Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 08/960238-15. De rechtbank heeft het verzoek van de verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen, evenals het verzoek tot schorsing van deze hechtenis. De verdachte, geboren in 1962 en momenteel in voorarrest in de P.I. Lelystad, was niet aanwezig tijdens de zitting. Zijn raadsman, mr. Y. Moszcowicz, heeft betoogd dat de verdachte zich zonder titel in voorlopige hechtenis bevindt en dat deze hechtenis op 18 juni 2019 van rechtswege is verlopen. De raadsman voerde aan dat de rechtbank op die datum het onderzoek ter terechtzitting niet had hervat, ondanks een gewijzigde samenstelling van de rechtbank. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de voorlopige hechtenis rechtsgeldig is, omdat het onderzoek ter terechtzitting op 18 juni 2019 was geschorst en de verdachte nog steeds ernstige bezwaren tegen zich heeft. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek op 18 juni 2019 inderdaad was hervat en dat er geen noodzaak was om het onderzoek opnieuw aan te vangen. De rechtbank concludeerde dat de voorlopige hechtenis op 18 juni 2019 met een maand was verlengd en dat er geen nieuwe argumenten waren voor opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.