verklaard dat er in 2010 geen (noemenswaardige) verbouwingen op [adres 3] hebben plaats gevonden.
Zakelijk karakter:
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verbouwing in 2009 en 2010 een zakelijk karakter had, zoals verdachte stelt.
De raadsman van verdachte heeft in dit verband gesteld dat verdachte op 21 augustus 2007 bewijsbaar een investeringsplan voor zakelijke exploitatie van kantoorappartementen in het pand aan de [adres 2] heeft opgesteld, dat dit plan realistisch was, dat verdachte vervolgens besloot tot uitvoering van dit plan door middel van een (exploitatie)overeenkomst van 25 april 2008, en dat de verbouwingskosten conform dit plan zijn uitgevoerd en zakelijk zijn gemaakt.
Het pand is in 2009 concreet aangeboden in de markt. Vervolgens is in 2010 besloten dat het plan geen verdere doorgang zou vinden, gelet op de marktomstandigheden en andere externe omstandigheden. Dit is in een overeenkomst van 13 december 2010 vastgelegd en in verband daarmee heeft verdachte een vergoeding betaald. Verdachte is daarom niet bevoordeeld geraakt, van een uitdeling is daarom geen sprake en de aangiften 2007 tot en met 2010 zijn dus niet onjuist geweest, zo stelt de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de in 2009 en 2010 uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden aan het pand [adres 2] geen zakelijk karakter hadden, maar enkel zagen op de renovatie en modernisering van dit pand als woonhuis.
Dat verdachte wellicht ooit het plan heeft gehad om het pand geschikt te maken voor zakelijke verhuur, doet hier niet aan af. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat hij dit plan ook ten uitvoer heeft gelegd.
De door de verdediging bij brief van 25 mei 2020 overgelegde verklaringen van de heer [naam 9] en mevrouw [naam 10] leiden niet tot een ander oordeel. Deze zijn ook onvoldoende concreet.
Hoe dan ook is uit het dossier van een daadwerkelijke functiewijziging van het pand in een kantoor geenszins gebleken. In tegendeel. Volgens het toentertijd vigerende bestemmingsplan was zakelijke verhuur op de 1e en 2e verdieping niet toegestaan. Een kantoorruimte was enkel op de begane grond toegestaan, voor zover op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen zouden worden gerealiseerd. [78]
Om verhuur volgens het ontwikkelplan mogelijk te maken was dus een wijziging in het bestemmingsplan nodig, maar verdachte heeft ter zitting van 18 juni 2020 verklaard dat hij hiertoe nooit een formele aanvraag heeft ingediend. [79]
Verder is gebleken dat verdachte na het ontwikkelplan van 21 augustus 2007 nog een groot aantal werkzaamheden heeft laten uitvoeren die geenszins op een functiewijziging duiden.
Zo heeft hij in 2009 een zeer luxe keuken (50m2 groot) voorzien van alle mogelijke apparatuur laten plaatsen, [80] heeft hij in 2009 een zeer luxe badkamer laten aanleggen, [81] heeft hij in 2009 een ouderslaapkamer en een babykamer gerealiseerd [82] , en heeft hij in 2010 een nieuwe jacuzzi in het poolhouse laten plaatsen [83] en ook een zwembadoverkapping laten maken. [84]
Verder blijkt dat geen van de uitvoerders bekend was met de plannen van verdachte om in het pand aan de aan de [adres 2] kantoorappartementen te maken.
Zo heeft getuige [getuige 7] , die als projectleider/uitvoerder van [bedrijf 8] B.V. direct bij de verbouwing betrokken was, verklaard dat verdachte niets over zijn plannen om het pand te verbouwen tot kantoorappartementen aan hem heeft verteld [85] en dat hetgeen verdachte wel vertelde te maken had met zijn luxe wensen en levensstijl. [86]
Ook getuige [getuige 8] , werkvoorbereider en projectleider bij [bedrijf 8] B.V., heeft verklaard dat verdachte niets over zijn plannen om het pand te verbouwen tot kantoorappartementen heeft verteld. [87] [getuige 8] heeft verklaard: “
Alle aanpassingen wezen erop dat ze er nog jaren zouden blijven wonen (…)
Alle werkzaamheden die wij destijds hebben uitgevoerd hebben wij voor ons gevoel uitgevoerd met betrekking tot een woonbestemming (…) Alles wees erop dat het een woning was. Luxe badkamer, luxe keuken, kinderkamer en grote ouderslaapkamer. Beneden was [verdachte] zijn kantoor. In het pand was geen kantoorruimte te vinden met normale eisen toen wij de woning verlieten.”. [88]
Het behoeft geen betoog dat het zeer vreemd is dat verdachte niet aan degene die de kantoorruimtes moesten realiseren heeft verteld dat dit het doel van de verbouwing was.
Het is temeer vreemd dat de door verdachte ingeschakelde makelaars evenmin bekend waren met de plannen van verdachte om in het pand kantoorappartementen te maken.
Zo heeft getuige [getuige 9] , die in september 2007 als makelaar een private viewing ten behoeve van het pand heeft georganiseerd, verklaard dat verdachte hem nooit heeft verteld dat hij andere plannen had dan de verkoop van de woning [89] en heeft getuige [getuige 10] , die door verdachte in september 2010 als makelaar werd benaderd om het pand te verkopen, verklaard dat verdachte hem niets heeft verteld over het plan om kantoorappartementen in het pand te ontwikkelen.
[getuige 10] heeft verklaard dat zij niet beter wisten dan dat de villa [adres 2] een woonfunctie had en dat de villa te klein was om te verhuren en niet zakelijk te gebruiken was. [90] Hij heeft verklaard: “
Het is heel helder en duidelijk dat de villa [adres 2] voor bewoning was bedoeld. Wellicht een klein kantoor maar verder niet.”. [91]
Bovendien stelt de rechtbank vast dat het huis in de door [makelaar] op 2 december 2010 gemaakte verkoopbrochure als woonhuis is aangeboden, [92] en dat het pand uiteindelijk op 3 december 2013 ook als woonhuis is verkocht [93] Indien met de aan het pand verrichtte verbouwingswerkzaamheden daadwerkelijk een zakelijk doel was beoogd, zoals verdachte heeft betoogd, zou toch verwacht hebben mogen worden dat in die brochure gewezen zou zijn op de mogelijkheid dat het pand (tevens) als kantoor gebruikt zou kunnen worden. Dat is echter niet het geval geweest.
Gelet op het voorgaande heeft [bedrijf 6] B.V. kosten voor de verbouwing van de privéwoning van verdachte gedragen die voor de vennootschap geen zakelijk doel hadden.
Hierdoor is [bedrijf 6] verarmd en verdachte verrijkt. Aangezien verdachte enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 6] is, moeten zowel verdachte als de vennootschap zich er bewust van zijn geweest dat sprake was van winstuitdeling (zogenaamde dubbele bewustheid).
Door deze (verkapte) winstuitdeling niet als inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2
inkomen) in zijn aangiften op te nemen heeft verdachte onjuiste en onvolledige aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2009 en 2010 gedaan. Hierdoor is zijn belastbaar inkomen tot een te laag bedrag vastgesteld en strekte de gedraging er toe dat te weinig belasting wordt geheven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hierbij opzettelijk gehandeld. Gelet op zijn grote kennis van en ervaring met belastingzaken en administratieve processen moet hij zich er bewust van zijn geweest dat hij de winstuitdeling over de jaren 2009 en 2010 niet in box 2 op zijn aangifte heeft verantwoord.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft gepleegd.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 1 januari 2010 tot en met 28 april 2010 in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [bedrijf 1] B.V. opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingediende aangiftebiljet omzetbelasting over genoemd tijdvak een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2. subsidiar:
[bedrijf 2] B.V. in de periode van 1 januari 2008 tot en met 11 januari 2011 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de maanden januari 2008 en februari 2008 en maart 2008 en april 2008 en mei 2008 en juni 2008 en juli 2008 en augustus 2008 en september 2008 en oktober 2008 en november 2008 en december 2008 en januari 2009 en februari 2009 en maart 2009 en april 2009 en mei 2009 en juni 2009 en juli 2009 en augustus 2009 en september 2009 en oktober 2009 en/november 2009 en december 2009 en januari 2010 en februari 2010 en maart 2010 en april 2010 en mei 2010 en juni 2010 en juli 2010 en augustus 2010 en september 2010 en oktober 2010 en november 2010 en december 2010 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heef die [bedrijf 2] B.V. telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of (elders) in Nederland ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde maanden telkens een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
hij in de periode van 7 juli 2009 tot en met 6 mei 2012 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2009 en 2010 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingediende aangiftebiljetten inkomstenbelasting over genoemde jaren telkens een te laag belastbaar bedrag, althans telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 51 lid 2 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon , terwijl verdachte daaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
feit 2 subsidiair:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon , terwijl verdachte daaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
Feit 3:
Het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meer malen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een
gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft als strafmaatverweer gevoerd dat de redelijke termijn ver is overschreven, dat verdachte door toedoen van de FIOD zijn baan bij [bedrijf 16] is kwijtgeraakt en dat hij een blanco strafblad heeft. Hierdoor dient de op te leggen straf aanzienlijk lager te zijn dan door de officier van justitie geëist, mede gelet op de analyse nadeelsberekening van 3 juni 2020 van [bedrijf 17] .
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank constateert dat de periode waarin het onderzoek is uitgevoerd lang is geweest. De verdediging heeft aangegeven dat de periode waarin de redelijke termijn begint te lopen is gelegen in het voorjaar van 2014, toen verdachte de cautie heeft gekregen. Van dit laatste blijkt echter niets uit het dossier. Daaruit blijkt wél dat het eerste formele verhoor heeft plaatsgevonden op 13 juli 2016. De rechtbank neemt dan ook deze datum als startpunt voor de beoordeling van de redelijke termijn. Verder staat vast dat het onderzoek vrij lang heeft geduurd doordat het onderzoek heeft stilgelegen vanwege de ziekte en het herstel van de verdachte, de termijn die gebruikt is om tot een buitengerechtelijke afdoening te komen, en de tijd die gebruikt is voor de uitvoering van onderzoekswensen. Het tijdsverloop is met het oog daarop niet zodanig overschreden dat de rechtbank van oordeel is dat hier in aanzienlijke mate rekening mee moet worden gehouden.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte leiding heeft gegeven aan verschillende gedragingen die allen gericht waren op het doen van onjuiste aangifte om de afdracht aan belasting te verminderen. In het algemeen kan reeds opgemerkt worden dat belastingfraude kwalijk is, nu dit het functioneren van de maatschappij schaadt; immers worden uit de belastinginkomsten de algemene voorzieningen bekostigd. Daarnaast wordt door belastingfraude een eerlijke lastenverdeling tussen alle belastingplichtigen ondermijnd. De rechtbank neemt het verdachte tevens kwalijk dat hij de algemene belastingmoraal heeft ondergraven. Door opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting in te dienen, heeft verdachte het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften moet kunnen worden vertrouwd, immers aangetast.
Voorts heeft verdachte bovengenoemde feiten gepleegd als leidinggevende van een accountants- en advieskantoor. Juist deze categorie ondernemers dient door de Belastingdienst, maar ook door de maatschappij in het geheel, vertrouwd te kunnen worden op het op een juiste manier doen en verzorgen van aangiften. Niet alleen hebben zij de deskundigheid om dit te kunnen doen, ook zou het hun professionele eer moeten zijn om adequaat en zorgvuldig te zijn. Door binnen deze beroepsgroep belastingfraude te plegen wordt niet alleen het vertrouwen in het financiële systeem ondermijnd, maar wordt ook het vertrouwen in de beroepsgroep ondermijnd.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat de verdachte op geen enkele manier zelfinzicht ten aanzien van de strafbaarheid van de gedragingen heeft getoond.
Het nadeel, dat door de maatschappij is geleden als gevolg van de bewezenverklaarde belastingfraude, wordt door de rechtbank vastgesteld op € 224.689,00. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende bedragen:
- voor feit 1 : € 7.936,00
- voor feit 2: € 103.094,00
- voor feit 3: € 113.659,00 (te weten 25% van € 402.226,00 en 25% van € 52.410,00).
De omstandigheid dat verdachte [bedrijf 6] B.V. ( [bedrijf 7] B.V.) voor een bedrag van € 233.000,00 heeft gecompenseerd voor verbouwingswerkzaamheden doet aan dit vastgestelde nadeelbedrag niets af. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat de Belastingdienst voor wat betreft de inkomstenbelastingheffing over de jaren 2009 en 2010 50% van de voordelen uit aanmerkelijk belang heeft toegerekend aan verdachte’s fiscale partner, [naam 6] .
In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt als uitgangspunt dat bij een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,00 en € 250.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden wordt opgelegd.
Bij de bepaling van de duur van de straf houdt de rechtbank niet alleen rekening met bovenstaande oriëntatiepunten, maar houdt de rechtbank er ook rekening mee dat verdachte deze feiten heeft gepleegd als leidinggevende van een accountants- en advieskantoor, en voorts nalaat enige verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig feit.
Om recht te doen aan de ernst van de strafbare feiten kan de rechtbank niet anders dan aan verdachte in ieder geval een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het slechts afdoen met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf kan maatschappelijk niet worden uitgelegd en doet ook geen recht aan in soortgelijke zaken opgelegde straffen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank bepaalt de proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf op drie jaren.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beslag op één doos met vijf ordners kan worden opgeheven en dat het beslag kan worden teruggegeven aan de beslagenen.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank zal de teruggave aan de beslagenen gelasten van de op de beslaglijst vermelde doos met vijf ordners, nu het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist
doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een
rechtspersoon , terwijl verdachte daaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 2 subsidiair:het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist
doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een
rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven,
meermalen gepleegd.
Feit 3:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er
toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meer malen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de doos met vijf ordners aan de beslagenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.
Mr. G.H. Meijer en mr. D. ten Boerzijns niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar documentnummers zijn dit documentnummers uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD/CT Noordoost, onder dossiernummer 54111 (GEFIS), opgemaakt op 24 oktober 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar documentnummers van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-002
3.DOC-017
4.DOC-017 en DOC-114
5.Zie voor een schematische weergave dossierpagina 29
6.G-002-01 (pagina 664)
7.DOC-006 (pagina 866)
8.AMB-002 (pagina 273)
9.AMB-014 (pagina 538)
10.V-001-01 (pagina 774)
11.Brief van de raadsman van verdachte van 21 april 2017, bijlage 1. .
12.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 1 april 2019, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring, pagina 3 en bijlage 1.
13.G-002-01 (pagina 665)
14.Rapport boekenonderzoek d.d. 8 juli 2016, als bijlage 1 gevoegd bij het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 1 juli 2019.
15.DOC-008 en aanvullend proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 29 mei 2020 opgesteld door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
16.DOC-110
17.DOC-008 (pagina 877)
18.DOC-007 (pagina 868)
19.Bijlage 2 bij de brief van de raadsman van 25 mei 2020
20.G-002-01 (pagina 665): [getuige 1] heeft verklaard dat door [bedrijf 2] B.V. in 2010 geen aangifte omzetbelasting is gedaan.
21.bijlage 3 gevoegd bij het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] van 1 juli 2019.
22.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2020
23.G-012-01 (pagina 750).
24.AMB-026, pagina 620
25.DOC-003 en DOC-147
26.DOC-147
27.DOC-001
28.DOC-158, pagina 2023 en DOC-114. De overige 50 procent aandelen van [bedrijf 2] B.V. werden tot 9 februari 2009 door de personal holding van medeverdachte [naam 5] [bedrijf 18] B.V. gehouden en na februari 2009 door [bedrijf 19] B.V. (DOC-158, pagina 2024).
29.Zie voor een schematische weergave pagina’s 13 en 14.
30.AMB-003 (pagina’s 281 tot en met 338 )
31.DOC-152 (pagina’s 1974 tot en met 1990)
32.DOC-152 (pagina’s 1974 tot en met 1990)
33.G-002-02 (pagina’s 672 en 673). Zie ook DOC-152 (pagina 1980, 1981)
34.AMB-011 (2008, pagina 525) AMB-012 (2009, pagina 529) en AMB 013 (2010, pagina 533)
35.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2020
36.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2020
37.Zie voor een uitgebreide uiteenzetting de memo van verdachte d.d. 1 april 2019, als bijlage 7 gevoegd bij het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 1 april 2019, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring.
38.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 3 juli 2019, inhoudende de door getuige [getuige 2] afgelegde verklaring, pagina 4.
39.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 7 oktober 2019, inhoudende de door getuige [getuige 4] afgelegde verklaring, pagina 5
40.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 7 oktober 2019, inhoudende de door getuige [getuige 4] afgelegde verklaring, pagina 6
41.G-007-01 (pagina 721).
42.G-007-01 (pagina 723).
43.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 7 oktober 2019, inhoudende de door getuige [getuige 4] afgelegde verklaring, pagina 12
44.DOC-152 (pagina 1980, 1981)
45.G-012-01 (pagina 751).
46.G-012-01 (pagina 749).
47.G-012-01 (pagina 747).
48.G-012-01 (pagina 750).
49.G-012-01 (pagina’s 742 en 743).
50.AMB-026, pagina 620
51.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 7 oktober 2019, inhoudende de door getuige [getuige 4] afgelegde verklaring, pagina 10
52.G-012-01, pagina 750 “ [verdachte] had de leiding bij [bedrijf 2] in de periode 2008 tot en met 2010. [verdachte] was echt de baas, die nam de besluiten”.
53.G-013-01, pagina 760 “
54.G-011-01, pagina 760 “
55.DOC-046 (pagina 1225).
56.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2020
57.DOC-068 (pagina 1415)
58.Overzichtsproces-verbaal (dossierpagina’s 91 tot en met 94).
59.AMB-009 (pagina 500)
60.Overzichtsproces-verbaal (dossierpagina 92), AMB-009 (pagina 500) en de reactie van verbalisant [verbalisant 3] in het requisitoir.
61.DOC-004.
62.DOC-002, DOC-004 en DOC-017
63.DOC-004, DOC-017 en DOC-114. Zie voor een schematische weergave pagina 138.
64.Artikel 4.6 Wet IB bepaalt dat de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft indien hij direct of indirect voor tenminste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is in een vennootschap. Hiervan was blijkens hetgeen in de voorgaande voetnoot is vermeld sprake. Zie ook DOC-223 waarin verdachte als aanmerkelijk belanghouder wordt aangemerkt.
65.AMB-004 (pagina’s 380 tot en met 461)
66.DOC-224 (DOC-097, DOC-098, DOC-099, DOC-100)
67.DOC-163
68.DOC-167 (pagina’s 1974 tot en met 1990)
69.AMB-028 (pagina’s 623 en 624)
70.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2020
71.DOC-200 (paragraaf 3.3, conclusie op pagina 2565)
72.OPV-ZD3 pagina 165 (resumé paragraaf 3.4.6, pagina’s 156 tot en met 165)
73.AMB-016 (pagina 567 tot en met 572
74.OPV-ZD3 pagina 168 (resumé paragraaf 3.4.6, pagina’s 165 tot en met 168)
75.G-011-01 (pagina 745)
76.G-012-01 (pagina 756).
77.G-013-01 (pagina 763).
78.AMB-025 (pagina 617).
79.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2020
80.DOC-33b (pagina 1169).
81.DOC-164 (pagina 2076).
82.DOC-183 (pagina 2428)
83.AMB-023 (pagina 607).
84.AMB-023 (pagina 607).
85.G-004-01 (pagina 697).
86.G-004-01 (pagina 695).
87.G-005-01 (pagina 705).
88.G-005-01 (pagina 704).
89.G-009-01 (pagina 733).
90.G-006-01 (pagina 712 en 713).
91.G-006-01 (pagina 714).
92.DOC-011 (pagina’s 887 tot en met 935).
93.DOC-191 (pagina 2483 tot en met 2491)