ECLI:NL:RBOVE:2018:5158
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging wegens gebrek aan belang en schending van procesvoorschriften
In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen van geldbedragen, gerelateerd aan prostitutie door buitenlandse vrouwen. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het witwassen van in totaal 5.085 euro, verkregen uit activiteiten die niet in Nederland toegestaan waren. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 november 2015, 12 september 2017 en 17 april 2018 in acht genomen. Tijdens de zittingen heeft de officier van justitie, mr. E.J. Heus, zijn standpunt ingenomen, terwijl de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Jansma.
De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er geen rechtens te beschermen belang meer was bij de vervolging en er schendingen van procesvoorschriften hadden plaatsgevonden. De officier van justitie betoogde echter dat er geen ernstige schending van de procesorde was en dat er nog steeds belang was bij de vervolging.
De rechtbank heeft de lange duur van de procedure en de omstandigheden rondom de wijziging van de tenlastelegging in overweging genomen. Aanvankelijk was de verdachte ook vervolgd voor mensenhandel en mensensmokkel, maar deze beschuldigingen waren komen te vervallen. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er geen rechtens te respecteren belang meer was bij de voortzetting van de zaak. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging.