4.3Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] is een Liechtensteinse rechtspersoon en heeft vanaf maart 2013 – gezien het vonnis van de Duitse rechter vanaf 22 maart 2013, drie dagen na de beslaglegging op de bankrekeningen van [bedrijf 16] in Polen, maar uit de bankafschriften blijkt dat [verdachte] al eerder in die maand in gebruik is genomen – als betalingsplatform gefungeerd totdat op 23 juli 2013 de liquidatie werd geregistreerden de banksaldi op 6 augustus 2013 zijn bevroren.[verdachte] had geen banklicentie.[verdachte] gebruikte een bankrekening bij de Verwaltungs- und Privat-Bank AG (hierna: VP Bank) in Valduz(nummer [rekeningnummer 1] ) en bij de Valartisbank (nummer [rekeningnummer 2] ).
Over deze bankrekeningen liepen de transacties van meerdere bedrijven.Daarbij is steeds alleen de betaling van de afnemer en de betaling aan de leverancier zichtbaar: voor de vastlegging van interne transacties maakte [verdachte] , net als haar voorganger [bedrijf 16] , gebruik van speciaal daarvoor ontwikkelde software.Ciklum, een Oekraïens softwarebedrijf, heeft hiervoor de software ontwikkeld, dat cloud-based werkt, vermoedelijk via servers in Oost-Europa.De mutaties op het interne account vinden binnen het softwareprogramma plaats en zijn daardoor niet zichtbaar voor toezichthouders.
Voor het verrichten van het betalingsverkeer, zoals hierna uiteengezet, bracht [verdachte] een (transactie)fee in rekening aan haar klanten. Deze fee vormde de inkomstenbron voor [verdachte] .
Gelden afkomstig van [bedrijf 1] (handelsnaam: [bedrijf 1])
Uit het dossier blijkt dat de geldstroom van [bedrijf 1] – nadat het via [bedrijf 16] heeft gelopen - via [verdachte] heeft gelopen. Zo verkoopt [bedrijf 1] een partij van 380 iPads 4 voor in totaal € 154.859,-- aan [bedrijf 17] en wordt daarnaast een bedrag van
€ 32.518,50 aan btw in rekening gebracht.Dit bedrag wordt op 25 maart 2013 ontvangen op de bankrekening van [verdachte] bij de VP-bank in Liechtenstein.Deze iPads zijn intracommunautair geleverd, dus zonder btw, door [bedrijf 18] aan [bedrijf 1] voor een bedrag van € 181.070,--.Deze factuur is eveneens betaald vanaf de rekening van [verdachte] bij de VP-bank, op 27 maart 2013.De rechtbank constateert dat [bedrijf 1] de goederen ruim onder de inkoopprijs heeft doorverkocht. De in rekening gebrachte en ontvangen btw is door [bedrijf 1] niet afgedragen aan de Belastingdienst.
Uit het dossier blijkt voorts van een verkoop door [bedrijf 1] van een partij van 500 stuks Sony Playstations 3 500GB aan [bedrijf 17] voor in totaal € 94.000,--, waarbij op de factuur ook btw ten bedrage van € 19.740,40 in rekening wordt gebracht.Het totaalbedrag van
€ 113.740,-- wordt op 26 maart 2013 ontvangen op de bankrekening van [verdachte] bij de VP-bank in Liechtenstein.Deze partij Sony Playstations 3 is ook intracommunautair geleverd, dus zonder btw, door [bedrijf 19] Ltd aan [bedrijf 1] voor een bedrag van
€ 110.000,--.Deze factuur is eveneens betaald vanaf de rekening van [verdachte] bij de VP-bank op 27 maart 2013.De rechtbank constateert ook hier dat [bedrijf 1] de goederen ruim onder de inkoopprijs heeft doorverkocht en dat de in rekening gebrachte en
ontvangen btw door [bedrijf 1] niet is afgedragen aan de Belastingdienst.
Uit het dossier blijkt verder dat [bedrijf 1] als ploffer kan worden aangemerkt, wat wordt bevestigd door de hiervoor uitgewerkte goederen- en geldstromen.
Gelden afkomstig van [bedrijf 2]
Ook van [bedrijf 2] loopt de geldstroom via [verdachte] . Zo heeft [bedrijf 2] in totaal 7.800 stuks Seagate harddisks verkocht aan [bedrijf 20] voor een totaalbedrag van
€ 292.730,-- en wordt daarnaast een bedrag van € 61.473,30 aan btw in rekening gebracht.Dit bedrag wordt op 20 maart 2013 en 26 maart 2013 ontvangen op de bankrekening van [verdachte] bij de VP-bank in Liechtenstein.heeft deze Seagate harddisks gekocht van [bedrijf 19] Ltd. Deze zijn intracommunautair geleverd, dus zonder btw, voor een totaalbedrag van € 342.100,--.De betaling is gedaan vanaf de bankrekening van [verdachte] bij de VP-bank op 21 maart 2013 en 27 maart 2013.De rechtbank constateert dat [bedrijf 2] de goederen dus onder de inkoopprijs heeft doorverkocht. De in rekening gebrachte en ontvangen btw is door [bedrijf 2] niet afgedragen aan de Belastingdienst.
Uit het dossier blijkt verder dat [bedrijf 2] als ploffer kan worden aangemerkt,wat wordt bevestigd door de hiervoor uitgewerkte goederen- en geldstroom.
Gelden afkomstig van [bedrijf 3]
Ook van [bedrijf 3] loopt de geldstroom via [verdachte] . Uit het dossier blijkt echter niet dat deze geldstroom voor of op 31 maart 2013 (het einde van de ten laste gelegde periode) via [verdachte] heeft gelopen. Uit het dossier blijkt dat de geldstroom van [bedrijf 3] vanaf 4 april 2013 via [verdachte] is gaan lopen.
De rechtbank onderkent dat de pleegdatum een kernbestanddeel van de tenlastelegging is en essentieel is met het oog op de informatiefunctie van de dagvaarding. Gezien de bankafschriften van [verdachte] (D-1197) en gelet op AH-552 (welk proces-verbaal is opgemaakt op 18 mei 2016) is van meet af aan duidelijk dat de geldstroom van [bedrijf 3] vanaf 4 april 2013 via [verdachte] heeft gelopen. Mede gelet op de context van de feiten en het soort delict is de rechtbank daarom van oordeel dat een geldstroom die aanvangt op 4 april 2013 niet valt onder ‘omstreeks de periode van 10 augustus 2011 tot en met 31 maart 2013’. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de ruime periode die verdachte is ten laste gelegd en de omstandigheid dat niet is gebleken dat ten aanzien van de geldstroom afkomstig van [bedrijf 3] geen sprake is van enige onduidelijkheid of verwarring bij verdachte omtrent de vraag welk verwijt de officieren van justitie haar hebben gemaakt.
Uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte door een wijziging van de pleegdatum in de bewezenverklaring in zijn verdediging zou worden geschaad. Dit brengt mee dat de rechtbank de tenlastelegging ook niet verbeterd zal lezen.
Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Afkomstig uit enig misdrijf
Op basis van het dossier en mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van btw-carrouselfraude (inleiding) is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat voornoemde gelden als door misdrijf verkregen gelden kunnen worden aangemerkt op het moment dat ze door [verdachte] werden ontvangen. Deze gelden hebben immers betrekking op betalingen op basis van valse facturen en (vervolgens) het niet afdragen van in rekening gebrachte en ontvangen btw door de ploffers. Omdat voornoemde gelden steeds afkomstig zijn uit schijnhandel in het kader van btw-carrouselfraude, kunnen al deze gelden naar het oordeel van de rechtbank als van misdrijf afkomstig worden aangemerkt.
Toerekening aan de rechtspersoon?
Op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938): het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De boekingen naar [verdachte] en het vervolgens via interne accounts doorboeken van gelden past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en is de rechtspersoon ook dienstig geweest gelet op de ontvangen fees. Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien was [verdachte] (in de ten laste gelegde periode) bestemd voor het plegen van de verboden gedragingen (de ontvangsten en overboekingen van de hiervoor genoemde gelden) als onderdeel van de btw-carrouselfraude. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake is van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon. De verboden gedragingen, aan welke medeverdachte [medeverdachte 1] telkens feitelijke leiding heeft gegeven, kunnen aan [verdachte] worden toegerekend. Aan de vereiste voorwaarden voor strafbaarheid is naar het oordeel van de rechtbank voldaan, aangezien de verboden gedragingen en het opzet van [medeverdachte 1] aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Sub a: de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en verplaatsing verhullen en verbergen en verbergen en verhullen wie de rechthebbende van voornoemde geldbedragen is
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de in- en uitgaande betalingen van een aantal ploffers via de bankrekening bij de VP-bank en het interne, voor toezichthouders onzichtbare, systeem (‘black box’) van [verdachte] heeft gelopen, waarbij de niet afgedragen btw op de bankrekening van [verdachte] is achtergebleven. [verdachte] heeft niet de beschikking gehad over een banklicentie, waardoor geen afhankelijkheid heeft bestaan van toezichthoudende instanties en door het gebruik van een ‘black box’ was de prijsval aan het zicht onttrokken en waren de gelden niet traceerbaar. Hiermee heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing en de rechthebbende van deze gelden verborgen en verhuld.
Sub b: voornoemde geldbedragen verworven, voorhanden gehad en overgedragen
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat deze gelden op de bankrekening van [verdachte] bij de VP-bank zijn ontvangen en vervolgens gedeeltelijk zijn overgeboekt naar andere bankrekeningen. Hiermee heeft [verdachte] de geldbedragen naar het oordeel van de rechtbank verworven, voorhanden gehad en overgedragen.
Gewoonte
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] in een maand tijd meerdere (grote) geldbedragen heeft witgewassen. Gelet op die frequentie en het oogmerk van de criminele organisatie dat was gericht op schijnhandel ten behoeve de btw-carrouselfraude, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
Conclusie
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen in de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013.