ECLI:NL:RBOVE:2020:1199

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
08/093914-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank Overijssel over zedenfeiten gepleegd door een 82-jarige man tegen drie minderjarige slachtoffers

Op 19 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 82-jarige man, die werd beschuldigd van zedenfeiten tegen drie minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De feiten vonden plaats tussen 2010 en 2018 en betroffen ernstige zedendelicten, waaronder seksueel binnendringen en ontuchtige handelingen met kinderen die jonger waren dan 12 en 16 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging, ondanks de ontkenning van de verdachte. De verklaringen van de slachtoffers werden ondersteund door getuigenverklaringen van hun ouders en andere betrokkenen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van het misbruik hebben ervaren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd voor de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht en contactverboden met minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/093914-19 (P)
Datum vonnis: 19 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1937 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 5 maart 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:meermalen bij [slachtoffer 1] , die toen nog geen 12 jaar was, ontucht heeft gepleegd bestaande uit seksueel binnendringen;
feit 2:meermalen bij [slachtoffer 2] , die toen nog geen 16 jaar was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
feit 3:meermalen bij [slachtoffer 3] , die toen nog geen 16 jaar was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 september 2010 tot en met 27 augustus 2014 te Nieuwleusen, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, die toen de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, te weten:- het brengen van zijn penis in haar mond,- het brengen van één of meer van zijn vingers in haar vagina en/of- het zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en/of het laten vasthouden vanzijn, verdachtes, penis;
2hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 mei 2018 te Zwolle, althans in Nederland en/of te Süderwick, althans in Duitsland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het knijpen in en/of wrijven over, althans het betasten van de billen en/of vagina en/of schaamstreek;
3hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 mei 2018 te Zwolle, althans in Nederland en/of te Süderwick, althans in Duitsland, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het knijpen in en/of wrijven over, althans het betasten van de billen en/of penis.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig is. Hij heeft daartoe bepleit dat de verklaringen van aangevers/getuigen lijnrecht staan tegenover de verklaringen van verdachte en niet worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. Verdachte heeft ontkend dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De vraag die de rechtbank in de eerste plaats moet beantwoorden is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat in zedenzaken doorgaans enkel het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn. In deze zaak is dat bij feit 1 het geval. Bij de feiten 2 en 3 waren er weliswaar andere personen in de kamer aanwezig op de momenten dat verdachte de ten laste gelegde handelingen zou hebben gepleegd, maar zij hebben verklaard niets gezien of gemerkt te hebben, dan wel er niets over verklaard. Dit betekent dat, waar de verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten te hebben begaan, de verklaringen van de veronderstelde slachtoffers als enig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op basis van een enkele verklaring. Deze bepaling strekt ertoe dat zij de rechtbank verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit vaste rechtspraak blijkt dat er meer bewijs moet zijn, iets dat de verklaringen van de aangevers ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat er om dat een verklaring terzake van de gestelde ontuchtige handelingen op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval. [2] De rechtbank zal per feit hieronder bespreken of aan het bewijsminimum is voldaan.
Ten aanzien van feit 1[slachtoffer 1] (hierna: aangeefster), heeft aangifte gedaan van de feiten zoals die aan verdachte onder 1 ten laste zijn gelegd. In het dossier bevinden zich voorts getuigenverklaringen van haar moeder, [moeder] (hierna: [moeder] ) en haar oma, [oma] (hierna: [oma] ).
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier ondersteunend bewijs aanwezig is voor de verklaring van aangeefster en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster in het informatieve gesprek [3] dat zij heeft gevoerd met de zedenpolitie op 12 april 2018, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, en in haar aangifte op 23 april 2018 zeer consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de handelingen die verdachte bij haar heeft verricht en over waar en wanneer deze handelingen hebben plaatsgevonden.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op de dagen dat haar moeder werkte, bij haar opa en oma in Nieuwleusen was. De buurman van haar opa en oma (verdachte) had een hondje, dat [naam hond] heette. Aangeefster heeft verklaard dat zij [naam hond] erg lief vond en daarom vaak naar het huis van verdachte toeging en ook in het huis van verdachte kwam. De ten laste gelegde handelingen vonden plaats in de huiskamer of in de slaapkamer van het huis van verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte de deur op slot deed, zijn hand op haar mond legde zodat ze niet kon gillen en haar sloeg met een broodplankje op haar armen, buik en bovenbenen, als zij niet deed wat verdachte wilde. Aangeefster heeft verklaard dat zij niet meer naar binnen wilde in het huis van verdachte, maar dat verdachte dreigde [naam hond] of haar kleine zusje iets aan te doen als zij niet meer kwam en niet deed wat verdachte wilde. Aangeefster heeft verklaard dat ze voor haar zesde verjaardag een witte jurk met bloemetjes en vlindertjes heeft gekregen van haar opa en oma, waar ze heel erg blij mee was. Ze heeft daarover verklaard:
“Toen ik die jurk aan had, was ik heel blij met die jurk, liet ik die jurk aan [naam hond] zien. Hij wilde toen wat bij me doen. Ik wilde dat niet. Hij sloeg me toen weer. Vanaf die tijd wilde ik die jurk nooit meer aan.“Het misbruik is gestopt toen ze ongeveer 8 jaar oud was, omdat verdachte toen ging verhuizen. Aangeefster heeft verklaard dat ze in 2018 toen ze verdachte weer zag, omdat hij op ziekenbezoek bij haar moeder kwam, heel erg schrok en niet bij hem in de kamer wilde zitten. Een paar dagen later heeft ze haar moeder over het misbruik verteld, omdat ze heel verdrietig was en ’s nachts niet kon slapen. [4] De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder, getuige [moeder] . [moeder] heeft verklaard dat verdachte op bezoek kwam, omdat ze aan haar enkel was geopereerd. Ze verklaart daarover: “
Ik zag dat ze hevig schrok van de aanwezigheid van [verdachte] . Ze zei niks en heeft zich omgedraaid en is naar boven gelopen.”[moeder] vond dat vreemd en riep aangeefster terug. Aangeefster ging toen op de bank zitten en heeft niet tegen verdachte gepraat. Later heeft aangeefster gezegd dat ze geheimen voor haar moeder had en heeft huilend tegen haar moeder gezegd: “
Mam, buurman [verdachte] heeft aan mij gezeten.”[moeder] heeft vervolgens verklaard dat aangeefster voor haar zesde verjaardag een nieuwe jurk had gekregen van haar opa en oma. Na één dag dragen wilde aangeefster de jurk niet meer aan, terwijl ze heel blij was toen ze de jurk kreeg. [moeder] heeft verklaard dat ze dat destijds heel vreemd vond. Tenslotte heeft [moeder] verklaard dat aangeefster als kind heel vaak blauwe plekken had als ze bij verdachte was geweest. Aangeefster zei dan dat [naam hond] haar omver had geduwd of dat ze was gevallen. [5] De verklaring van aangeefster vindt tevens steun in de verklaring van getuige [oma] , de oma van aangeefster. [oma] heeft verklaard dat aangeefster en haar zusje een paar keer per week bij haar waren als de moeder van aangeefster werkte. Aangeefster ging dan vaak naar de buurman (verdachte) om te spelen met zijn hondje [naam hond] . Aangeefster klaagde in die tijd veel over buikpijn. [oma] heeft verklaard dat aangeefster soms huilend thuis kwam als ze bij verdachte was geweest en klaagde dat ze pijn in haar buik en haar bips had. [oma] heeft verklaard dat ze aangeefster weleens met blauwe plekken op haar been en haar bips heeft gezien en ook een keer op haar rechterbovenarm. [6]
Ten aanzien van de verklaring van aangeefster overweegt de rechtbank dat er geen redenen zijn om de betrouwbaarheid hiervan te twijfelen. Ze heeft gedetailleerd en consistent verklaard, bovendien acht de rechtbank van belang dat zij, zoals blijkt uit haar eigen verklaring en die van haar moeder, plots geconfronteerd met de aanwezigheid van verdachte op een veel later tijdstip na het gebeuren, uit eigen beweging haar moeder en haar zusje over het misbruik heeft verteld.
De rechtbank is van oordeel dat de door aangeefster afgelegde verklaring authentiek en betrouwbaar is te achten en niet op zichzelf staat, maar voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. Hiertoe heeft niet alleen te gelden de hierboven al genoemde verklaring van moeder, maar ook het gegeven dat bij verdachte aangetroffen gegevensdragers met pornografische filmpjes passen bij de verklaring van aangeefster. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij regelmatig pornografische filmpjes heeft bekeken, die ook zijn aangetroffen op de in beslaggenomen gegevensdragers. [7] Aangeefster heeft verklaard dat ze van verdachte een filmpje moest bekijken achter de computer, van kinderen die bij een man moesten doen, wat zij bij verdachte moest doen. Verdachte zei toen tegen haar: “
Kijk, het is heel normaal dat kinderen dat bij een man doen.”Vervolgens heeft aangeefster verklaard dat ze van verdachte op internet moest zoeken naar
‘Lolita’en dat ze toen een meisje met heel veel make-up en grote ogen vond. Aangeefster heeft verklaard: “
Toen zei hij tegen mij dat ik dat ook moest doen. Dat zou mij leuk staan.” [8]
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de feitelijkheden zoals opgesomd in de tenlastelegging hebben plaatsgevonden en acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd.
PleegperiodeAangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat het misbruik is gestart na haar zesde verjaardag ( [geboortedatum 2] 2010), omdat ze op haar zesde verjaardag de eerdergenoemde witte jurk met bloemetjes heeft gekregen. Volgens aangeefster is het misbruik gestopt toen ze ongeveer acht jaar was op [geboortedatum 2] 2012. Gelet op deze verklaring zal de rechtbank de pleegperiode van 8 september 2010 tot 8 september 2012 bewezen achten.
Ten aanzien van feit 2 en 3Op 4 november 2018 heeft [naam 1] (de vader van getuige [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en getuige [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] )) aangifte gedaan van seksueel misbruik van zijn beide kinderen, door verdachte, de vriend van de oma van zijn ex-vrouw. De beide minderjarige kinderen zijn op 21 november 2018 door de politie verhoord in een kindvriendelijke verhoorstudio. Voorts bevinden zich in het dossier de verklaringen van de huidige partner van de vader van de kinderen, [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en de oma van de kinderen (de moeder van de moeder van de kinderen), [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier ondersteunend bewijs aanwezig is voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
[slachtoffer 2] heeft in het verhoor verklaard dat verdachte, als ze bij hem en haar oma thuis op bezoek waren in Zwolle, in de woonkamer naast haar en [slachtoffer 3] op de bank kwam zitten. Verdachte legde dan zijn hand op de bank en die hand kwam dan steeds dichter naar haar toe, waarna hij met zijn hand vanaf achteren naar haar kont en vagina ging en dan kneep met zijn hand. Als ze aangaf dat hij moest stoppen dan stopte hij of hij vroeg waar hij mee moest stoppen. Ze heeft verklaard dat het zeer deed wanneer verdachte dat deed en dat zij dan opschoof op de bank of wegliep. Vaak stond verdachte dan ook op, ging koffie halen en kwam vervolgens weer naast hen zitten. Hetzelfde is ook gebeurd in het huis van hun moeder in Duitsland, als verdachte en oma daar op bezoek kwamen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze aan haar moeder heeft verteld wat er gebeurd was en dat haar moeder zei dat ze zich aanstelde en dat het niets was. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het ongeveer 15 tot 20 keer is gebeurd. [9] [slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte verklaard dat de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden in het huis van oma in Zwolle of bij hun thuis in Süderwick, waar verdachte vaak tussen hem en [slachtoffer 2] op de bank zat. Verdachte kneep [slachtoffer 3] in zijn kont en legde zijn hand dan ook op de plasser van [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij niets durfde te zeggen, omdat hij bang was dat zijn moeder en haar vriend boos zouden worden. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij eerst tegen zijn vader heeft verteld dat verdachte aan zijn kont en plasser heeft gezeten en later ook aan zijn moeder. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat het ongeveer 11 of 12 keer gebeurd is. [10] Getuige [naam 2] heeft verklaard dat beide kinderen haar hebben verteld dat verdachte hen bij de billen heeft gepakt als ze bij hem thuis kwamen en dat [slachtoffer 3] haar heeft verteld dat verdachte ook een paar keer over zijn kleren over de plasser heeft gewreven. Beide kinderen vertelden haar dat verdachte doorging als ze zeiden dat hij moest stoppen en als ze ergens anders gingen zitten, verdachte dan weer naast hen kwam zitten. [naam 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] vertelde dat verdachte met hem naar erotische filmpjes heeft gekeken. Het viel haar toen op dat [slachtoffer 3] het woord ‘erotisch’ gebruikte. [11] Door getuige [naam 3] is verklaard dat [slachtoffer 2] haar heeft verteld dat zij en [slachtoffer 3] ieder weekend als ze niet naar hun vader gingen naar oma Zwolle en [verdachte] (verdachte) gingen en dat [slachtoffer 2] heel resoluut zei dat ze dat echt niet leuk vond. Getuige [naam 3] schrok van deze felle reactie. [naam 3] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 3] haar heeft verteld dat verdachte aan zijn kont zat en dat [slachtoffer 2] stil valt en zich terugtrekt als [naam 3] ernaar vraagt. [12]
De rechtbank overweegt voorts dat naast ondersteuning van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in de hierboven vermelde verklaringen van de ouders dan wel andere getuigen in de nabijheid van de kinderen ook ondersteuning wordt gevonden in de delen van de verklaringen van verdachte. Beide kinderen hebben verklaard dat ze met verdachte naar een seksfilmpje hebben gekeken. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte haar aantikte en wees op zijn telefoon waar zij twee blote mensen (een man en een vrouw) zag, die seks hadden. Ook [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij naast verdachte op de bank zat en dat verdachte tegen hem zei:
“Kijk eens!”Toen [slachtoffer 3] keek, zag hij naakte mensen die elkaar masseerden en hij noemde dat ‘erotische massage’. Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij wel eens seksfilmpjes keek en deze zijn ook aangetroffen op de telefoon/gegevensdragers die onder verdachte in beslag zijn genomen. Verdachte zocht dan op internet naar ‘massagefilm’. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij alleen naar volwassen porno heeft gekeken en dan alleen naar massagedingen. [13]
Verdachte heeft verklaard dat hij de ten laste gelegde handelingen bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet heeft gepleegd. Hij heeft verklaard dat de kinderen destijds heel aanhankelijk waren en altijd direct tussen hem en hun oma in op de bank kwamen zitten. De kinderen zijn gehersenspoeld door hun vader in verband met het conflict tussen hun ouders, waarin zij worden opgezet tegen hem, aldus verdachte.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier is gebleken dat gerechtelijke procedures tussen de ouders van de kinderen over hun verblijfplaats enige kleuring geven aan dit dossier. Gelet op de wijze waarop onder meer vader de ondervraging van de kinderen ter hand heeft genomen met betrekking tot zijn begrijpelijke wens te weten of er iets was gebeurd tussen de kinderen en verdachte, is daarbij mogelijk sprake geweest van sturing in de vraagstelling. Met het oog daarop is de grootste behoedzaamheid bij het beoordelen van de verklaringen van de kinderen geboden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , afgelegd in een kindvriendelijke studio, ieder op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, authentiek en voldoende betrouwbaar geacht kunnen worden, met name voor wat betreft de details over de gestelde ontuchtige handelingen door verdachte. Daarbij gaat het steeds om handelingen die plaatsvinden op de bank, naast verdachte, waar verdachte zich blijkens zijn eigen verklaring ook heeft geplaatst. De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ondersteunen elkaar op specifieke punten en daarnaast zijn ze voldoende ingebed in een concrete context, die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt tenslotte dat de handelingen die verdachte ten laste zijn gelegd, te weten het (over de kleding heen) knijpen in en/of wrijven over de billen, vagina en penis zonder meer te beschouwen zijn als ontuchtige handelingen, aangezien de billen, de vagina en de penis vanuit seksueel oogpunt geenszins als “neutrale lichaamsdelen” kunnen worden beschouwd.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de feitelijkheden zoals opgesomd in de tenlastelegging hebben plaatsgevonden en acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 ten laste is gelegd.
Pleegperiode ten aanzien van feit 2[slachtoffer 2] heeft in haar verhoor verklaard dat het misbruik ongeveer anderhalf tot twee jaar heeft geduurd. Aangever [naam 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] hem over het misbruik heeft verteld in mei 2018, waarna het misbruik is gestopt. Gelet op deze verklaringen zal de rechtbank de pleegperiode van 1 november 2016 tot 1 mei 2018 bewezen achten.
Pleegperiode ten aanzien van feit 3[slachtoffer 3] heeft verklaard in zijn verhoor dat het misbruik rond zijn achtste verjaardag ( [geboortedatum 4] 2017) is gestart en zijn vader heeft in zijn aangifte verklaard dat hij in april 2018 van [slachtoffer 3] over het misbruik heeft gehoord. Gelet op deze verklaringen zal de rechtbank de pleegperiode van 5 februari 2017 tot 1 april 2018 bewezen achten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij op meer tijdstippen in de periode van 8 september 2010 tot en met 8 september 2012 te Nieuwleusen met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, die toen de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, te weten:- het brengen van zijn penis in haar mond,- het brengen van één of meer van zijn vingers in haar vagina en- het zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en het laten vasthouden van zijn, verdachtes, penis;
2hij op meer tijdstippen in de periode van 1 november 2016 tot en met 1 mei 2018 te Zwolle en te Süderwick, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het knijpen in en/of wrijven over de billen en vagina en schaamstreek;
3hij op meer tijdstippen in de periode van 5 februari 2017 tot en met 1 april 2018 te Zwolle, en te Süderwick, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het knijpen in en/of wrijven over de billen en penis.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2 en feit 3
telkens het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering deze heeft geformuleerd in het rapport van 11 februari 2020. De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit verdachte voor het onder 1,2 en 3 ten laste gelegde vrij te spreken en subsidiair heeft de raadsman bepleit aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering deze heeft voorgesteld in het advies van 11 februari 2020.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een lange periode ontucht gepleegd met drie minderjarige kinderen. De ontuchtige handelingen hebben meerdere keren plaatsgevonden in de periode dat de kinderen tussen de zes en negen jaar oud waren. Waren de ontuchtige handelingen bij twee van de drie kinderen over de kleding heen en bleef het bij ontuchtig aanraken, bij het andere kind is sprake geweest van verregaande seksuele handelingen inclusief penetratie op verschillende manieren.
Verdachte heeft door zijn gedragingen zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontucht ook op lange termijn ernstige schade kan toebrengen aan zowel de geestelijke gezondheid als de seksuele ontwikkeling van slachtoffers. Zeker op een dergelijke jeugdige leeftijd is het van belang dat een kind in eigen tempo leert omgaan met de zich ontwikkelende seksualiteit. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij dit heeft verhinderd en enkel voor zijn eigen bevrediging en behoefte aan intimiteit misbruik heeft gemaakt van zijn rol als buurman en vriend van de familie, van zijn positie als partner van de overgrootmoeder van de kinderen en van het overwicht dat hij daarmee op de slachtoffers had.
De zesjarige [slachtoffer 1] kwam bij verdachte op bezoek als ze bij haar opa en oma was om met het hondje van verdachte te spelen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kwamen bij verdachte omdat ze de achterkleinkinderen van zijn partner zijn. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de genegenheid en het vertrouwen dat de ouders van de kinderen in hem hadden door hun kinderen bij hem te laten komen. Ook uit het feit dat de moeder van [slachtoffer 1] haar dochter bij verdachte liet logeren, blijkt dat er sprake was van een vertrouwensrelatie tussen verdachte en het gezin van [slachtoffer 1] Verdachte heeft het in hem gestelde vertrouwen door de kinderen én hun ouders ernstig geschaad. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Door zijn ontkennende proceshouding heeft de rechtbank op geen enkele wijze inzicht kunnen krijgen in de achterliggende motieven van de verdachte.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 30 januari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in 2013 is veroordeeld voor soortgelijke zedendelicten. De rechtbank weegt ten nadele van verdachte mee dat een eerdere veroordeling hem niet heeft weerhouden wederom dergelijke strafbare feiten te plegen. De vorige veroordeling van verdachte op 12 december 2013 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel, was op een datum die ligt na de pleegperiode van feit 1, waardoor toepassing gegeven dient te worden aan artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 11 februari 2020, waarin de reclassering heeft geconstateerd dat tijdens het schorsingstoezicht behandeling gericht op zeden niet mogelijk is gebleken, gezien de ontkennende proceshouding van verdachte. De reclassering stelt dat bij een veroordeling reclasseringstoezicht noodzakelijk is voor de naleving van bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting. Mocht er niet gewerkt kunnen worden aan gedragsverandering dan zal de inzet van de reclassering gericht zijn op risicomanagement en zal de reclassering fungeren als extern geweten. Door het hebben van een matige verbondenheid met zijn netwerk en het hebben van een seksuele preoccupatie schat de reclassering de kans op recidive in als gemiddeld. De reclassering heeft de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht, ambulante behandeling, contactverboden met de slachtoffers en het vermijden van contacten met minderjarigen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan enkel een forse (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf opportuun is om recht te doen aan de zwaarte van de zaak. De rechtbank ziet, ondanks de hoge leeftijd en gezondheidsproblemen van verdachte, geen contra-indicatie noch een belemmering een gevangenisstraf op te leggen, maar heeft wat betreft duur en omvang van het onvoorwaardelijk deel de gezondheidssituatie van verdachte enigszins verdisconteerd. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de lange periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden, de proceshouding van verdachte, de kwetsbaarheid van zijn minderjarige slachtoffers en de schending van de vertrouwensband.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de voorwaarden opleggen zoals de reclassering deze heeft geadviseerd in haar advies van 11 februari 2020.
Gelet op de bewezen verklaarde feiten en het hiervoor beschreven recidiverisico moet er
ernstig rekening gehouden worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 10.092,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten € 92,37
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,00 gevorderd.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.802,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het schadebedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.802,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het schadebedrag bestaat uit immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering wat betreft de materiële schade toe te wijzen. Gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, heeft de officier van justitie gevorderd het bedrag aan immateriële schade te matigen tot € 7.500,00.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, heeft de officier van justitie gevorderd het bedrag aan immateriële schade te matigen tot € 1.500,00.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
Gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, heeft de officier van justitie gevorderd het bedrag aan immateriële schade te matigen tot € 1.500,00.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de primair bepleite vrijspraak heeft de raadsman verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vorderingen kunnen worden toegewezen conform het standpunt van de officier van justitie.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] De rechtbank acht de materiële schadepost voldoende aannemelijk en zal het gevorderde geheel toewijzen tot een bedrag van € 92,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, hetgeen ook gebleken is uit de slachtofferverklaring die benadeelde ter terechtzitting heeft laten voorlezen. Zij heeft daarin de gevolgen van het ten laste gelegde feit waaronder de gevoelens van boosheid, angst, schuld en de pijn die ze heeft ervaren omdat verdachte haar in zijn macht had, treffend verwoord. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat benadeelde langdurig therapie nodig heeft gehad ter behandeling van haar psychische klachten. De rechtbank beziet deze onderbouwing in het licht van de ambtshalve vaststelling dat het hier een schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde betreft en daarmee een aantasting van haar persoon.
Het vaststellen van een concreet bedrag voor het toegebrachte leed is ingewikkeld, geen misbruik is hetzelfde. De rechtbank zal rekening houden met de bedragen die in andere gevallen zijn toegekend en met het feit dat de vordering tot het door de officier genoemde bedrag niet is bestreden en de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.500,00.
De benadeelde partij zal voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal het materieel en immaterieel gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal € 7.592,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, hetgeen ook gebleken is uit de onderbouwing bij schadevordering die [slachtoffer 2] heeft ingediend. Zij heeft daarin de gevolgen van het ten laste gelegde feit waaronder de gevoelens van onzekerheid en het verlies van vertrouwen in mensen beschreven. De rechtbank beziet deze onderbouwing in het licht van de ambtshalve vaststelling dat het hier een schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde betreft en daarmee een aantasting van haar persoon. De rechtbank acht rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, een bedrag van € 1.500,00 redelijk en billijk.
De benadeelde partij zal voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal het materieel en immaterieel gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 3 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, hetgeen ook gebleken is uit de onderbouwing bij schadevordering die [slachtoffer 3] heeft ingediend. Hij heeft daarin de gevolgen van het ten laste gelegde feit waaronder de gevoelens van spanning en onzekerheid, waardoor hij een muur om zichzelf heen bouwde, beschreven. De rechtbank beziet deze onderbouwing in het licht van de ambtshalve vaststelling dat het hier een schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde betreft en daarmee een aantasting van zijn persoon. De rechtbank acht rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, een bedrag van € 1.500,00 redelijk en billijk.
De benadeelde partij zal voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal het materieel en immaterieel gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 57 en 63 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2 en feit 3
telkens het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (éénentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
7 (zeven) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang deze instelling dat nodig acht. De reclassering zal contact opnemen met verdachte voor de eerste afspraak;
- zich ambulant laat behandelen bij de forensische polikliniek De Tender of een soortgelijke zorgverlener, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en de aanwijzingen die door of namens de zorgverlener zullen worden gegeven voor de behandeling;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met:
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, zo lang de reclassering dit nodig acht en zich niet ophoudt in de nabije omgeving van de woning, gelegen aan de [adres 2] , de woning aan [adres 3] en de woning aan de [adres 4] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2007, en zich niet ophoudt in de nabije omgeving van de woning, gelegen aan de [adres 5] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • [slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum 4] 2009, en zich niet ophoudt in de nabije omgeving van de woning, gelegen aan de [adres 5] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
- op geen enkele wijze contact zal zoeken met minderjarigen en deze contacten zoveel mogelijk zal mijden. Als deze contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat een andere volwassene hierbij aanwezig is;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1) van een bedrag van
€ 7.592,37( zevenduizendvijfhonderdtweeënnegentig euro en zevenendertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2012. Genoemd bedrag bestaat voor € 92,37 uit materiële schade en voor € 7.500,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 7.592,37,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2012 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 151 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2) van een bedrag van
€ 1.500,00( vijftienhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018. Genoemd bedrag bestaat uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.500,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3) van een bedrag van
€ 1.500,00( vijftienhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018. Genoemd bedrag bestaat uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.500,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.
mr. N.J.C. Monincx is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019295074. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.ECLI:NL:HR:2013:BZ1890 i.c.m. ECLI:NL:PHR:2013:BZ1890 (https://www.navigator.nl/document/ide081057e0ed0479d868886e2195f4ea8?anchor=id-907286f3-32d9-40e5-a0cc-8e1069454e97).
3.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden [slachtoffer 1] van 13 april 2018 (PL0600- 2018154408-2), pagina’s 38 tot en met 40.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van 23 april 2018 (PL0600- 2018154408-1), pagina’s 41 tot en met 52.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder] van 10 april 2019 (PL0600- 2018154408), pagina’s 53 tot en met 57.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [oma] van 8 april 2019 (08042019.0857.5193), pagina’s 58 tot en met 62.
7.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Laptop Lenovo met bijlage van 6 mei 2019, (PV-nummer 190424.1139), pagina’s 217 tot en met 226 en proces-verbaal van bevindingen onderzoek (TBKK) van 13 juni 2019, (PV-nummer ONRBD19025), pagina’s 227 en 228.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van 23 april 2018 (PL0600- 2018154408-1), pagina’s 41 tot en met 52.
9.Proces-verbaal van studioverhoor van [slachtoffer 2] van 21 november 2018 (VRH-nummer VRH-2018-11-437268), pagina’s 112 tot en met 142.
10.Proces-verbaal van studioverhoor van [slachtoffer 3] van 21 november 2018 (VRH-nummer VRH-2018-11-437263), pagina’s 143 tot en met 189.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 14 november 2018 (PL2100-2018219560-4), pagina’s 97 tot en met 101.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 9 april 2019 (09042019.0900.5193), pagina’s 102 tot en met 105.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 april 2019 (15042019.1219.5193), pagina’s 190 tot en met 197.