ECLI:NL:RBOVE:2019:944

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
ak_17_2482_2494_2495_2496
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van onroerende zaken en toepassing van werktuigenvrijstelling in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de waardering van vier onroerende zaken in Deventer, waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.F. van der Muur, bezwaar had gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden door de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen. De rechtbank heeft de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de daarbij geldende regels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vriesinstallatie van de onroerende zaak met een overdekte kunstijsbaan als een werktuig kan worden aangemerkt, waardoor een werktuigenvrijstelling van toepassing is. Dit leidde tot een vermindering van de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres 1] naar € 9.000.000,- en de onroerende zaak [adres 2] naar € 1.800.000,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de restwaarde van de onroerende zaken niet op nihil kan worden gesteld, ondanks de stelling van eiseres dat de panden incourant zijn. De rechtbank heeft de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummers: Awb 17/2482, Awb 17/2494, Awb 17/2495 en Awb 17/2496
uitspraak van de meervoudige belastingkamer in de zaken tussen
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. P.F. van der Muur,
en
de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte,
verweerder.

1.Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2017 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [adres 1] , [adres 2] , [adres 2] en [adres 4] te Deventer
(hierna: de onroerende zaken) vastgesteld. Daarbij zijn per waardepeildatum
1 januari 2016 en voor het belastingjaar 2017 de volgende waarden beschikt:
- voor [adres 1] € 10.545.000,-;
- voor [adres 2] € 2.025.000,-;
- voor [adres 2] € 468.000,- en
- voor [adres 4] € 2.308.000,-.
Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar eiseres voor het belastingjaar 2017 met betrekking tot de onroerende zaken aanslagen in de onroerendezaakbelasting (OZB) eigenaar en gebruiker niet-woning opgelegd van in totaal € [bedrag] .
Bij uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2017 heeft verweerder het tegen de beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. De rechtbank heeft vier dossiers aangelegd. Het beroep met betrekking tot de onroerende zaak [adres 1] is bekend onder nummer Awb 17/2482. Het beroep met nummer Awb 17/2494 ziet op de onroerende zaak [adres 2] . Het beroep met nummer Awb 17/2495 ziet op de onroerende zaak [adres 2] en het beroep met nummer Awb 17/2496 ziet op de onroerende zaak [adres 4] .
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [naam 1] , en bijgestaan door de gemachtigde en [naam 2] , taxateur.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] bijgestaan door
[naam 4] en [naam 5] .
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Overwegingen

1.1
Eiseres is eigenaar van de hiervoor genoemde onroerende zaken.
1.2
De onroerende zaak [adres 1] betreft het sportcentrum De Scheg, bouwjaar 1992, bestaande uit een overdekte kunstijsbaan, een subtropisch zwemparadijs met wedstrijdbad, sporthallen, squashbanen en vergaderruimtes, met een totale oppervlakte van 23.385 m². Het kadastrale oppervlak bedraagt 30.181 m².
Deze onroerende zaak is sedert de oprichting meermalen aangepast/gerenoveerd, laatstelijk in 2017.
De onroerende zaak [adres 2] betreft een zwembad, gebouwd in 1970. In 2004 is deze onroerende zaak uitgebreid met een binnenzwembad en een verwarmd buitenzwembad. De totale oppervlakte bedraagt 4.122 m². De onroerende zaak is meermalen uitgebreid, aangepast en gerenoveerd, laatstelijk in 2014/2015. De kadastrale oppervlakte bedraagt 25.051 m².
De onroerende zaak [adres 2] betreft een in 1984 gebouwde sporthal welke daarna diverse keren aangepast en gerenoveerd is. De sporthal maakt onderdeel uit van het Etty Hillesum Lyceum, locatie Het Slatink. De (kadastrale) oppervlakte bedraagt 2.152 m².
De onroerende zaak [adres 4] betreft een sporthal met twee verdiepingen, gebouwd in 2009, welke onderdeel uitmaakt van de naastgelegen scholen Panta Rhei en Ambelt. De totale oppervlakte is 2.212 m². De kadastrale oppervlakte bedraagt 1.898 m².
2. Eiseres is van mening dat de WOZ-waarden als volgt vastgesteld dienen te worden:
  • [adres 1] € 6.900.000,-
  • [adres 2] € 1.680.000,-
  • [adres 2] € 333.000,-, en
  • [adres 4] € 2.150.000,-.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (de waarde in het economische verkeer). De last om de waarde in het economische verkeer aannemelijk te maken rust, bij betwisting daarvan door belanghebbende, op de heffingsambtenaar.
3.2
Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ, voor zover hier van belang, wordt in afwijking in zoverre van het tweede lid de waarde van een onroerende zaak, voor zover die niet tot woning dient, bepaald op de vervangingswaarde, indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Dit geldt ongeacht of die zaak courant dan wel incourant is, en ongeacht of die zaak al dan niet bruikbaar is voor commerciële doeleinden (vgl. HR 9 februari 2007, nr. 41.265, ECLI:NL:HR:2007:AW3887). Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met de aard en de bestemming van de onroerende zaak en met de sedert de stichting van de onroerende zaak opgetreden technische en functionele veroudering.
4.
Werktuigenvrijstelling
4.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, worden bij de bepaling van de waarde werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken, buiten aanmerking gelaten.
Ingevolge vaste jurisprudentie, zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:219 en de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 26 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5017, wordt voor de uitleg van het begrip ‘werktuig’ aangesloten bij het spraakgebruik en moet onder een werktuig worden verstaan een voorwerp of een geheel van voorwerpen dat gebruikt wordt om zekere krachten te overwinnen met behulp van andere krachten dan wel wordt gebruikt als middel bij het bewerken, vervaardigen of verplaatsen van objecten.
4.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat bij de waardering van de onroerende zaak [adres 1] een werktuigenvrijstelling dient te worden toegepast met betrekking tot de vriesinstallatie. Gelet op de jurisprudentie valt de toets voor de toepassing van de werktuigenvrijstelling uiteen in drie eisen, te weten:
- er moet sprake zijn van een werktuig;
- het werktuig moet kunnen worden verwijderd met behoud van zijn waarde; en
- het werktuig mag niet op zichzelf als een gebouwd eigendom zijn aan te merken.
Eiseres is van mening dat met betrekking tot de vriesinstallatie aan deze drie voorwaarden is voldaan, omdat de vriesinstallatie dienstbaar is aan het proces sportbeoefening en recreatie in de vorm van vervaardiging en instandhouding van een ijsvloer. Daarmee is het een werktuig. Ter zitting is door de taxateur van eiseres de werktuigenvrijstelling vastgesteld op 52,8% van het installatiegedeelte van de herbouwwaarde van het onderdeel ijsbaan.
4.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Landelijke Taxatiewijzers mede naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:219, zijn aangepast. In de Landelijke Taxatiewijzers 2016 van de VNG is uitgebreid ingegaan op de werktuigenvrijstelling. In de waardering van de onroerende zaak [adres 1] zijn geen vrijgestelde werktuigen opgenomen. De vriesinstallatie is naar de mening van verweerder niet aan te merken als een (zodanig) werktuig, omdat voor een ijsbaan een vriesinstallatie én essentieel én dienstbaar is aan het gebouw. Zonder deze installatie kan de functie van het gebouw niet uitgeoefend worden. Door verwijdering van de vriesinstallatie is geen ijsbaan meer mogelijk en verliest het gebouw zijn functie. Voor zover wel sprake zou zijn van een werktuigenvrijstelling is het door eiseres genoemde percentage niet op een juiste wijze onderbouwd.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat de vriesinstallatie een werktuig is, gelet op de in het arrest van de Hoge Raad gegeven omschrijving. De vriesinstallatie is geen zelfstandig gebouwd eigendom, nu het gaat om een inpandige installatie. De vriesinstallatie is niet dienstbaar aan het gebouw, maar wel dienstbaar aan het proces van ijsvorming, hetgeen nodig is om de gelegenheid te bieden tot schaatsen.
Met betrekking tot de vraag of de vriesinstallatie verwijderd kan worden met behoud van waarde is van belang uit welke onderdelen deze installatie bestaat. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat de vriesinstallatie bestaat uit de ijsvloer/pijpmappen, de aan-/afvoerleidingen met de koppeling met de verwarmingsinstallatie van het zwembad, de compressors en de vriesinstallatie. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat alle onderdelen van de vriesinstallatie, behoudens de leidingen in de betonvloer, aan te merken zijn als werktuig.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat de enkele verwijzing door verweerder naar de Landelijke Taxatiewijzers 2016, waarin gesteld is dat bij de totstandkoming van deze Taxatiewijzers voor de waardepeildatum 1 januari 2016 rekening is gehouden met de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de werktuigenvrijstelling en dat er geen vrijgestelde werktuigen zijn opgenomen in de waardering, onvoldoende gemotiveerd is.
De rechtbank is van oordeel dat van de zijde van eiseres voldoende aannemelijk is gemaakt dat alle onderdelen van de vriesinstallatie, behalve de leidingen in de betonnen vloer, met behoud van waarde verwijderd kunnen worden, zodat sprake is van een werktuig, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ.
Eveneens wordt voldoende aannemelijk geacht dat de totale waarde van de vriesinstallatie
€ 4.000.000,- bedraagt. De kosten van de niet te verwijderen leidingen in de betonvloer bedragen volgens de niet weersproken stelling van eiseres 10% van dit bedrag.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat ten aanzien van een ijsbaan een werktuigenvrijstelling moet worden toegepast. De rechtbank acht een werktuigenvrijstelling van 52,8% op haar plaats.
4.6
Ter zitting is door eiseres naar voren gebracht dat ook ten aanzien van het zwembad een werktuigenvrijstelling toegepast dient te worden, waarbij gesteld is dat het gaat om werktuigen zoals de zuiveringsinstallatie, verwarmingsinstallaties en luchtzuivering. Deze werktuigen vertegenwoordigen een bedrag van € 4.300.000,-, aldus eiseres.
De rechtbank is van mening dat dit eerst ter zitting naar voren gebrachte standpunt onvoldoende onderbouwd is, nu niet is aangegeven of deze onderdelen in de waardering zijn betrokken en tevens niet is aangegeven of deze onderdelen aan de voornoemde criteria voldoen.
4.7
Uit voorgaande volgt dat bij de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak [adres 1] ten onrechte geen werktuigenvrijstelling is toegepast op de installatie van de ijsbaan (met uitzondering van de leidingen in de betonnen ondervloer).
5.
De WOZ-waarde
5.1
Met betrekking tot de vier in geding zijnde onroerende zaken heeft eiseres aangevoerd dat, gelet op de bestemming ‘maatschappelijk’, de restwaarden van de onroerende zaken op nihil moeten worden gesteld. Incourante panden als de onderhavige met deze bestemming kunnen aan het einde van de technische levensduur niet langer gebruikt worden, zodat de restwaarden van zowel de ruwbouw, afbouw en installaties per definitie nihil bedragen.
Meer specifiek voor de onroerende zaak [adres 1] is opgemerkt dat sprake is van een, voornamelijk, uit steen opgetrokken accommodatie. Met name dit aspect leidt er toe dat er geen mogelijkheid is voor hergebruik van het materiaal. De aard van de accommodatie, ijsbaan en zwembad, biedt geen ruimte voor alternatief gebruik aan het einde van de levensduur. Een ijsbaan/zwembad is zeer incourant en alternatief gebruik is dan ook niet mogelijk, zodat er aan het einde van de levensduur niets anders rest dan sloop.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een taxatierapport overgelegd.
5.2
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de definitie van de restwaarde zoals beschreven in de Algemene Taxatiewijzer van de VNG, op het standpunt dat geen aanleiding bestaat om standaard van een restwaarde van 0 uit te gaan. Daarbij voert verweerder aan dat de door verweerder ingeschakelde taxateur voor de verschillende objecten een inschatting heeft gemaakt van de (resterende) levensduur en de restwaarde aan het einde daarvan. Daarbij is ook gekeken naar verschillende objecten in de gemeente die na het einde van de levensduur gerenoveerd zijn en nu een alternatief gebruik hebben gekregen.
Omdat is gebleken dat de gehanteerde objectgegevens op punten niet juist zijn, zijn in het kader van de beroepsprocedure de objectgegevens en archetypen opnieuw bepaald en is er een nieuwe taxatie uitgevoerd. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder gewezen op de overgelegde taxatierapporten, opgesteld door C.I.I. de Witte, WOZ-taxateur.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaken door middel van de gecorrigeerde vervangingswaarde dient te worden vastgesteld. Evenmin verschillen partijen van mening over de toepassing van de kengetallen uit de Taxatiewijzer Sport voor de waardepeildatum 2016. Ook bestaat geen verschil over de bij de waardering betrokken kadastrale percelen.
[adres 1]
7. De rechtbank stelt vast dat partijen met betrekking tot de onroerende zaak [adres 1] niet verschillen over het aantal m² grond en het toegepaste archetype uit de Taxatiewijzer Sport 2016.
7.1
Verweerder is blijkens zijn taxatierapport voor de restwaarde van deze onroerende zaak uitgegaan van de in deze Taxatiewijzer bij dit archetype aangegeven onderkant van de bandbreedte. Naar het oordeel van de rechtbank missen deze bandbreedtes echter een voldoende onderbouwing; door de taxateur van verweerder is verder niet onderbouwd waarom in dit geval de onderkant van bandbreedtes moet worden aangehouden. Met de enkele verwijzing naar deze bandbreedtes heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de in aanmerking genomen restwaarden, en daarmee de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaak, niet te hoog is. Het eigen onderzoek van de taxateur van verweerder maakt dit niet anders. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in deze procedure niet overgelegd. Navraag ter zitting leert dat het onderzoek bovendien ziet op geheel andersoortige objecten dan de vier objecten thans in geschil.
7.2
Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan komt de vraag aan de orde of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar verdedigde waarde niet te laag is.
In het door eiseres overgelegde rapport is de restwaarde op alle onderdelen van de onroerende zaak Piet van Donkplein, zoals ijsbaan, sportzaal en zwembad op zowel ruwbouw, afbouw als installaties gesteld op 0. Hieraan ligt ten grondslag dat incourante panden met de bestemming ‘maatschappelijk’, zoals de onderhavige, aan het einde van de technische levensduur niet langer gebruikt kunnen worden, zodat de restwaarden van de opstal, afbouw en installaties per definitie nihil bedragen. Hiertoe is gesteld dat de onroerende zaak Piet van Donkplein een voornamelijk uit steen opgetrokken accommodatie is, hetgeen er toe leidt dat geen sprake is van hergebruik van dit materiaal. Daarnaast is gesteld dat de aard van de accommodatie geen ruimte biedt voor alternatief gebruik aan het einde van de levensduur.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met deze stelling niet aannemelijk gemaakt dat de restwaarden van de ijsbaan, zwembad en sportzalen op de onderdelen ruwbouw, afbouw en installaties op nihil dienen te worden gesteld.
7.4
De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder in zijn taxatierapport geen correctie heeft toegepast voor functionele veroudering bij het onderdeel sportzaal. Nu dit onderdeel evenals de onderdelen ijsbaan en zwembad op de waardepeildatum 25 jaar oud was, ziet de rechtbank aanleiding om ook bij het onderdeel sportzaal een correctie wegens functionele veroudering van 0,8 toe te passen.
7.5
Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank erin is geslaagd het van hem/haar verlangde bewijs te leven, zal de rechtbank de waarde van de onroerende zaak [adres 1] op de waardepeildatum 1 januari 2016, rekening houdend met hetgeen hiervoor is gesteld omtrent de toe te passen werktuigenvrijstelling, de restwaarde en de correctie functionele veroudering, in goede justitie vaststellen op € 9.000.000,-.
[adres 2]
8. De rechtbank stelt vast dat partijen met betrekking tot de onroerende zaak [adres 2] niet verschillen over het aantal m² grond en het toegepaste archetype uit de Taxatiewijzer Sport 2016. Zoals ter zitting is komen vast te staan bedraagt het perceel 25.051 m², en niet 25.395 m² zoals (ook) vermeld in het taxatierapport van verweerder.
8.1
Met betrekking tot de in geschil zijnde restwaarde verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de onroerende zaak [adres 1] is overwogen. Geen van beide partijen heeft het ingenomen standpunt omtrent de restwaarde onderbouwd en dus aannemelijk gemaakt.
8.2
Met betrekking tot de al dan niet toe te passen functionele correctie bij de waardering van deze onroerende zaak stelt de rechtbank vast dat door de taxateur van verweerder geen correctie is toepast bij het in 2004 gebouwde binnen- en buitenbad.
Van de zijde van eiseres is gesteld dat zowel voor de in 1972 als in 2004 gebouwde onderdelen een zelfde functionele correctie dient te worden toegepast.
Dit is echter niet onderbouwd, behoudens de stelling dat de onroerende zaak als één geheel wordt geëxploiteerd en dat daarom overal dezelfde correctie dient te worden toegepast.
8.3
Nu geen van beide partijen er in is geslaagd de door hem/haar verdedigde waarde aannemelijk te maken, stelt de rechtbank de waarde van de onroerende zaak [adres 2] per waardepeildatum 1 januari 2016 in goede justitie vast op € 1.800.000,-.
[adres 2]
9. Ook ten aanzien van deze onroerende zaak bestaat tussen partijen geen verschil van mening over de hoeveelheid m² grond.
9.1
Ter zitting is van de zijde van eiseres het door verweerder in zijn taxatierapport toegepaste archetype ter discussie gesteld. Naar de mening van eiseres dient te worden uitgegaan van een sporthal ‘eenvoudig’ in plaats van de door verweerder toegepaste sporthal ‘normaal’. Hiertoe is gesteld dat bij een sporthal ‘normaal’ sprake is van een plus in die sporthal, bijvoorbeeld een zwevende vloer.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de gegeven omschrijving van de sporthal en de overgelegde foto’s, op juiste gronden is uitgegaan van een sporthal ‘normaal’. Bij het toegepaste archetype zitten ook was- en kleedruimten en een kantine.
Voor de berekening van de herbouwwaarde van de ruwbouw, afbouw en installaties volgt de rechtbank de door de taxateur van verweerder in het taxatierapport opgenomen gegevens.
9.3
Met betrekking tot het door partijen gestelde omtrent de restwaarde van deze onroerende zaak volstaat de rechtbank met een verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen omtrent de restwaarde van de in geschil zijnde onroerende zaken.
9.4
Hieruit volgt dat de rechtbank aanleiding ziet om de waarde van de onroerende zaak [adres 2] in goede justitie vast te stellen op € 390.000,-.
[adres 4]
10. De rechtbank stelt vast dat in beroep door verweerder bij de waardering van deze onroerende zaak een ander archetype is toegepast dan neergelegd in het bij de beschikking behorende taxatieverslag, omdat gebleken is dat de gehanteerde objectgegevens op punten niet juist waren.
10.1
Eiseres is van mening dat deze sporthal valt onder het archetype ‘normaal’, maar dit standpunt is niet nader door eiseres onderbouwd.
Gelet op de omschrijving van de onroerende zaak en de overgelegde foto’s, is de rechtbank van oordeel dat (thans) op juiste gronden bij de waardering is uitgegaan van een sporthal ‘luxe’. Ook zijn de juiste herbouwwaarden door verweerder vermeld.
10.2
Met betrekking tot het door partijen gestelde omtrent de restwaarde van deze onroerende zaak volstaat de rechtbank met een verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen.
10.3
Uitgaande van de kengetallen van het archetype sporthal ‘luxe’ is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016 niet te hoog is.
11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten voor zowel de bezwaar- als de beroepsfase. De rechtbank gaat voor de berekening van de hoogte van de proceskostenvergoeding uit van samenhangende zaken. Tevens wordt een wegingsfactor 1,5 toegepast nu sprake is van vier zaken waarvan samenhang wordt aangenomen.
Dit heeft als gevolg dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase berekend wordt op € 762,- (1 punt voor het bezwaarschrift + 1 punt voor de hoorzitting x € 254,- per punt x wegingsfactor 1,5). De proceskosten zijn begroot op € 1.536,- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 512,- per punt x wegingsfactor 1,5).
Voor het namens eiseres ingediende taxatierapport ten aanzien van de onroerende zaak [adres 1] is ter zitting een nota overgelegd van € 1.440,-, bestaande uit het opstellen van het waarderingsrapport en overige taxatietechnische werkzaamheden gedurende 16 uur en het verschijnen van de deskundige ter zitting gedurende 2 uur á € 80,- per uur.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is van een inpandige opname van deze onroerende zaak, zodat de rechtbank voor het opstellen van het taxatierapport uitgaat van een duur van 8 uur á € 80,-, derhalve een totaal van € 640,-.
Voor de overige onroerende zaken is ter zitting per onroerende zaak een nota overgelegd van € 320,-, bestaande uit het opstellen van het waarderingsblad en overige taxatietechnische werkzaamheden gedurende 2 uur en het verschijnen van de deskundige ter zitting gedurende 2 uur á € 80,- per uur.
De rechtbank ziet aanleiding voor het opstellen van de waarderingsbladen met betrekking tot de onroerende zaken [adres 2] en [adres 2] een vergoeding toe te kennen van elk € 160,-, derhalve totaal € 320,-.
Voor het verschijnen van de taxateur ter zitting wordt eenmalig € 160,- aan vergoeding toegekend.
Voor een proceskostenvergoeding ter zake van het opstellen van het waarderingsblad voor de onroerende zaak [adres 4] bestaat geen aanleiding, nu de beschikte waarde van deze onroerende zaak in stand blijft.

3.Beslissing

De rechtbank
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de onroerende zaken [adres 1] , [adres 2] en [adres 2] gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2017 in zoverre;
  • vermindert de waarde van de onroerende zaak [adres 1] per waardepeildatum 1 januari 2016 naar € 9.000.000,-;
  • vermindert de waarde van de onroerende zaak [adres 2] per waardepeildatum
1 januari 2016 naar € 1.800.000,-;
  • vermindert de waarde van de onroerende zaak [adres 2] per waardepeildatum 1 januari 2016 naar € 390.000,-;
  • vermindert de aanslagen OZB van deze onroerende zaken dienovereenkomstig;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en in de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, tot op heden begroot op een totaal van € 3.418,-;
  • gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt;
  • verklaart het beroep met betrekking tot de onroerende zaak [adres 4] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. P.H. Banda en
mr. L.Y. Gramsbergen, leden, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.