ECLI:NL:RBOVE:2018:5158

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
08/910055-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging wegens gebrek aan belang en schending van procesvoorschriften

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen van geldbedragen, gerelateerd aan prostitutie door buitenlandse vrouwen. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het witwassen van in totaal 5.085 euro, verkregen uit activiteiten die niet in Nederland toegestaan waren. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 november 2015, 12 september 2017 en 17 april 2018 in acht genomen. Tijdens de zittingen heeft de officier van justitie, mr. E.J. Heus, zijn standpunt ingenomen, terwijl de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Jansma.

De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er geen rechtens te beschermen belang meer was bij de vervolging en er schendingen van procesvoorschriften hadden plaatsgevonden. De officier van justitie betoogde echter dat er geen ernstige schending van de procesorde was en dat er nog steeds belang was bij de vervolging.

De rechtbank heeft de lange duur van de procedure en de omstandigheden rondom de wijziging van de tenlastelegging in overweging genomen. Aanvankelijk was de verdachte ook vervolgd voor mensenhandel en mensensmokkel, maar deze beschuldigingen waren komen te vervallen. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er geen rechtens te respecteren belang meer was bij de voortzetting van de zaak. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/910055-15 (P)
Datum vonnis: 17 april 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1957 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 november 2015, 12 september 2017 en 17 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van hetgeen de officier van justitie, mr. E.J. Heus, en hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Jansma, advocaat te Kampen, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na toewijzing van de vordering wijziging tenlastelegging op 12 september 2017, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal 5.085 euro, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode 1 maart 2008 tot en
met 6 september 2010 in de gemeente(n) Smallingerland en/of Midden-Drenthe en/of Groningen, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) (van in
totaal (ongeveer) 5.085,- euro, althans enig geldbedrag), zijnde inkomsten uit en/of gerelateerd aan prostitutie/escort door buitenlandse vrouwen die niet in Nederland mochten
werken en/of verblijven, heeft overgedragen en/of omgezet (onder andere in vliegtickets, p. 4021, advertenties, p. 4022, huur, p. 4021, en levensonderhoud), althans van een voorwerp,
te weten een of meer geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) (telkens) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen en/of
overdragen en/of omzetten van bovengenoemde geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was/waren van enig misdrijf;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
[medeverdachte] en/of anderen op een of meer verschillende tijdstippen in of
omstreeks de periode 1 maart 2008 tot en met 6 september 2010 in de gemeente(n)
Smallingerland en/of Midden-Drenthe en/of Groningen, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal (ongeveer) 5.085,- euro, althans enig geldbedrag), zijnde inkomsten uit en/of gerelateerd aan prostitutie/escort door buitenlandse
vrouwen die niet in Nederland mochten werken en/of verblijven, heeft overgedragen en/of omgezet (onder andere in vliegtickets, p. 4021, advertenties, p. 4022, huur, p. 4021,
en levensonderhoud), althans van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, [medeverdachte] en/of anderen (telkens) ten tijde van het overdragen en/of omzetten van bovengenoemde geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van enig misdrijf,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode 1 maart 2008 tot en met 6 september 2010 in de gemeente(n) Smallingerland en/of
Midden-Drenthe en/of Groningen, althans (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die [medeverdachte] zijn, verdachtes, bankrekening ter beschikking te stellen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, naar aanleiding van het voorgevallene ter terechtzitting van 17 april 2018, op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging - kortgezegd - wegens gebrek aan belang bij verdere voortzetting van de vervolging en wegens schending van vormvoorschriften gedurende het onderzoek.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijk proces is tekortgedaan. Voorts heeft de officier van justitie zich naar aanleiding van het voorgevallene ter terechtzitting van 17 april 2018 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of er thans nog voldoende belang is bij voortzetting van de vervolging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de verdediging is onder meer aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging omdat er geen rechtens te beschermen belang meer is bij vervolging in deze zaak.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling acht geslagen op de zeer lange duur van de procedure en op de navolgende omstandigheden.
Aanvankelijk - vanaf 2010 - is verdachte vervolgd voor onder meer mensenhandel en mensensmokkel. Deze feiten zijn door middel van een door de officier van justitie gevorderde wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 12 september 2017 komen te vervallen, ten gevolge waarvan verdachte uitsluitend nog voor witwassen werd vervolgd. De officier van justitie heeft daarbij ter terechtzitting van 12 september 2017 de stelling ingenomen - onder aanvoering dat daartoe het dossier uitvoerig is bestudeerd - dat witwassen een te bewijzen feit was.
Ter terechtzitting van 17 april 2018 is gebleken dat de officier van justitie alsnog het standpunt inneemt dat witwassen niet te bewijzen is en dat bij de inhoudelijke behandeling tot vrijspraak daarvan zal worden gerekwireerd.
Voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat beginselen van een goede procesorde met zich brengen, en de zaak ermee gediend is, dat de vervolging tot een einde komt, omdat daarmee niet langer een rechtens te respecteren belang is gemoeid.
De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

4.De beslissing

De rechtbank:
ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. W.F. Boele en
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.