ECLI:NL:RBOVE:2018:4462

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
08-996087-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor faillissementsfraude en valsheid in geschrift met bestuursverbod

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 54-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor faillissementsfraude en valsheid in geschrift. De man, die als bestuurder van een stichting fungeerde, heeft samen met een medeverdachte aanzienlijke geldbedragen onttrokken aan de stichting, die in een noodlijdende situatie verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op verschillende momenten geldbedragen van de stichting naar rekeningen van andere vennootschappen heeft overgeboekt, terwijl de stichting al in staat van faillissement was verklaard. De verdachte heeft nagelaten een deugdelijke administratie te voeren en heeft de curator misleid door valse facturen op te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk en heeft hem voor vijf jaar ontzet van het recht om als bestuurder van een rechtspersoon op te treden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 36 maanden had geëist, gematigd tot 24 maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-996087-15 (P)
Datum vonnis: 22 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 oktober, 1 november, 5 november en 8 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.H.J. Bollen en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. M.T. van der Wulp, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na een wijziging van de tenlastelegging van 1 november 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: al dan niet samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door [stichting] door geldbedragen aan de boedel te onttrekken,
dan wel dat verdachte al dan niet samen met [stichting] en/of anderen bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door geldbedragen aan de boedel te onttrekken;
feit 2:zich al dan niet samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van € 387.500,--;
feit 3:al dan niet samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door [stichting] door niet te voldoen aan de verplichting tot het voeren, bewaren en/of te voorschijn brengen van een deugdelijke administratie,
dan wel dat verdachte al dan niet samen met [stichting] en/of anderen bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door niet te voldoen aan de verplichting tot het voeren, bewaren en/of te voorschijn brengen van een deugdelijke administratie;
feit 4:al dan niet samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door [bedrijf 1] door niet te voldoen aan de verplichting tot het voeren, bewaren en/of te voorschijn brengen van een deugdelijke administratie,
dan wel dat verdachte al dan niet samen met [bedrijf 1] en/of anderen bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door niet te voldoen aan de verplichting tot het voeren, bewaren en/of te voorschijn brengen van een deugdelijke administratie;
feit 5:al dan niet samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door [bedrijf 2] door niet te voldoen aan de verplichting tot het voeren, bewaren en/of te voorschijn brengen van een deugdelijke administratie,
dan wel dat verdachte al dan niet samen met [bedrijf 2] en/of anderen bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door niet te voldoen aan de verplichting tot het voeren, bewaren en/of te voorschijn brengen van een deugdelijke administratie;
feit 6:al dan niet samen met anderen valse facturen heeft opgemaakt, dan wel opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen;
feit 7:al dan niet samen met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse inschrijvingsformulieren van de Kamer van Koophandel voorzien van een vervalste handtekening.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[stichting] (hierna [stichting] ) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 26 augustus 2015 te Drachten, gemeente Smallingerland en/of te Naarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [stichting] bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2012 (zie ook proces-verbaal AMB-058, bijlage 02) in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar ( [stichting] ) schuldeisers
lasten heeft/hebben verdicht of verdicht en/of baten niet verantwoord heeft/hebben of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel heeft/hebben onttrokken of onttrekt,
immers heeft /hebben [stichting] en/of haar mededader (s) onder meer:
- opdracht gegeven en/of doen geven om telkens:
 op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 november 2011 tot en met 16 januari 2012 één of meer geldbedragen tot een totaal van EUR 136.000, althans enig geldbedrag over te boeken en/of over te maken van [stichting] naar de bankrekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 2] , (zie proces-verbaal bijlage DOC-151, p. 894 en DOC-147, p. 890) en/of
- opdracht gegeven en/of doen geven om telkens:
 op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 augustus 2011 tot en met 2 november 2011 één/of meer geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 252.500, althans enig geldbedrag over te boeken en/of over te maken van [stichting] naar bankrekening [rekeningnummer 2] van [bedrijf 3] (zie proces-verbaal, DOC- 153, p. 896; DOC-155, p. 898; DOC-157, p. 900: DOC-159, p. 902);
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al
dan niet tezamen met een ander of anderen:
  • opdracht heeft/hebben gegeven en/of
  • aan de verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 26 augustus 2015 te Drachten, gemeente Smallingerland en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [stichting] (verder te noemen [stichting] ) en/of met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [stichting] bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2012 (zie ook proces-verbaal AMB-058, bijlage 02) in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar ( [stichting] ) schuldeiser(s):
lasten heeft/hebben verdicht of verdicht en/of baten niet verantwoord heeft/hebben of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel heeft/hebben onttrokken of onttrekt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader (s) onder meer:
  • op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 november 2011 tot en met 16 januari 2012 één of meer geldbedragen tot een totaal van EUR 136.000, althans enig geldbedrag overgeboekt en/of doen overboeken en/of overgemaakt en/of doen overmaken van bankrekening [rekeningnummer 3] van [stichting] naar bankrekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 2] , (zie proces-verbaal bijlage DOC-151, p. 894 en DOC-147, p. 890) en/of
  • op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 augustus 2011 tot en met 2 november 2011 één/of meer geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 252.500 BV, althans enig geldbedrag overgeboekt en/of doen overboeken en/of overgemaakt en/of doen overmaken van bankrekening [rekeningnummer 3] van [stichting] naar bankrekening [rekeningnummer 2] van [bedrijf 3] (zie proces-verbaal, DOC- 153, p. 896; DOC-155, p. 898; DOC-157, p. 900: DOC-159, p. 902);
2.
hij tezamen en in vereniging met een ander of andere natuurlijke en/of rechtspersoon- of personen, a-lthans alleen, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 26 augustus 2015 in Drachten, gemeente Smallingerland, althans in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) telkens een of meer geldbedragen tot een totaal van ongeveer 387.500 euro, althans enig geldbedrag verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten die/dat geldbedrag(en) gebruik gemaakt, onder meer door:
  • op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 november 2011 tot en met 16 januari 2012 één of meer geldbedragen tot een totaal van EUR 136.000, althans enig geldbedrag over te boeken en/of doen overboeken en/of over te maken en/of doen overmaken van bankrekening [rekeningnummer 3] van [stichting] naar bankrekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 2] , (zie proces-verbaal bijlage DOC-151, p. 894 en DOC-147, p. 890) en/of
  • op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 augustus 2011 tot en met 2 november 2011 één/of meer geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 252.500 BV, althans enig geldbedrag over te boeken en/of doen overboeken en/of over te maken en/of doen overmaken van bankrekening [rekeningnummer 3] van [stichting] naar bankrekening [rekeningnummer 2] van [bedrijf 3] (zie proces-verbaal, DOC- 153, p. 896; DOC-155, p. 898; DOC-157, p. 900: DOC-159, p. 902);
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en)/voorwerpen –onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
[stichting] (verder te noemen [stichting] ) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 26 augustus 2015 te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of te Naarden en/of elders in Nederland , tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [stichting] bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 8 mei 2012 (zie proces-verbaal AMB-058, bijlage 02), in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel l5i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld (zie proces-verbaal bijlage DOC-062, p. 787; DOC-205, p. 1013; DOC-219, p. 1190),
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al
dan niet tezamen met een ander of anderen:
  • opdracht heeft gegeven en/of
  • aan de verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 1 augustus 2011 tot en met 26 augustus 2015 te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of te Naarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [stichting] (verder te noemen [stichting] ) en/of met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [stichting] bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 8 mei 2012 (zie proces-verbaal AMB-058, bijlage 02), in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem (verdachte) en/of zijn medeverdachte(n) rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel l5i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld (zie proces-verbaal bijlage DOC-062, p. 787; DOC-205, p. 1013; DOC-219, p. 1190);
4.
[bedrijf 1] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 26 augustus 2015 te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of te Heerenveen en/of elders in Nederland , tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [bedrijf 1] bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 12 juli 2013, in staat van faillissement (zie proces-verbaal bijlage AMB-058, bijlage 01) is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel l5i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld (zie proces-verbaal bijlage DOC-061, p. 776);
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al
dan niet tezamen met een ander of anderen:
  • opdracht heeft/hebben gegeven en/of
  • aan de verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 26 augustus 2015 te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of te Naarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] en/of met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [bedrijf 1] bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 12 juli 2013 (zie proces-verbaal bijlage AMB-058, bijlage 01) in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem (verdachte) en/of zijn medeverdachte(n) rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel l5i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld (zie proces-verbaal bijlage DOC-061, p. 776);
5.
[bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 26 augustus 2015 te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of te Heerenveen en/of elders in Nederland , tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [bedrijf 2] bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Noord-Nederland van 20 januari 2015 (zie proces-verbaal bijlage DOC-236), in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel l5i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld (zie proces-verbaal bijlage DOC-061, p. 777);
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al
dan niet tezamen met een ander of anderen:
  • opdracht heeft/hebben gegeven en/of
  • aan de verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 26 augustus 2015 te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of te Naarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] en/of met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [bedrijf 2] bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Noord-Nederland van 20 januari 2015, in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem (verdachte) en/of zijn medeverdachte(n) rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel l5i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld (zie proces-verbaal bijlage DOC-061, p. 777);
6.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2014
tot en met 25 juli 2014 te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of te Naarden en/of te Heerenveen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal:
één of meer valse stukken, te weten één of meer facturen, zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, te weten:
a. zestien, althans een aantal facturen van [bedrijf 4] . aan [stichting] (zie proces-verbaal bijlage DOC- 045 t/m DOC-060, p. 753 t/m 768) en/of
b. zeventien, althans een aantal facturen van [bedrijf 1] . aan [stichting] (zie proces-verbaal bijlage DOC-028 t/m DOC-044, p. 736 t/m 752) en/of
c. negentien, althans een aantal facturen van [bedrijf 5] . aan [stichting] (zie proces-verbaal bijlage DOC-007 t/m DOC-025, p. 714 t/m 732),
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid (telkens):
ad a. op die factuur/facturen onder meer vermeld en/of doen vermelden “huurprijs over de maand” en/of “Conform de door u ondergetekende huurovereenkomst factureren wij u hierbij als volgt” en/of op dertien, althans een aantal facturen vermeld of doen vermelden “BTW-nummer [nummer 1] en/of BTW 21%” (zie proces-verbaal bijlage DOC-045 t/m DOC-057, p. 753 t/m 765) en/of
ad b. op die factuur/facturen onder meer vermeld en/of doen vermelden “Administratie augustus 2011” en/of op de opvolgende factuur te vermelden en/of doen vermelden de volgende maand tot en met “Administratie december 2012” en/of op zestien, althans een aantal facturen vermeld en/of doen vermelden de datum 01-11-2012 (zie proces-verbaal bijlage DOC-028 t/m DOC-043, p. 736 t/m 751) en/of op één factuur de datum 01-12-2012 (zie proces-verbaal bijlage DOC-044, p. 752) en/of
ad c. die factuur/facturen gedateerd en/of doen dateren vanaf 01-01-2013 tot en met 01-07-2014 en/of op die factuur/facturen onder meer vermeld en/of doen vermelden “huurprijs over de maand” en/of “Conform de door u ondergetekende huurovereenkomst factureren wij u hierbij als volgt”,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 6 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2011 tot en met 25 juli 2014 te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of te Naarden en/of te Heerenveen en/of Amsterdam en/of te Groningen en/of te Leeuwarden en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of heeft doen maken van een of meer valse of vervalste documenten, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, te weten:
a. zestien, althans een aantal facturen van [bedrijf 4] . aan [stichting] (zie proces-verbaal bijlage DOC- 045 t/m DOC-060, p. 753 t/m 768) en/of
b. zeventien, althans een aantal facturen van [bedrijf 1] . aan [stichting] (zie proces-verbaal bijlage DOC-028 t/m DOC-044, p. 736 t/m 752) en/of
c. negentien, althans een aantal facturen van [bedrijf 5] . aan [stichting] (zie proces-verbaal bijlage DOC-007 t/m DOC-025, p. 714 t/m 732),
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat voornoemde factuur/facturen zijn overgelegd aan de curator, mr. N. Wilderink,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin
- dat de inhoud van die factuur/facturen verzonnen was en in werkelijkheid die factuur/facturen niet afkomstig was/waren van [bedrijf 4] . en/of van [bedrijf 1] en/of van [bedrijf 5] . of door voornoemde B.V.(‘s) was/waren opgesteld,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist/wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik;
7.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2011 tot en met 4 januari 2012 te Drachten, gemeente Smallingerland en/of Amsterdam en/of te Groningen en/of te Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of heeft doen maken van een of meer valse of vervalste documenten, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, te weten:
a. een inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam gedateerd 18 augustus 2011 (zie proces-verbaal bijlage DOC-199, p. 974 e.v.) en/of
b. een inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (zie proces-verbaal bijlage DOC-201, p. 994 e.v.) gedateerd 2 januari 2012,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat voornoemde inschrijvingsformulieren zijn overgelegd aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam en/of aan de Kamer van Koophandel Noord-Nederland,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat het inschrijfformulier aan respectievelijk de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam en/of het inschrijfformulier aan de Kamer van Koophandel Noord-Nederland was voorzien van een handtekening voorstellende die van mevrouw [naam 1] (zie proces-verbaal bijlage DOC-199, p. 977 en DOC-201, p. 995),
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank stelt vast dat onder 1 aan verdachte ten laste is gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan bedrieglijke bankbreuk door [stichting] (hierna: [stichting] ), althans dat hij samen met [stichting] en/of anderen bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd. Dit verwijt is zowel primair als subsidiair nader feitelijk uitgewerkt in twee gedachtestreepjes betreffende overboekingen vanaf de rekening van [stichting] naar [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en overboekingen vanaf de rekening van [stichting] naar [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). Die weergave wordt voorafgegaan door de woorden ‘
onder meer’.
De rechtbank is van oordeel dat de woorden ‘
onder meer’ een uitbreiding van de daarna genoemde overboekingen inhoudt, als gevolg waarvan niet meer duidelijk is waartegen de verdediging zich moet verweren en waarover de rechtbank een oordeel moet vellen. De tenlastelegging is dan ook partieel nietig voor wat betreft de woorden ‘
onder meer’.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank, ontvankelijkheid van de officier van justitie en
schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
De feiten 1, 2 en 3: [stichting]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door [stichting] door geldbedragen aan de boedel te onttrekken (feit 1 primair) en niet aan de administratieplicht te voldoen (feit 3 primair), dan wel dat hij samen met [stichting] op deze wijze bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd (feiten 1 en 3 subsidiair) en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van € 387.500,-- (feit 2).
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft begaan. Daartoe heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte en [medeverdachte] goederen aan [stichting] hebben onttrokken door gelden over te boeken vanaf de bankrekening van [stichting] naar de bankrekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , op een moment dat [stichting] afstevende op een faillissement, en dat zij hebben nagelaten om een deugdelijke administratie te voeren op een moment dat [stichting] afstevende op een faillissement. Verdachte en [medeverdachte] hebben bovendien door gebruik te maken van de bankrekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en de gebruikte omschrijvingen bij de overboekingen getracht te verhullen dat die overboekingen ten onrechte plaatsvonden.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat met de overboekingen van gelden van de rekening van [stichting] naar de rekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] geen sprake is van een onttrekking aan de boedel, aangezien met die gelden crediteuren van [stichting] zijn betaald. Bovendien wordt niet voldaan aan de vereisten voor strafbaarheid van de rechtspersoon, omdat de gedragingen niet kunnen worden toegerekend aan [stichting] . Subsidiair kunnen de in de tenlastelegging genoemde bedragen niet worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging primair aangevoerd dat de overboekingen niet als onttrekking kunnen worden aangemerkt. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het enkele voorhanden hebben van uit misdrijf afkomstige gelden in casu niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, omdat verdachte wordt verweten zelf het gronddelict te hebben begaan en geen sprake is van handelingen die (kennelijk) ook gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte] een ondeugdelijke administratie van voormalig bestuurder [naam 1] overgedragen hebben gekregen, dat een administratieverzuim niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de schuldeisers doet ontstaan en dat verdachte, indien van zo’n kans sprake is geweest, zich daarvan niet bewust is geweest.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
[stichting] is een in 2004 opgerichte stichting die zich voornamelijk bezig hield met het verlenen van thuiszorg, vrouwenhulpverlening, uitzendzorg en kinderopvang. Tot 8 augustus 2011 was mevrouw [naam 1] bestuurder van de stichting. Van 8 augustus 2011 tot 30 december 2011 waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bestuurders van de stichting.
Op 8 mei 2012 is [stichting] door de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. N. Wilderink tot curator. [1]
Met betrekking tot de onttrekkingen aan de boedel
De rechtbank stelt voorop dat van onttrekking van een goed aan de boedel sprake is indien een vermogensbestanddeel dat rechtens onder bereik en beheer van de curator in het faillissement behoort te komen, voorafgaand aan of tijdens het faillissement buiten diens bereik en beheer wordt gesteld.
Uit het dossier blijkt dat vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] ten name van [stichting] de volgende spoedoverboekingen naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] zijn gedaan:
- op 16 november 2011 een bedrag van € 50.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak [stichting] ’
- op 16 november 2011 een bedrag van € 45.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak [stichting] ’
- op 16 januari 2012 een bedrag van € 40.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak [stichting] ’
- op 16 januari 2012 een bedrag van € 1.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak [stichting] ’.
[bedrijf 2] is een op 30 oktober 2009 opgerichte buitenlandse vennootschap waarvan verdachte sinds 30 augustus 2010 enig bestuurder was. [2]
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] ten name van [stichting] zijn de volgende (spoed)overboekingen naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] gedaan:
- op 5 augustus 2011 een bedrag van € 50.000,-- onder vermelding van ‘T.b.v. afspraken doorstart [stichting] (lonen incl)’
- op 17 augustus 2011 een bedrag van € 44.000,-- onder vermelding van ‘inzake doorstart [stichting] , volgens afspraak’
- op 19 september 2011 een bedrag van € 50.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’
- op 19 september 2011 een bedrag van € 42.500,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’
- op 20 september 2011 een bedrag van € 3.500,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’
- op 10 oktober 2011 een bedrag van € 50.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’
- op 10 oktober 2011 een bedrag van € 12.500,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’.
Verdachte was vanaf 27 juni 2008 bestuurder van [bedrijf 3] . [3]
De rechtbank concludeert gelet op de hiervoor uiteengezette feiten en omstandigheden dat gelden aan het vermogen van [stichting] zijn onttrokken en daarmee buiten het bereik en het zicht van de curator zijn gesteld. Verdachte is er niet in geslaagd aan te tonen dat de onttrokken bedragen ten behoeve van [stichting] zijn besteed. Hoewel het dossier wel aanwijzingen bevat dat er crediteuren van [stichting] zijn betaald met de naar [bedrijf 2] en [bedrijf 3] vanuit [stichting] overgeboekte gelden, bevat het dossier ook sterke aanwijzingen dat een deel van de gelden van [stichting] via de bankrekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] voor andere (privé) doeleinden is gebruikt.
De rechtbank stelt gelet hierop vast dat
enig geldbedragaan de boedel is onttrokken.
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat de in 341 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gebezigde bewoordingen 'ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers' tot uitdrukking brengen dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat dus voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. [4] Voorts overweegt de rechtbank dat de gedragingen moeten hebben kunnen leiden tot benadeling van de faillissementsschuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Van benadeling is sprake indien als gevolg van de gedraging het actief van het faillissement – de failliete boedel, het onderpand van de faillissementscrediteuren – minder is dan het anders zou zijn geweest, waardoor het ontoereikend of nog meer ontoereikend is geworden om alle schuldeisers in het faillissement daaruit te betalen.
Verdachte heeft verklaard dat uit de eerste contacten met [stichting] bleek dat [stichting] een investeerder zocht en een kapitaalinjectie nodig had, omdat het anders om zou vallen. Verdachte heeft voorts verklaard dat de gelden die op de bankrekening van [stichting] binnenkwamen werden doorgeboekt naar de bankrekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , omdat er constant beslagen op de bankrekening van [stichting] werden gelegd. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij door geld over te boeken naar [bedrijf 2] en [bedrijf 3] niet ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers heeft gehandeld, omdat hij nog in afwachting was van de opbrengst van een andere zakelijke deal (de verkoop van een jachthaven) en hij de aanmerkelijke kans op een faillissement van [stichting] en verkorting van de rechten van de schuldeisers derhalve niet heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat wat er zij van de verklaring van verdachte dat hij de kans op benadeling van de schuldeisers niet heeft aanvaard, verdachtes gedragingen daarmee in strijd waren. Verdachte heeft immers, wetende dat [stichting] in een financieel penibele situatie zat, de benodigde kapitaalinjectie niet was gedaan en er constant beslagen op de bankrekening werden gelegd, gelden onttrokken aan het vermogen van [stichting] en die gelden niet aantoonbaar ten behoeve van [stichting] besteed. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er vanaf augustus 2011 een aanmerkelijke kans op een faillissement bestond en dat verdachte de aanmerkelijke kans dat een faillissement zou volgen en dat de schuldeisers in het latere faillissement door de gedragingen in hun verhaalsmogelijkheden zouden worden benadeeld bewust heeft aanvaard.
Met betrekking tot de administratie
De rechtbank overweegt dat de in artikel 3:15i BW opgenomen eis dat een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, verplicht is om van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep – kort gezegd – een deugdelijke administratie te voeren, op grond van de jurisprudentie aldus moet worden begrepen dat daaraan is voldaan indien de boekhouding van een zodanig niveau is dat men snel inzicht kan krijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment en deze posities en de stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de onderneming, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie. Naast de debiteuren- en crediteurenpositie en de stand van de liquiditeiten kunnen echter ook andere elementen van belang zijn voor het antwoord op de vraag of de boekhouding aan de daaraan te stellen eisen voldoet. [5]
De rechtbank concludeert op grond van de in de bewijsbijlage weergegeven verklaringen van de curator, [naam 2] en [naam 5] dat [stichting] geen deugdelijke administratie heeft gevoerd, aangezien niet snel inzicht kon worden verkregen in de debiteurenpositie wegens het ontbreken van de urenadministratie en ook andere voor een onderneming van deze aard en omvang relevante stukken om een redelijk inzicht in de vermogenspositie van de onderneming te kunnen krijgen, ontbraken. De rechtbank overweegt voorts dat wat er ook zij van de stelling van verdachte dat zij een niet deugdelijke administratie van [naam 1] overgedragen hebben gekregen, verdachte en [medeverdachte] op de hoogte waren van het feit dat de administratie gebrekkig was en dat zij hebben nagelaten om maatregelen te treffen om de administratie op orde te brengen, behoudens het bij elkaar zoeken en voegen van papieren. Bovendien is ook over de periode waarin zij zelf (feitelijk) bestuurder waren geen deugdelijke administratie gevoerd. Nu verdachte en [medeverdachte] vanaf augustus 2011 wisten dat de financiële situatie van de onderneming zo penibel was dat een faillissement dreigde, maar zij desondanks hebben nagelaten om maatregelen te nemen om de administratie en boekhouding op orde te brengen, hebben zij naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat schuldeisers in het faillissement hierdoor zouden worden benadeeld. De curator in het faillissement zou immers zonder deugdelijke administratie niet in staat zijn om de rechten en plichten van de failliete onderneming te kennen.
De rechtbank overweegt voorts dat, voor zover de administratie wel was gevoerd, deze niet in zijn geheel te voorschijn is gebracht, aangezien verdachte en [medeverdachte] de digitale administratie niet aan de curator hebben verstrekt, terwijl verdachte daar wel over beschikte. De digitale administratie is immers tijdens een doorzoeking bij verdachte thuis aangetroffen.
De strafbaarheid van [stichting] en het feitelijk leidinggeven
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [stichting] is voldaan, aangezien [stichting] geadresseerde is van de norm en de verboden gedragingen en de opzet aan [stichting] kunnen worden toegerekend.
De verboden gedragingen hebben in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden nu zij zijn verricht door de (enige) twee bestuurders van [stichting] , de gedragingen (het doen van overboekingen) passen in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de (bestuurders van de) rechtspersoon invloed kon(den) uitoefenen op de gedragingen en de gedragingen gelet op de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon zijn aanvaard. Eveneens kan het opzet van verdachte, nu hij formeel en feitelijk bestuurder was, aan [stichting] worden toegerekend.
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
De conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het witwassen
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander geld heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet door geldbedragen van de bankrekening van [stichting] naar de bankrekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] over te boeken, terwijl hij wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. De officier van justitie heeft derhalve in haar tenlastelegging het onderliggende misdrijf, te weten de onttrekking van geld aan [stichting] door overboekingen te doen naar [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , aangemerkt als de feitelijke witwashandeling. De ten laste gelegde witwashandeling is dus het onderliggende misdrijf zelf.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet tot een bewezenverklaring leiden, aangezien aan de ten laste gelegde feitelijke witwashandeling geen misdrijf vooraf is gegaan.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het onder 2 ten laste gelegde.
4.2
Feit 4: [bedrijf 1]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door [bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1] ) door niet te voldoen aan de administratieverplichting, dan wel dat hij samen met [bedrijf 1] aldus bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd.
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan [bedrijf 1] terzake het niet verstrekken van de tot januari 2013 aanwezige administratie aan de curator en het niet bijhouden van een administratie na januari 2013, terwijl [bedrijf 1] afstevende op een faillissement.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De verdediging heeft daarvoor aangevoerd dat, gelet op de verklaringen van [naam 2] en [naam 6] , niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er geen administratie is bijgehouden en dat de administratie niet te voorschijn is gebracht.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat een administratieverzuim niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de schuldeisers doet ontstaan.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
[bedrijf 1] is een op 1 oktober 2012 opgerichte besloten vennootschap, die op 12 juli 2013 bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in staat van faillissement is verklaard, met benoeming van mr. A.J. Brink tot curator. [naam 2] was bestuurder van 1 oktober 2012 tot en met 7 januari 2013. Enig aandeelhouder van [bedrijf 1] was [bedrijf 5] . Vanaf 7 januari 2013 was [bedrijf 5] tevens bestuurder van [bedrijf 1] . Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 5] . [6]
De curator heeft weliswaar verklaard dat er geen deugdelijke administratie is gevoerd, maar uit die verklaring blijkt niet op welke onderdelen de administratie gebrekkig zou zijn. Daartegenover staan verklaringen van [naam 2] en [naam 6] , die hebben verklaard dat de administratie tot januari 2013 door hen op een computer is bijgehouden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 2] en [naam 6] , temeer nu er ook anderszins aanwijzingen zijn dat er ten tijde van het faillissement een computer aanwezig was op het adres van [bedrijf 1] en onduidelijk is wat de curator met deze computer heeft gedaan.
Verder is niet gebleken dat er na januari 2013 activiteiten in [bedrijf 1] hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] niet heeft voldaan aan haar verplichtingen tot het voeren van een deugdelijke administratie.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aanwezige boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers niet tevoorschijn heeft gebracht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Tijdens de doorzoeking is bij verdachte een ordner met administratie aangetroffen welke betrekking zou hebben op [bedrijf 1] . Uit het dossier blijkt niet welke specifieke documenten in deze map zijn aangetroffen. Evenmin blijkt uit het strafdossier welke specifieke delen van de administratie de curator
welaangeleverd heeft gekregen. Zodoende kan niet worden vastgesteld dat de bij verdachte thuis aangetroffen documenten andere documenten zijn dan die de curator heeft ontvangen.
Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte delen van de administratie wel in zijn bezit had, maar niet tevoorschijn heeft gebracht.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde.
4.3
Feit 5: [bedrijf 2]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door [bedrijf 2] door niet te voldoen aan de administratieverplichting, dan wel dat hij samen met [bedrijf 2] aldus bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd.
4.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat er vanaf 2012 geen boekhouding meer is gevoerd, terwijl [bedrijf 2] afstevende op een faillissement. Ook is niet voldaan aan de verplichting om de aanwezige administratie te voorschijn te brengen, aangezien tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte ordners met administratie van [bedrijf 2] zijn aangetroffen.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de administratie wel is gevoerd, dat niet buiten twijfel staat dat de curator deugdelijk om de administratie heeft verzocht en, subsidiair, dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de schending van de administratieplicht in het zicht van het faillissement en ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers plaatsvond.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
[bedrijf 2] is een op 30 oktober 2009 opgerichte buitenlandse vennootschap waarvan verdachte sinds 30 augustus 2010 enig bestuurder was. De vennootschap is op 20 januari 2015 door de rechtbank Noord Nederland in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. A.J. Brink tot curator. [7]
De curator heeft verklaard dat aan de van [bedrijf 2] aanwezige administratie geen touw is vast te knopen.
De Belastingdienst heeft in haar controlerapport van 10 september 2014 eveneens geconstateerd dat er tot medio 2011 geen administratie aanwezig is en dat de aanwezige administratie vanaf medio 2011 onvolledig is, omdat er facturen ontbreken, de lening overeenkomst met [naam 3] niet is aangetroffen en de mutaties van die lening niet in de administratie zijn verwerkt.
De rechtbank komt gelet hierop tot het oordeel dat [bedrijf 2] niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie, aangezien aan de hand van de gevoerde administratie niet snel inzicht kon worden verkregen in de crediteuren- en debiteurenpositie van de onderneming.
Uit het controlerapport van de Belastingdienst blijkt voorts dat er reeds een aanslag dividendbelasting van € 32.796,-- en naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2012 waren opgelegd, alsmede dat er nog forse navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2009 tot en met 2011 en een vergrijpboete van 50 % zouden volgen. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat de problemen met de Belastingdienst het faillissement van [bedrijf 2] hebben ingeluid. De rechtbank komt gelet hierop tot het oordeel dat verdachte in elk geval na de ontvangst van het controlerapport wist dat de gevoerde administratie gebrekkig was en dat [bedrijf 2] afstevende op een faillissement. Door desondanks geen maatregelen te treffen om de boekhouding op orde te maken, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat schuldeisers in het faillissement hierdoor zouden worden benadeeld. De curator in het faillissement zou immers zonder deugdelijke administratie niet in staat zijn om de rechten en plichten van de failliete onderneming te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [bedrijf 2] is voldaan, aangezien [bedrijf 2] geadresseerde is van de norm en de verboden gedragingen en de opzet van verdachte aan [bedrijf 2] kunnen worden toegerekend.
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
De rechtbank komt derhalve tot bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde, voor zover het de periode vanaf 1 oktober 2014 betreft.
4.4
Feit 6: valsheid in geschrift
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij al dan niet samen met anderen valse facturen heeft opgemaakt, dan wel opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen.
4.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen, met dien verstande dat er sprake is van medeplegen. De officier van justitie heeft haar standpunt gebaseerd op de zich in het dossier bevindende ambtshandelingen betreffende de facturen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, omdat het oogmerk van misleiding niet kan worden bewezen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de brief en de facturen uitsluitend aan de curator zijn gestuurd en de curator door de brief en facturen niet kan zijn misleid, omdat voor haar duidelijk was in welk kader ze werden gestuurd en de wijze waarop verdachte één en ander heeft gedaan ondoordacht en knullig was.
4.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op of omstreeks 18 juli 2014 heeft de curator een envelop met een brief en facturen van verdachte ontvangen.
De curator heeft zestien facturen ontvangen waar als afzender [bedrijf 4] (verder: [bedrijf 4] ) staat vermeld en welke gericht zijn aan [stichting] . De facturen zijn voorzien van de omschrijving ‘huur’ en ‘conform de door u ondergetekende huurovereenkomst factureren wij u hierbij als volgt: huurprijs over de maand’. Daarbij staan op de facturen de maanden september 2011 tot en met december 2012 vermeld. Op al deze facturen staat het btw-nummer [nummer 1] vermeld. Dit btw-nummer behoort toe aan [bedrijf 6] , welke onderneming in 2008 is gestopt met haar activiteiten. Ook staat op al deze facturen een btw-percentage van 21% vermeld. Het standaard-btw-tarief was echter tot 1 oktober 2012 19% en is per die datum verhoogd tot 21%.
Daarnaast heeft de curator zeventien facturen ontvangen waar als afzender [bedrijf 1] staat vermeld en welke gericht zijn aan [stichting] . Op deze facturen staat telkens de omschrijving “administratie” met daarachter een maand vanaf augustus 2011 tot en met december 2012. Zestien van de zeventien facturen zijn gedateerd op 01-11-2012, terwijl één factuur is gedateerd op 01-12-2012. De facturen bedragen samen een totaalbedrag van € 143.990,--. Medewerkers [naam 2] en [naam 6] van [bedrijf 1] hebben ontkend dat [bedrijf 1] administratieve werkzaamheden heeft verricht voor [stichting] .
Ook heeft de curator negentien facturen ontvangen waar als afzender [bedrijf 5] staat vermeld en welke zijn gericht aan [stichting] . De facturen zijn voorzien van de omschrijving ‘huur’ en ‘conform de door u ondergetekende huurovereenkomst factureren wij u hierbij als volgt: huurprijs over de maand’. Daarbij staan op de vanaf 01-01-2013 tot en met 01-07-2014 gedateerde facturen de maanden januari 2013 tot en met juli 2014 vermeld. De facturen bedragen samen een totaalbedrag van € 77.591,25. Op al deze facturen staat het btw-nummer [nummer 1] vermeld. Dit btw-nummer behoort toe aan [bedrijf 6] welke onderneming in 2008 is gestopt met haar activiteiten.
Verdachte heeft bekend dat de facturen in opdracht van hem valselijk zijn opgemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij de facturen naar de curator heeft gestuurd om te verantwoorden wat er met die € 239.500,-- (de rechtbank begrijpt de door de curator gestelde onttrekking aan de bankrekening van [stichting] van € 239.500,--) is gebeurd. Verdachte heeft aldus beoogd om de curator, die niet van de valsheid op de hoogte was, te misleiden door valse facturen te verstrekken. De rechtbank acht gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk tot misleiding had.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.
4.5
Feit 7: opzettelijk gebruik maken van valse documenten
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij al dan niet samen met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse inschrijvingsformulieren van de Kamer van Koophandel voorzien van een vervalste handtekening.
4.5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft begaan. De officier van justitie heeft haar standpunt gebaseerd op de aangifte door mevrouw [naam 1] , de verklaring van getuige [getuige] dat verdachte en [medeverdachte] hem hebben verteld dat ze de handtekening van mevrouw [naam 1] hadden nagemaakt en het feit dat mevrouw [naam 1] op het moment dat de wijzigingen bij de Kamer van Koophandel werden doorgevoerd in Suriname verbleef.
4.5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte enige feitelijke bemoeienis bij de beweerdelijk vervalste handtekening heeft gehad.
4.5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij, al dan niet samen met [medeverdachte] , opzettelijk gebruik heeft gemaakt van twee vervalste formulieren van de Kamer van Koophandel voorzien van een vervalste handtekening van mevrouw [naam 1] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van mevrouw [naam 1] dat de handtekening op de twee ten laste gelegde formulieren niet door haar is gezet onvoldoende door ander bewijs wordt gesteund.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
[stichting] (hierna [stichting] ) in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 26 augustus 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met rechtspersonen, terwijl [stichting] bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2012 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar ( [stichting] ) schuldeisers enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers hebben [stichting] en haar mededaders:
- opdracht gegeven en/of doen geven om telkens:
 in de periode van 16 november 2011 tot en met 16 januari 2012 geldbedragen over te boeken van [stichting] naar de bankrekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 2] , en
- opdracht gegeven en/of doen geven om telkens:
 in de periode van 5 augustus 2011 tot en met 2 november 2011 geldbedragen over te boeken van [stichting] naar bankrekening [rekeningnummer 2] van [bedrijf 3] ,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
[stichting] (verder te noemen [stichting] ) in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 26 augustus 2015 in Nederland, terwijl [stichting] bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 8 mei 2012 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers, niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het te voorschijn brengen van de gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
5.
[bedrijf 2] in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 19 januari 2015 in Nederland, terwijl [bedrijf 2] bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Noord-Nederland van 20 januari 2015 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers, niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
6.
hij in de periode van 1 juli 2014 tot en met 25 juli 2014 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, valse stukken, te weten facturen, elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten:
a. zestien facturen van [bedrijf 4] aan [stichting] , en
b. zeventien facturen van [bedrijf 1] aan [stichting] , en
c. negentien facturen van [bedrijf 5] aan [stichting] ,
immers hebben verdachte en zijn mededader telkens valselijk
ad a. op die facturen onder meer vermeld “huurprijs over de maand” en “Conform de door u ondergetekende huurovereenkomst factureren wij u hierbij als volgt” en “BTW nummer [nummer 1] en/of BTW 21%”, en
ad b. op die facturen onder meer vermeld “Administratie augustus 2011” en op de opvolgende factuur de volgende maand tot en met “Administratie december 2012” en op zestien facturen vermeld de datum 01-11-2012 en op één factuur de datum 01-12-2012, en
ad c. die facturen gedateerd vanaf 01-01-2013 tot en met 01-07-2014 en op die facturen onder meer vermeld “huurprijs over de maand” en “Conform de door u ondergetekende huurovereenkomst factureren wij u hierbij als volgt”,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 51, 225 en 341 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair, 3 primair en 5 primair
telkens het misdrijf: bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 6 primair:
het misdrijf: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij haar eis meegewogen de listige wijze waarop verdachte heeft gehandeld, zijn leidende rol in het geheel en de justitiële documentatie van verdachte. De officier van justitie heeft voorts de openbaarmaking van het vonnis gevorderd, alsmede de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, in combinatie met een (forse) voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft daarvoor aangevoerd dat verdachte laaggeletterd is, dat zijn gemeten IQ duidt op zwakbegaafdheid en dat hij de gevolgen van zijn handelen niet overziet. De verdediging heeft voorts gesteld dat openbaarmaking van het vonnis enkel wordt opgelegd in gevallen waarin een waarschuwing aan het publiek voor de handelwijze van bepaalde beroepsbeoefenaren geboden is en dat een dergelijke situatie zich, mede gelet op de beschadiging van verdachte door de negatieve publiciteit rondom zijn persoon, niet voordoet. De raadsman heeft tenslotte bepleit dat de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten.
Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte] bestuurder van [stichting] geworden toen [stichting] reeds noodlijdend was, onder het mom dat hij met een forse investering het bedrijf zou kunnen redden van de ondergang. Behoudens het met geleend geld betalen van één crediteur ter afwending van een faillissement, heeft verdachte uiteindelijk niet in [stichting] geïnvesteerd, terwijl hij wel grote geldbedragen aan [stichting] heeft onttrokken. Verdachte heeft daarnaast nagelaten om een deugdelijke administratie te voeren. Tevens heeft hij op schaamteloze wijze geprobeerd de curator om de tuin te leiden met valse facturen nadat de curator verdachte had gevraagd wat er met de aan [stichting] onttrokken gelden was gebeurd. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen getoond, schuift de schuld in de schoenen van anderen, heeft zijn echtgenote en schoonzoon betrokken bij zijn frauduleuze handelen en heeft zich respectloos getoond ten aanzien van de (zakelijke) belangen van anderen.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij zowel in 2002 als in 2005 wegens fraude en verduistering tot een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld.
Uit het psychologisch rapport van dr. L.E.E. Ligthart van 20 januari 2017 blijkt dat bij verdachte een licht expressieve taalstoornis ten gevolge van niet aangeboren hersenletsel is vastgesteld, maar dat een verband tussen de diagnose en de ten laste gelegde feiten niet kan worden gelegd, zodat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank maakt die conclusie tot de hare. Uit het rapport blijkt eveneens dat het gemeten intelligentieniveau lager is dan men op grond van de algemene indruk en het opleidingsniveau zou verwachten. De verdediging heeft in dit kader naar voren gebracht dat verdachte laaggeletterd is en zwakbegaafd. De rechtbank overweegt evenwel dat uit het dossier blijkt dat verdachte over een talent beschikte om mensen voor zich te winnen om hem te ondersteunen bij werkzaamheden waar hij zelf niet goed in is. Gebleken is ook dat één en ander niet in de weg heeft gestaan aan het plegen van strafbare feiten. Het intelligentieniveau van verdachte heeft dan ook, anders dan de verdediging stelt, geen matigend effect op de straf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf eveneens acht geslagen op de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij het benadelingsbedrag in grote mate bepalend is. In dat kader overweegt de rechtbank dat zij, nu verdachte geen deugdelijke administratie van [stichting] heeft gevoerd, aangewezen is op het doen van schattingen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben in totaal € 387.500,-- aan het vermogen van [stichting] onttrokken. Dat deze onttrokken gelden ten behoeve van [stichting] zijn besteed is niet aangetoond. Het dossier bevat wel aanwijzingen dat een deel van die onttrokken gelden zakelijk is besteed, waaronder de verklaring van de curator op dit punt. De rechtbank bepaalt aan de hand van die verklaring van de curator en gegeven de marge van onzekerheid, die met name is ontstaan door het niet bijhouden van een deugdelijke administratie door verdachte, het benadelingsbedrag op de helft van het bedrag van de onttrekking, derhalve op een bedrag van ongeveer € 193.750,--. Voor een dergelijk benadelingsbedrag hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden onvoorwaardelijk.
Gelet op de hoeveelheid bewezenverklaarde feiten en de hiervoor uiteengezette strafverzwarende omstandigheden, te weten – kort gezegd – de doortrapte wijze van handelen en de justitiële documentatie van verdachte op het gebied van fraude, acht de rechtbank een fors hogere straf passend en geboden.
De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheid dat verdachte reeds eerder wegens fraudedelicten is veroordeeld, verdachte voor een periode van vijf jaren moet worden ontzet van het recht bestuurder van een rechtspersoon te zijn.
Voor de door de officier van justitie gevorderde openbaarmaking van het vonnis ziet de rechtbank, gelet op de impact die dat met zich brengt en mede in acht genomen het bestuursverbod dat de rechtbank verdachte reeds oplegt, onvoldoende aanleiding.
De rechtbank overweegt tenslotte dat de voorlopige hechtenis van verdachte tot het moment van de uitspraak is geschorst. De voorlopige hechtenis is derhalve op het moment van de uitspraak weer van kracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, temeer nu de belangrijkste reden waarom de voorlopige hechtenis was geschorst, te weten om verdachte in staat te stellen zich te kunnen voorbereiden op de strafzaak, niet meer aan de orde is.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gesteld dat de inbeslaggenomen administratie kan worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de inbeslaggenomen administratie, aangezien die administratie niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57 en 349 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
geldigheid van de dagvaarding
- verklaart de tenlastelegging onder 1 primair en subsidiair partieel nietig, voor wat betreft telkens de woorden ‘onder meer’;
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2, 4 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 primair, 3 primair, 5 primair en 6 primair heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, 3 primair en 5 primair:
telkens het misdrijf: bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 6 primair:
het misdrijf: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat de veroordeelde voor een periode van
vijf (5)jaren van het recht om bestuurder te zijn van een rechtspersoon wordt
ontzet;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen administratie aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Wilmink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Almelo met nummer [nummer 2] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1 en 3
1.
Een geschrift, zijnde een bankafschrift van [stichting] (DOC-151, bladzijde 894), waaruit blijkt dat [stichting] de volgende bedragen heeft betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] :
  • op 16 november 2011 een bedrag van € 50.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak [stichting] ’;
  • op 16 november 2011 een bedrag van € 45.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak [stichting] ’.
2.
Een geschrift, zijnde een bankafschrift van [stichting] (DOC-147, bladzijde 890), waaruit blijkt dat [stichting] de volgende bedragen heeft betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] :
  • op 16 januari 2012 een bedrag van € 40.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak [stichting] ’;
  • op 16 januari 2012 een bedrag van € 1.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak [stichting] ’.
3.
Een geschrift, zijnde een bankafschrift van [stichting] (DOC-159, bladzijde 902), waaruit blijkt dat [stichting] het volgende bedrag heeft betaald op de bankrekening van [bedrijf 3] :
- op 5 augustus 2011 een bedrag van € 50.000,-- onder vermelding van ‘T.b.v. afspraken doorstart [stichting] (lonen incl)’.
4.
Een geschrift, zijnde een bankafschrift van [stichting] (DOC-153, bladzijde 896), waaruit blijkt dat [stichting] het volgende bedrag heeft betaald op de bankrekening van [bedrijf 3] :
- op 17 augustus 2011 een bedrag van € 44.000,-- onder vermelding van ‘inzake doorstart [stichting] , volgens afspraak’.
5.
Een geschrift, zijnde een bankafschrift van [stichting] (DOC-157, bladzijde 900), waaruit blijkt dat [stichting] de volgende bedragen heeft betaald op de bankrekening van [bedrijf 3] :
  • op 19 september 2011 een bedrag van € 50.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’;
  • op 19 september 2011 een bedrag van € 42.500,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’;
  • op 20 september 2011 een bedrag van € 3.500,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’.
6.
Een geschrift, zijnde een bankafschrift van [stichting] (DOC-155, bladzijde 898), waaruit blijkt dat [stichting] de volgende bedragen heeft betaald op de bankrekening van [bedrijf 3] :
  • op 10 oktober 2011 een bedrag van € 50.000,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’;
  • op 10 oktober 2011 een bedrag van € 12.500,-- onder vermelding van ‘intermagement afspraak’.
7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 oktober 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring verdachte:
[stichting] zocht een investeerder. Er werd gevraagd om een kapitaalinjectie. Volgens mij hadden ze het toen over ongeveer € 100.000,-- of € 150.000,--. Die kapitaalinjectie was nodig, omdat het anders zou omvallen.
Het klopt dat wij in augustus 2011 formeel bestuurder van [stichting] zijn geworden. Het klopt dat we meteen vanaf het begin vanuit [stichting] geld overboekten naar [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Dat deden we zodat we zeker wisten dat we het geld hadden, omdat we natuurlijk wel wisten dat er problemen waren. We lieten het geld niet op de rekening van [stichting] staan, want er werden constant beslagen gelegd. We haalden het voor de zekerheid weg. Het geld kon niet bij [stichting] blijven staan.
Ik heb me ook na januari 2012 gedragen als bestuurder van [stichting] .
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 oktober 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte] :
Ik wist dat er geld van [stichting] werd overgeboekt naar [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , omdat er beslagen waren.
9.
Een geschrift, zijnde de aangifte door mr. N. Wilderink van 3 maart 2015 (DOC-062, bladzijde 787), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Direct na faillissementsdatum heb ik de relevante administratie en een aantal stukken
opgevraagd bij de bestuurders. Na diverse verzoeken daartoe, zijn in september 2013 twee
pallets met administratie afgeleverd op het kantoor van de curator. De afgeleverde administratie bestaat uit een groot aantal ordners en losse papieren. De administratie ziet op de jaren 2009 t/m 2011 en bevat cliëntendossiers, (niet verwerkte) werkbriefjes, correspondentie met de verzekeraars en het CAK, crediteurenadministratie, loonstroken en (niet complete) dossiers met aanmaningen en procedures.
De administratie is ongeordend waardoor de rechten en verplichtingen van de Stichting niet
kunnen worden gekend. Het is duidelijk dat in het jaar 2011 nauwelijks een boekhouding is
gevoerd; er is geen jaarrekening opgemaakt en er zijn geen mutaties verwerkt in
grootboekkaarten; althans, deze zijn niet aan de curator verstrekt. Voorts is een groot deel van de door mij opgevraagde stukken nooit aangeleverd zoals arbeidsovereenkomsten,
managementovereenkomsten, huurovereenkomsten, overige contracten en een urenadministratie van de werkzaamheden van de werknemers.
10.
Het proces-verbaal van verhoor getuige mr. N. Wilderink van 11 juni 2015 (G-001-01, bladzijde 590), voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Digitale administratie heb ik nooit ontvangen.
11.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 29 februari 2016 (V-001-04, bladzijde 524), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Toen ik voor het eerst binnen kwam bij de [stichting] in Huizen, was er geen administratie voor zover die administratie er wel was, was het een puinhoop.
12.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 29 september 2015 (G-006-01, bladzijde 618 en 619), voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
We bespraken dat ik de administratie voor [stichting] zou gaan doen, waaronder ook de loonadministratie. De administratie van de stichting werd opgehaald uit Huizen en overgebracht naar het kantoor van [stichting] in Drachten. Op het moment dat ik aan het werk ging was er overigens geen administratieve startpositie.
Mijn indruk over de gevoerde administratie van de ondernemingen [verdachte] en [medeverdachte] was in een cijfer uitgedrukt: nul. Het bijhouden van de administratie had geen prioriteit. Het was een schoenendoosadministratie.
13.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel van 20 april 2017, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Ik ben begonnen bij een administratiekantoor en heb voor dat kantoor alleen bonnetjes ingeboekt voor [stichting] . Dat administratiekantoor was van meneer [naam 5] . Wij moesten op een zeker moment ophouden met inboeken omdat [verdachte] het allemaal te duur vond. Er was heel veel niet ingeboekte administratie van onder andere [stichting] .
14.
Het proces-verbaal van ambtshandeling van 15 september 2015 (AMB-021, bladzijde 407), voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] op 26 augustus 2015 is onder andere een zogenaamde "time capsule" (externe harde schijf) aangetroffen en inbeslaggenomen. De "time capsule" is nader onderzocht op zijn inhoud en we hebben een map aangetroffen met de naam " [stichting] oud". De map " [stichting] oud" bevat onder meer de volgende onderliggende mappen met desbetreffende digitale gegevens:
- Administratie Algemeen
- Cliënten
- Correspondentie en contacten netwerk
- Excel bestanden
- Financieel 2010, 2011, 2012
- Bankafschriften
- CAK Jaarverslagen
- Crediteuren
- Debiteuren
- Declaraties 2011
- Facturen
- Jaarcijfers [stichting] .
Feit 5
15.
Een geschrift, zijnde een rapport inzake een boekenonderzoek bij [bedrijf 2] van 10 september 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er is slechts administratie aanwezig vanaf ongeveer halverwege 2011. Bij de globale beoordeling van deze administratieve boekingen wel geconstateerd dat deze niet volledig is.
In de administratie komen we geen gegevens tegen die betrekking hebben op het verschuldigd gebleven bedrag van 1,3 miljoen. Er is geen lening overeenkomst. [bedrijf 2] heeft de mutaties van de lening aan [naam 3] niet in haar administratie verwerkt. Er is ook geen berekening van de lening en de mogelijke verrekeningen in de administratie aangetroffen.
Uit de geconstateerde gegevens met betrekking tot de omzet concluderen wij dat de administratie niet volledig en betrouwbaar is. Er missen diverse facturen.
16.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 oktober 2018, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het bedrag van de verkoop van de haven was € 1,35 miljoen. Er was een verrekening van
€ 470.000,-- dus er bleef € 900.000,-- over ongeveer. Ik heb dat echter nooit gekregen. Ik ben toen wel aangeslagen door de Belastingdienst. Ik sprak [naam 7] daar op aan. Toen is het vastgelopen. Ik kreeg de Belastingdienst over me heen. Die ging beslag leggen. Ik heb Brink toen alles uitgelegd en hem gevraagd of hij me kon helpen. Brink zei dat ik mijn eigen faillissement moest aanvragen.
17.
Een geschrift, zijnde de aangifte door mr. A.J. Brink van 5 maart 2015 (DOC-061, bladzijde 777), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ook van [bedrijf 2] ontbreekt elk spoor van enige administratie. Ook nu
heeft [verdachte] verklaard dat er wel enige administratie is, maar dat dit niets
voorstelt. Op de expliciete vraag of de administratie digitaal wel voor handen is, werd
ontkennend geantwoord. Ook van [bedrijf 2] is geen boekhouding te ontdekken.
18.
Het proces-verbaal van verhoor getuige mr. A.J. Brink door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel van 1 juni 2017 voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Wat wij aan administratie hebben aangetroffen, daar kunnen wij geen touw aan vastknopen.
Feit 6
19.
Geschriften, zijnde zestien facturen van [bedrijf 4] aan [stichting] (DOC-045 tot en met DOC-60, bladzijde 753 tot en met 768).
20.
Geschriften, zijnde zeventien facturen van [bedrijf 1] aan [stichting] (DOC-028 tot en met DOC-044, bladzijde 736 tot en met 752).
21.
Geschriften, zijnde negentien facturen van [bedrijf 5] aan [stichting] (DOC-007 tot en met DOC-025, bladzijde 714 tot en met 732).
22.
Het proces-verbaal van verhoor getuige mr. N. Wilderink van 11 juni 2015 (G-001-01, bladzijde 590 en 591), voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Ik heb diverse mails aan [verdachte] en [medeverdachte] gestuurd met het verzoek om duidelijkheid. Ik heb ook al eens gedreigd om aangifte te doen als hij mij niet zou informeren. Dat was kennelijk echter wel nodig, want later kreeg ik van [verdachte] via de post een stapel met facturen die zouden moeten aantonen dat [stichting] dit zou moeten betalen. Volgens de facturen zou [stichting] huur hebben moeten betalen aan [bedrijf 5] en [bedrijf 1] en [bedrijf 4] . Deze facturen zouden verrekend moeten worden met de vordering van [stichting] op [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zodat [stichting] niets meer te vorderen hebben op deze 2 vennootschappen.
De facturen zien op huur, ik heb nooit een huurovereenkomst gezien. Ook het BTW tarief
klopt niet, hij stuurt facturen met een BTW tarief van 21% terwijl het destijds nog 19%
was. En enkele facturen dateren van na de faillissement datum. De facturen zijn ook niet
aangetroffen in de administratie van [stichting] en ook niet bij de andere gefailleerden.
23.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 februari 2016 (V-001-01, bladzijde 502 en 503), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er is nooit huur betaald. Ik heb later facturen ingediend voor de huur. Dat setje facturen is vervolgens naar Wilderink opgestuurd om de kosten te dekken wat er gebeurd is met dat geld, die € 239.500,--. De facturen zijn allemaal vals.
24.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 oktober 2018, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb wel beslist wat er op de facturen moest komen te staan, maar iemand anders heeft ze feitelijk gemaakt. Ik heb de facturen opgestuurd naar de curator.

Voetnoten

1.Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, pagina 682 en 683 (DOC-001); een brief van de rechtbank Amsterdam aan mr. Wilderink, pagina 792 (DOC-063).
2.Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, pagina 692 (DOC-004).
3.Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, pagina’s 696 tot en met 706 (DOC-005).
4.Hoge Raad 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:166 en Hoge Raad 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691 (https://www.navigator.nl/document/id2a22708749aebc5a11237b5180da6630?anchor=id-6e83808596eb304e56cae1fc900224e2).
5.Zie Hoge Raad 11 juni 1993, NJ 1993/713 ( [naam 8] q.q./ [naam 9] ) en Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2932 ( [naam 10] q.q./ [naam 11] c.s.).
6.Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, pagina’s 687 en 688 (DOC-002); Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, pagina 690 (DOC-003).
7.Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, pagina 692 (DOC-004); de aangifte faillissementsfraude, pagina 770 (DOC-061).