ECLI:NL:RBOVE:2018:5157
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging wegens gebrek aan belang en schending van procesvoorschriften
In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen van geldbedragen afkomstig uit prostitutie. De officier van justitie, mr. E.J. Heus, had de verdachte aangeklaagd, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E. Manders, stelde dat de officier niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. Dit standpunt was gebaseerd op het gebrek aan belang bij verdere vervolging en op schending van procesvoorschriften tijdens het onderzoek.
De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 november 2015, 12 september 2017 en 17 april 2018 in overweging genomen. De rechtbank constateerde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat er geen rechtens te beschermen belang meer was bij de vervolging, vooral gezien de lange duur van de procedure en de eerdere wijziging van de tenlastelegging. De officier van justitie had aanvankelijk mensenhandel en mensensmokkel ten laste gelegd, maar deze feiten waren komen te vervallen, waardoor de verdachte alleen nog voor witwassen werd vervolgd.
De rechtbank oordeelde dat de lange duur van de procedure en de omstandigheden rondom de wijziging van de tenlastelegging de belangen van de verdachte in het geding brachten. De officier van justitie had tijdens de zitting van 17 april 2018 aangegeven dat het witwassen niet te bewijzen was, wat de rechtbank deed besluiten dat er geen rechtens te respecteren belang meer was bij de vervolging. Daarom verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging.