Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1. Het onderzoek op de terechtzitting
2. De tenlastelegging
3. De voorvragen
4. De bewijsoverwegingen
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
6. De strafbaarheid van verdachte
7. De op te leggen straf of maatregel
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
9. De beslissing
1.Het onderzoek op de terechtzitting
mr. A.E.M. Doedens en mr. F.A. Demmers, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
een groot aantal’valse facturen in die administratie op te nemen ‘
waaronder onder meer’,waarna met behulp van gedachtestreepjes een gedetailleerde opsomming van specifieke facturen volgt. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is op welke andere facturen dan die in de opsomming staan, wordt gedoeld. Verdachte is daardoor niet in staat om zich tegen dat onderdeel van de tenlastelegging te verdedigen. Het onderdeel van de tenlastelegging
‘een groot aantal….waaronder onder meer’onder feiten 1 en 3, in alle ten laste gelegde varianten, is dan ook telkens onvoldoende duidelijk en begrijpelijk. De rechtbank verklaart de dagvaarding in zoverre partieel nietig.
De namen en btw-nummers van bedrijven die als ploffer fungeren worden meestal maar korte tijd gebruikt, waarna de activiteiten worden gestaakt en een nieuwe ploffer de plaats inneemt van de eerdere ploffer. De Belastingdienst kan vervolgens de eerste ploffer niet meer aanspreken op zijn fiscale verplichtingen. Bestuurders van de bedrijven die fungeren als ploffer of buffer zijn slechts formeel leidinggevende en niet feitelijk betrokken bij de ondernemingen; zij zetten de bedrijven en bankrekeningen slechts op naam (‘katvangers’). Eén van de kenmerken van btw-carrouselfraude is dat sprake is van een prijsval: de ploffers factureren goederen aan de bufferbedrijven voor lagere bedragen dan waarvoor die aan de ploffers waren gefactureerd. Over het algemeen werd een structureel verlies geleden van gemiddeld ca. 13%. Deze prijsval kan alleen worden gerealiseerd doordat plofferbedrijven geen btw afdragen. De ‘winst’ die ten gevolge van deze handelwijze ontstaat, wordt over de diverse schakels verdeeld.
28 december 2010 tot 15 februari 2011;
15 februari 2011 tot 19 december 2011;
320GB zijn binnengekomen bij [bedrijf 3] die afkomstig waren van [bedrijf 41] . [79] Deze partijen zijn nog dezelfde dag, respectievelijk een dag later, aan [bedrijf 42] vrijgegeven en vervolgens een dag later aan [bedrijf 13] BV, [bedrijf 7] BV en vervolgens [bedrijf 2] en een paar dagen later, op 19 december 2011, aan [bedrijf 40] en [bedrijf 43] . Deze goederen werden door [bedrijf 42] vrijgegeven op 22 december 2011, maar gingen reeds op 19 december 2011 weg bij [bedrijf 2] , via [bedrijf 3] , richting het buitenland. Op het moment van de vrijgave door [bedrijf 42] waren de goederen inmiddels al zes schakels verder. Verdachte was dus al op de hoogte van en had contact met [directeur 3] over deze partijen goederen, terwijl de goederen nog geen eigendom van [bedrijf 2] waren. Uit de skypeberichten blijkt dat verdachte vaker contact heeft gehad met [directeur 3] over de handel en goederenstromen van en naar het buitenland. [80]
€ 138.968,-- (zonder btw), dus € 232,-- per stuk; [122]
€ 210,-- per stuk, zijnde de prijs die [verdachte] noemt in het skypegesprek met [directeur 4] van [bedrijf 47] ; [131]
- de factuur van [bedrijf 17] BV aan [bedrijf 7] BV niet is aangetroffen;
- [bedrijf 7] BV op 7 oktober 2011 de partij van 498 stuks Sony PS3 320GB aan [bedrijf 2] heeft gefactureerd voor € 109.338,39 inclusief btw, dus voor € 184,50 per stuk. Daarmee is sprake van een prijsval en onzakelijk handelen.
- er is geen verkoopfactuur van [bedrijf 49] aan [bedrijf 13] BV aangetroffen;
- er is geen verkoopfactuur van [bedrijf 13] BV aan [bedrijf 7] BV aangetroffen. Uit mutaties op de ING-rekening [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 7] BV blijkt echter dat, direct na betaling door [bedrijf 2] , vanuit [bedrijf 7] twee betalingen op een buitenlandse bankrekening zijn gedaan met als omschrijving ‘ [betalingsplatform 1] ’, te weten op 25 november 2011 een bedrag van € 115.000,-- en op 30 november 2011 een bedrag van € 453.179,78.
€ 188,-- per stuk. Uit ING-bankafschriften van de rekening [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 7] BV bleek dat [bedrijf 2] dit factuurbedrag in twee delen op 25 november 2011 en 29 november 2011 heeft betaald. [147]
e-mailberichten en facturen, bleek dat de partij door [bedrijf 55] werd geleverd aan [bedrijf 56] vof (hierna: [bedrijf 56] ), waarna de partij in korte tijd is overgegaan naar [bedrijf 22] , [bedrijf 2] , [bedrijf 1] en [bedrijf 53] BV. [151] [152] De release met betrekking tot de eerste levering vond plaats op 6 februari 2012 en met betrekking tot de laatste vier leveringen op 7 februari 2012. [153] In de administratie van [bedrijf 3] werd tevens een vervolgtransactie aangetroffen inzake de goederen, waaruit bleek dat de partij 200 stuks Apple iPhone in opdracht van [bedrijf 53] BV, op 7 februari 2012 van [bedrijf 3] werd verplaatst naar het adres van [bedrijf 53] BV te [plaats 6] . [154]
- er is geen factuur van [bedrijf 55] aan [bedrijf 56] aangetroffen, Uit de bankgegevens van [bedrijf 56] blijkt dat [bedrijf 56] op 21 februari 2012 € 175.500,-- aan [bedrijf 55] heeft betaald. Daaruit blijkt een verkoopprijs van [bedrijf 55] aan [bedrijf 56] van € 540,-- per stuk (€ 175.500,--/325 = € 540,--);
- [bedrijf 56] heeft op 15 februari 2012 325 stuks Apple iPhone aan [bedrijf 8] gefactureerd voor een bedrag van € 180.612,25 inclusief btw, dus € 467,-- per stuk.
€ 472,-- per stuk.
€ 18.430,00 btw), dat wil zeggen voor € 485,-- per stuk. [164]
€ 504,50 per stuk. [165]
€ 215,--), terwijl [bedrijf 2] , waarvoor [verdachte] zich bezig hield met de handel, later in de keten diezelfde goederen inkocht voor een veel lager bedrag (respectievelijk € 184,50 en € 188,--).
€ 518,-- per stuk; [185]
€ 270.512,50. [187] Blijkens de verkoopfactuur zijn de 495 iPads verkocht voor € 546,50 per stuk. Deze verkoopprijs komt overeen met op de purchase-order van [bedrijf 35] BV genoemde prijs; [188]
€ 465,-- per stuk. [189] De iPads zijn verkocht voor een prijs die 85,09% van de verkoopprijs van [bedrijf 59] aan [bedrijf 35] BV bedraagt, waarmee blijkt van een onzakelijke prijsval;
€ 221.627,84 (inclusief btw), dat wil zeggen ook voor € 469,65 per stuk. [191]
€ 479,05 per stuk. [192] Op de tweede factuur, eveneens gedateerd 17 december 2012, staat vermeld dat [bedrijf 2] 390 Apple iPads aan [bedrijf 1] heeft verkocht voor € 226.063,70 (inclusief btw), dat wil zeggen ook voor € 479,05 per stuk. [193]
€ 516,-- per stuk. [194]
subsidiair:
5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
6.De strafbaarheid van verdachte
7.De op te leggen straf of maatregel
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.9. De beslissing
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren;