3.2Volgens verzoeker is er sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. In dat kader heeft hij gesteld dat er een crisissituatie dreigt te ontstaan wanneer aan hem geen pgb wordt toegekend. Zonder pgb zal de door zorgaanbieder [naam 3] (waar verzoeker verblijft) geleverde zorg niet kunnen worden gecontinueerd. Vanwege een wachtlijst kan verzoeker ook niet ergens anders terecht. Daar komt bij dat een wisseling van aanbieder naar alle waarschijnlijkheid een negatieve uitwerking zal hebben op zijn welzijn. Verzoeker is uitermate content met de hulp die hij ontvangt van [naam 3] . Het is evident dat deze begeleiding moet worden voortgezet. In een vergelijkbare zaak van een huisgenoot van verzoeker (in de zaak met nummer Awb 19/929) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 27 juni 2019 een voorlopige voorziening getroffen. De door verzoeker gewenste en noodzakelijk geachte band met zorgaanbieder [naam 3] zal, zonder een voorlopige voorziening, worden onderbroken door de weigering de gevraagde maatwerkvoorziening in de vorm een pgb te verlenen. Dat betekent dat een onomkeerbare situatie dreigt.
Daarmee is het spoedeisend belang voldoende aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter zal dan ook, aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en een belangenafweging, beoordelen of er aanleiding is een voorziening te treffen.
4. Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat, indien de cliënt dit wenst, het college hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt het persoonsgebonden budget verstrekt als, voor zover hier van belang, naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat aan de afwijzing ten grondslag ligt dat het gebruik van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] voor de beoogde voorziening in strijd is met het bestemmingsplan. Daarom wordt volgens verweerder niet voldaan aan het criterium dat gewaarborgd moet zijn dat de kwaliteit van huisvesting voldoende is. Er wordt dan ook niet voldaan aan de eis van artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015, zoals die nader is ingevuld in de Verordening sociaal domein gemeente Kampen (de Verordening), het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen (het Besluit) en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen (de Beleidsregels). Verweerder wijst in dit verband in het bijzonder op hoofdstuk 7 van het Besluit waaruit volgt dat de aanbieder er voor zorg draagt dat de te benutten locatie(s) voldoen aan het lokale bestemmingsplan en de vergunningstechnische eisen alsmede andere wet- en regelgeving die van toepassing is ten aanzien van gezondheid, veiligheid en leefbaarheid en nadrukkelijk oog heeft voor de woonomgeving van de beschermd wonen locaties. Daarnaast wijst verweerder op de eisen van artikel 6.3.1, eerste lid, van de Verordening, in samenhang gelezen met artikel 1.4 van het Besluit. Hieruit volgt onder meer dat, kort gezegd, de aanvrager gemotiveerd moet aangeven waarom hij een pgb wil en daarbij moet hij alle informatie aan de gemeente geven die nodig is. Dat doet de aanvrager in een pgb-plan. Wat zo’n pgb-plan concreet moet bevatten, staat in artikel 1.4 van het Besluit.
Voorts ligt aan de afwijzing ten grondslag dat niet gewaarborgd kan worden dat de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht veilig, doeltreffend en cliëntgericht zal worden ingezet. In het pgb-plan is onvoldoende gespecificeerd hoe het budget wordt ingezet. Het door verzoeker begrote budget ligt ruimschoots boven het maximumbedrag dat hij kan besteden bij een ZZP B zoals aan hem is toegekend. Onduidelijk is op welke wijze is onderzocht of de aanbieder in staat is om doelmatig en doeltreffend te werken. Daarnaast is de huurovereenkomst tussen verzoeker en [naam 3] niet correct. [naam 3] is niet als wooninitiatief bekend bij verweerder.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.