ECLI:NL:RBOVE:2020:1248

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
ak_19 _ 168
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wijziging geboortedatum in basisregistratie personen na uitspraak Turkse rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, woonachtig te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg. Eiser verzocht om wijziging van zijn geboortedatum in de Basisregistratie Personen (BRP) van 2 november 1958 naar 11 juni 1953, gebaseerd op een uitspraak van een Turkse rechtbank van 6 november 2017. De rechtbank in Turkije had de geboortedatum gecorrigeerd, maar het college van burgemeester en wethouders weigerde de wijziging op grond van artikel 2.10 van de Wet BRP, omdat de Turkse uitspraak niet op objectief onderzoek en betrouwbare gegevens zou zijn gebaseerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 26 maart 2018 het verzoek tot wijziging indiende, maar dat het college dit verzoek op 18 juli 2018 afwees. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 19 september 2019 en de nadere zitting op 21 februari 2020 is de heer [naam 1], een deskundige, gehoord. De rechtbank heeft de Turkse uitspraak en de bijbehorende documenten beoordeeld, waaronder getuigenverklaringen en een doopregister.

De rechtbank oordeelde dat de Turkse uitspraak, hoewel gebaseerd op getuigenverklaringen, ook steun vond in andere documenten, zoals het doopregister. De rechtbank concludeerde dat de Turkse uitspraak op objectief onderzoek en betrouwbare gegevens was gebaseerd, en dat het college ten onrechte had geweigerd de geboortedatum te wijzigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het griffierecht vergoed en werden de proceskosten aan eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/168

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , woonachtig te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, verweerder

gemachtigden: H.J. Gerrits en B. Baas.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de geboortedatum van eiser niet te wijzigen in de basisregistratie personen (BRP).
Bij besluit van 7 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij brief van 27 september 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht. De reden van de heropening was gelegen in het feit dat de rechtbank nadere informatie wenste van verweerder.
In de reactie van verweerder heeft de rechtbank aanleiding gezien een nadere zitting te houden op 21 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Als deskundige is verschenen de heer [naam 1] , woonachtig in Duitsland in de nabijheid van Enschede, alwaar hij pastoor van de Syrisch-Orthodoxe kerk is. Ter zitting heeft de deskundige de belofte afgelegd.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 26 maart 2018 verweerder verzocht om op grond van artikel 2.58 van de Wet Basisregistratie Personen (Wet BRP) zijn geboortedatum te wijzigen in de BRP. In de BRP staat als geboortedatum opgenomen 2 november 1958. Eiser heeft verzocht om zijn geboortedatum te wijzigen in 11 juni 1953. De oorzaak van de onjuiste gegevens is volgens eiser gelegen in het feit dat in het land van herkomst, Turkije, de registratiedatum is opgenomen als geboortedatum.
Bij het verzoek aan verweerder om wijziging van zijn geboortedatum in de BRP heeft eiser de volgende documenten overgelegd: een uitspraak van de rechtbank in [plaats] (Turkije) van 6 november 2017 waarin de geboortedatum is gecorrigeerd als zijnde 11 juni 1953 (met een Nederlandse vertaling van deze uitspraak), zijn militair paspoort uit 1978, een uittreksel uit zijn huwelijksakte, gedeelten uit het verslag nader onderzoek asielaanvraag Vreemdelingenzaken ministerie van Justitie, een kopie van de persoonskaart Nederlands bevolkingsregister, een uittreksel uit het doopregister van 5 november 2011, een internationaal Turks uittreksel uit de geboorteakte van 15 januari 2018 en een uittreksel uit het Turkse bevolkingsregister van 20 februari 2018 (met een Nederlandse vertaling van dit uittreksel).
2. Bij brief van 24 mei 2018 heeft verweerder eiser medegedeeld voornemens te zijn om het verzoek tot correctie te weigeren. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en op 20 juni 2018 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om wijziging van eisers geboortedatum in de BRP geweigerd op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet BRP.
4. Tegen dit besluit heeft eiser op 23 augustus 2018 bezwaar gemaakt. Eiser heeft daarbij een kopie van zijn Turkse Identity Card overgelegd en een afschrift van het doopboek met daarbij een Nederlandse vertaling.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
6. Artikel 1.2 van de Wet BRP luidt:
“ Er is een basisregistratie personen. De basisregistratie bevat persoonsgegevens over de ingezetenen van Nederland. De basisregistratie bevat persoonsgegevens over niet-ingezetenen voor zover deze wet daarin voorziet.”
Artikel 1.3 van de Wet BRP luidt:
“1 De basisregistratie heeft tot doel overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak.
2 De basisregistratie heeft mede tot doel derden te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens, in bij of krachtens deze wet aangewezen gevallen.”
Artikel 1.4 van de Wet BRP luidt:
“1 Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het bijhouden van persoonsgegevens in de basisregistratie overeenkomstig afdeling 1 van hoofdstuk 2.
2 Onze Minister is verantwoordelijk voor het bijhouden van persoonsgegevens in de basisregistratie overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk 2.”
Artikel 2.8, tweede lid, van de Wet BRP luidt:
“2 De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder
e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.”
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wet BRP luidt:
“2 Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.”
Artikel 2.58 van de Wet BRP luidt:
“1 Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
2 Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling.
3 Het college voldoet binnen vier weken aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en kan de termijn, voor zover noodzakelijk, met telkens acht weken verlengen, indien het verzoek gegevens over de burgerlijke staat of de nationaliteit betreft. Het college doet terstond mededeling van de verlenging aan de verzoeker.
4 Artikel 2.55, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5 Het college van burgemeester en wethouders doet van de uitvoering van het verzoek terstond mededeling aan de verzoeker.”
7.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij meent dat verweerder er ten onrechte rekening mee heeft gehouden dat hij heeft verklaard al vanaf zijn twaalfde levensjaar te weten dat zijn geboortedatum niet klopt. Toen eiser in zijn twaalfde levensjaar was, heeft een oom tegen hem gezegd dat hij veel ouder is dan zijn geregistreerde leeftijd. Het is volgens eiser inderdaad zo dat hij met deze opmerking niets heeft gedaan. In Turkije zijn echter talrijke mensen op de hoogte van het feit dat hun geregistreerde leeftijd niet klopt. Zij vinden dat niet iets uitzonderlijks of relevant. Dat eiser voorheen nimmer melding heeft gemaakt van zijn onjuiste geboortedatum, rechtvaardigt naar zijn mening niet dat verweerder het verzoek om wijziging van zijn geboortedatum in de BRP afwijst.
7.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat de risico’s voor het achterhouden van informatie voor rekening van belanghebbende komen. Daarbij gaat verweerder uit van de situatie dat eiser al vanaf zijn twaalfde wist dat zijn geboortedatum niet klopte.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich op 15 mei 1992 in Nederland heeft gevestigd. Daarbij heeft hij opgegeven te zijn geboren op 2 november 1958. Deze geboortedatum stond vermeld op een geboorteakte die hij heeft overgelegd, zodat destijds 2 november 1958 is opgenomen in de BRP. Ook bij het verlenen van de Nederlandse nationaliteit is als geboortedatum 2 november 1958 aangenomen.
Uit het door eiser verklaarde op de hoorzitting van de bezwarencommissie, alsmede gelet op hetgeen is opgenomen in het beroepschrift, leidt de rechtbank af dat eiser vanaf zijn twaalfde levensjaar op de hoogte was van het feit dat hij ouder was dan stond geregistreerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser vanaf zijn twaalfde levensjaar ook op hoogte was van zijn exacte geboortedatum.
Voor zover eiser bij zijn vestiging in Nederland al wist dat zijn geboortedatum onjuist was, is van belang dat uit de Wet BRP niet volgt dat verwijtbaarheid onderdeel is van de beoordeling van een verzoek op grond van artikel 2.58 van de Wet BRP. Naar het oordeel van de rechtbank kan de door verweerder gestelde verwijtbaarheid dan ook geen weigeringsgrond opleveren.
8. In beroep heeft eiser gewezen op het belang dat hij heeft bij een juiste registratie van zijn geboortedatum. In dat kader oordeelt de rechtbank dat de belangen die eiser persoonlijk heeft bij een correctie van zijn geboortedatum, geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van het verzoek. Het gaat tenslotte om een juiste registratie van burgerlijke gegevens in de BRP. In dat kader vindt geen belangenafweging plaats, maar moet worden beoordeeld of de aanpassing van die gegevens aan de orde kan zijn gelet op de in de wet opgenomen criteria.
9. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij op 11 juni 1953 is geboren, heeft eiser een uitspraak van de rechtbank in [plaats] (Turkije) van 6 november 2017 overgelegd waarin de geboortedatum is gecorrigeerd als zijnde 11 juni 1953. Het betreft hier een rechterlijke uitspraak die geheel overeenkomstig de plaatselijke voorschriften en door een bevoegde instantie tot stand is gekomen. Deze uitspraak is in Turkije dan ook reden geweest om in de registers zijn geboortedatum te wijzigen. Eiser stelt zich op het standpunt dat hiermee sprake is van een rechterlijke uitspraak in de zin van artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de Wet BRP. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat de uitspraak van de rechtbank in [plaats] niet zou voldoen aan de eisen die Nederland stelt.
9.1.
Verweerder heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet BRP. Verweerder heeft gesteld dat de BRP een belangrijke informatiefunctie heeft voor de Nederlandse overheid. Dat betekent dat aan de in de BRP opgenomen persoonsgegevens hoge eisen van betrouwbaarheid worden gesteld. Daarom is volgens verweerder in artikel 2.10, tweede lid, van de Wet BRP dwingend voorgeschreven dat aan een buiten Nederland gedane rechterlijke uitspraak over de leeftijd geen betekenis toekomt als die uitspraak niet op objectief onderzoek en betrouwbare gegevens is gebaseerd.
Aan de uitspraak van de rechtbank in [plaats] van 6 november 2017 liggen naar het oordeel van verweerder geen objectief onderzoek en betrouwbare gegevens ten grondslag. Verweerder vindt getuigenverklaringen van vrienden onvoldoende objectief. Daarnaast laat het botonderzoek een marge van twintig jaar zien en kan dat onderzoek daarom niet als betrouwbaar bewijs dienen.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldaan aan het bepaalde in artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de Wet BRP door het overleggen van de uitspraak van de rechtbank in [plaats] .
9.3.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wet BRP bepaalt echter dat aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, geen gegevens worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling), zoals neergelegd in onder meer de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2202) en 29 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2839), volgt dat de gegevens in de BRP betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de BRP opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Een paspoort is geen brondocument, omdat dit is verleend op grond van andere documenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de BRP geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet BRP onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een ‘lager’ document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen ‘hoger’ document kan worden overgelegd. Dit doet, aldus vaste jurisprudentie van de Afdeling, evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren.
Uit de memorie van toelichting bij de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens blijkt dat artikel 37, tweede lid, van deze wet (nu artikel 2.10, tweede lid, van de Wet BRP) er onder meer toe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de BRP worden opgenomen, indien bij het tot stand komen van het brondocument naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Daarbij is als een van de eisen waaraan een buitenlandse rechterlijke uitspraak moet voldoen, vermeld dat deze er blijk van moet geven op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 45).
Uit bovenstaande jurisprudentie en de toelichting op de wetgeving volgt dat er hoge eisen worden gesteld aan het bewijs om aan te tonen dat de in de BRP opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn en dat het onomstotelijk vast moet staan dat deze gegevens feitelijk onjuist zijn.
9.4.
Ten aanzien van de uitspraak van de rechtbank in Turkije stelt de rechtbank vast dat deze onder meer gestoeld is op getuigenverklaringen. Twee jeugdvrienden van eiser hebben verklaard dat eiser in 1953 is geboren. Daarnaast heeft er een botonderzoek plaatsgevonden waaruit blijkt dat eiser tussen de 40 en 60 jaar oud is.
Verder heeft de rechtbank in [plaats] in haar uitspraak betrokken een afschrift van het doopregister van de [naam kerk] in [plaats] betreffende het feit dat eiser op 15 juli 1953 is gedoopt, alsmede een document betreffende eiser gedateerd 5 november 2017 dat is opgesteld door een priester bij de Syrisch-Orthodoxe kerken in het district [plaats] . Volgens het Christelijk geloof moet een kind 40 dagen na de geboorte worden gedoopt. In het afschrift van het doopregister staat naast de datum waarop eiser is gedoopt, als geboortedatum 11 juni 1953 vermeld.
9.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak van de rechtbank in [plaats] voor zover deze uitspraak is gebaseerd op het botonderzoek en twee getuigenverklaringen, naar Nederlandse maatstaven niet voldoende objectief en betrouwbaar. De rechtbank in [plaats] heeft in haar uitspraak echter ook meegewogen een afschrift van het doopregister van de [naam kerk] in [plaats] en een document gedateerd 5 november 2017 dat is opgesteld door een priester bij de Syrisch-Orthodoxe kerken in het district [plaats] .
Verweerder heeft in dat verband overwogen dat er geen gewaarmerkt afschrift van het doopregister is overgelegd en dat de bijgevoegde Nederlandse vertaling niet verifieerbaar is.
Eiser heeft in beroep een gewaarmerkt afschrift van het doopregister overgelegd en gewezen op het feit dat ter zitting een Nederlandse vertaling kan worden gegeven door een priester die het Oud-Aramees beheerst. Er is in Nederland geen beëdigde vertaler ingeschreven die het Oud-Aramees machtig is.
9.6.
De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om ter zitting van 21 februari 2020 priester [naam 1] onder belofte een vertaling te laten geven van het afschrift van het doopregister van de [naam kerk] in [plaats] en het document gedateerd 5 november 2017 dat is opgesteld door een priester bij de Syrisch-Orthodoxe kerken in het district [plaats] . Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door de heer [naam 1] gegeven vertaling van het afschrift van het doopregister dat [eiser] is geboren op 11 juni 1953, als zoon van [naam 2] en [naam 3] , en is gedoopt op 15 juli 1953. Dit staat genoemd onder nummer 196 van het doopregister. Voorts kan uit de documenten worden afgeleid dat eiser is gedoopt door pastoor [naam 4] en dat ook de naam van zijn peetoom is opgenomen.
9.7.
De rechtbank is van oordeel dat de ter zitting gegeven vertaling betrouwbaar en volledig moet worden geacht. De rechtbank heeft geen twijfel aan de door de heer [naam 1] gegeven verklaring onder belofte. Daarbij betrekt de rechtbank ook de uitleg van de heer [naam 1] dat namen soms op verschillende wijze worden geschreven. Dit heeft te maken met het feit dat sommige klanken zich moeilijk laten vertalen. De vertaler of degene die het schrift opmaakt, zoekt naar woorden waarin die klanken terugkomen. Dat verklaart de soms afwijkende schrijfwijze van dezelfde naam.
9.8.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de documenten waarop de uitspraak van de rechtbank in [plaats] van 6 november 2017 mede is gebaseerd, te weten een afschrift van het doopregister van de [naam kerk] Midyat betreffende het feit dat eiser op 15 juli 1953 is gedoopt, en een document betreffende eiser gedateerd 5 november 2017 dat is opgesteld door een priester bij de Syrisch-Orthodoxe kerken in het district [plaats] , de uitspraak van de rechtbank in [plaats] op objectief onderzoek en betrouwbare gegevens is gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een betrouwbaar en feitelijk juist brondocument.
Dat de uitspraak van de rechtbank in [plaats] ook op andere bronnen is gebaseerd, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van deze buitenlandse rechtelijke uitspraak. Verweerder heeft het verzoek van eiser om diens geboortedatum te wijzigen dan ook ten onrechte geweigerd op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet BRP.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt ze dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1). De overige door eiser genoemde kosten, te weten reiskosten van eiser van €17,36 en de reiskosten alsmede vertaalkosten van de heer [naam 1] in totaal ten bedrage van € 100,-, komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.217,36.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.E. Melissen, griffier
.De beslissing is gedaan op
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Buiten staat te tekenen Buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.