ECLI:NL:RBOVE:2018:3612

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
ak_18_4_ak_18_5
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op privacy door ANPR-registraties bij terugvordering bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de terugvordering van een bijstandsuitkering. Eisers, die sinds 1998 een bijstandsuitkering ontvingen, kregen op 3 april 2017 een besluit van de gemeente Kampen waarin hun uitkering over een bepaalde periode werd ingetrokken en een bedrag van € 17.520,36 aan ten onrechte betaalde bijstandsuitkering werd teruggevorderd. Dit besluit volgde op anonieme meldingen dat eiser illegale taxiritten zou uitvoeren. Na bezwaar werd de intrekking van de uitkering beperkt tot een kortere periode en het terugvorderingsbedrag verlaagd. Eisers stelden dat zij geen taxiritten hadden uitgevoerd en dat de ANPR-registraties, die door de sociale recherche waren gebruikt om hun reisbewegingen te volgen, een inbreuk op hun privacy vormden. De rechtbank oordeelde dat de ANPR-registraties niet op een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag berustten, waardoor de inbreuk op het recht op privacy van eisers onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de gemeente op nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/4 en AWB 18/5

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eisers] , te [plaats] , eisers,

gemachtigde: mr. H.A. van der Kleij,
en

het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder,

gemachtigde: J. J. van Galen-Rens.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering op grond van de Participatiewet (PW) van eisers ingetrokken over de periode van 1 januari 2016 tot
25 oktober 2016. Bij ditzelfde besluit heeft verweerder van eisers een bedrag van
€ 17.520,36 bruto aan ten onrechte betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd.
Bij besluit van 8 november 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eisers (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Verweerder heeft alsnog de intrekking beperkt tot de periode van 1 januari 2016 tot 13 oktober 2016. Het terugvorderingsbedrag heeft verweerder alsnog vastgesteld op € 16.778,18 (bruto). Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 18/4.
Bij besluit van 31 mei 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een individuele inkomenstoeslag 2017 op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen.
Bij besluit van 14 november2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 18/5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 25 mei 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben vanaf 7 oktober 1998 een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van een aantal anonieme meldingen, dat eiser (illegale) taxiritten zou uitvoeren, heeft verweerder de Sociale Recherche regio IJssel-Vechtstreek (hierna: sociale recherche) verzocht onderzoek te verrichten. Op 12 januari 2017 heeft de sociale recherche gerapporteerd. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit I genomen, zoals vermeld onder “Procesverloop”.
Op 7 maart 2017 hebben eisers verweerder verzocht hen voor 2017 een individuele inkomenstoeslag toe te kennen. Verweerder heeft hierop het primaire besluit II genomen, zoals vermeld onder “Procesverloop”.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in de periode van 1 januari 2016 tot
13 oktober 2016 op loon waardeerbare activiteiten heeft verricht, namelijk taxiritten.
Eisers hebben verweerder geen mededeling gedaan van de activiteiten. Zij zijn daarom hun inlichtingenverplichting niet nagekomen. Aangezien eisers geen deugdelijke boekhouding, rittenadministratie of urenverantwoording hebben overgelegd, kan het recht op bijstand in die periode niet -en ook niet schattenderwijs- worden vastgesteld. Verweerder heeft de bijstandsuitkering over deze periode dan ook ingetrokken en de in deze periode aan eisers verstrekte bijstand (bruto) van eisers teruggevorderd.
3. Eisers bestrijden dat zij hun inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen. Eiser heeft geen taxiritten uitgevoerd. Hij heeft vanuit zijn levensovertuiging anderen geholpen.
Het bedingen van een loon voor die geboden hulp was volgens eiser niet aan de orde en kon in die omstandigheden ook redelijkerwijs niet. Eiser ontving wel eens een tegemoetkoming in de onkosten bij een langere rit, maar van een inkomen is geen sprake geweest. Eisers betwisten dan ook dat verweerder het recht op bijstand niet vast kan stellen. Volgens eiser mogen de gegevens van de Automatic Numberplate Recognition (ANPR) niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Het gebruik van deze gegevens is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, die door artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermd wordt. Eisers hebben gewezen op de uitspraken van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:286, ECLI:NL:HR:2017:287 en ECLI:NL:HR:2017:288, waarin de Hoge Raad heeft uitsproken dat de Belastingdienst de ANPR-registraties niet mocht gebruiken. Subsidiair stellen eisers dat uit de gegevens niet blijkt wie de auto bestuurde en ook niet of de autorit plaatvond ten behoeve van het huishouden van eisers dan wel om anderen te helpen met vervoer. Ook aan de overige onderzoeksbevindingen kan volgens eisers niet de conclusie worden verbonden dat eiser werkzaamheden heeft verricht.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkenen belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder door gebruik te maken van het technische hulpmiddel zoals hiervoor beschreven een inbreuk heeft gemaakt op het recht op respect voor het privéleven van eisers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM.
De volgende vraag is of deze inbreuk in overeenstemming is met het tweede lid van artikel 8 van het EVRM.
4.3.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Op grond van artikel 8, tweede lid van het EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (2 september 2010, 35623/05, [naam] v. Germany en 2 oktober 2012, 22491/08, [naam] v. Armenia) dient in het kader van het heimelijk inzetten van opsporingsmethodes in de wettelijke regeling te worden opgenomen onder welke omstandigheden de autoriteiten bevoegd zijn om een dergelijk opsporingsmiddel in te zetten (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:947). Het risico van misbruik van bevoegdheden brengt met zich dat de wettelijke regeling voldoende adequate en effectieve waarborgen dient te bevatten ter bescherming tegen willekeurige inmenging in het privéleven. Het EVRM stelt aldus kwaliteitseisen aan het juridisch kader waarbinnen gelegitimeerd inbreuk kan worden gemaakt op het recht op respect voor het privéleven van burgers als hier aan de orde.
De rechtbank acht bovengenoemde rechtspraak in onderhavige zaak van overeenkomstige toepassing.
4.5.
De sociale recherche heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland verzocht het kenteken op naam van eiser voor een beperkte periode op te nemen in het ANPR. Op 17 december 2015 heeft de officier van justitie hiervoor toestemming gegeven voor een maximale duur van drie maanden. Volgens de sociale recherche geeft de registratie een indicatie in welke mate en welke omvang reisbewegingen door eisers auto worden gemaakt in Nederland. De ANPR-registratie vond plaats in de periode van
21 december 2015 tot en met 21 maart 2016. Geregistreerd zijn de reisbewegingen van eisers Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] tot 1 februari 2016 en vanaf die datum eisers Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] . Hieruit is gebleken dat eisers auto 168 keer is geregistreerd, waarvan 116 keer buiten de omgeving van Kampen/Zwolle. Op Schiphol Airport is de auto 11 keer geregistreerd met name in januari 2016 en in februari 2016. In de periode van 8 augustus 2016 tot en met 25 oktober 2016 heeft een nieuwe registratieperiode plaatsgevonden. Aangezien hierdoor het privéleven van eisers wordt geraakt, behoeft het verzamelen, vastleggen, bewerken, bewaren en gebruiken van de ANPR‑gegevens, zoals dat in feite heeft plaatsgevonden, een voldoende precieze wettelijke grondslag als hiervoor bedoeld.
4.6.
Voor waarnemingen anders dan met een technisch hulpmiddel biedt 53a van de Pw een wettelijke grondslag (uitspraak van de CRvB van 24 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:297. De rechtbank is van oordeel dat de ANPR-registratie als opsporingsmiddel niet kan worden gebaseerd op artikel 53a, zesde lid, van de PW.
Deze algemeen geformuleerde bepaling vormt geen nauwkeurige wettelijke basis die voldoet aan de eisen die het EHRM daaraan stelt, evenmin als titel 5.2 van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat doet. In voornoemde bepalingen is niet geregeld in welke gevallen en gedurende welke periode de ANPR-registratie mag worden gebruikt.
De mogelijke inzet van dit middel is hierdoor voor een belanghebbende niet voorzienbaar. Verder is van belang dat artikel 53a, zesde lid, van de PW geen adequate en effectieve waarborgen bevat ter bescherming tegen willekeurige inmenging in het privéleven, aangezien niet is geregeld op welke wijze en door wie toestemming wordt verleend voor het inzetten van het middel. De ANPR-registratie is een ingrijpend opsporingsmiddel waarmee op dat recht een ernstige inbreuk wordt gemaakt. Dit middel is immers, bij langdurig en intensief gebruik, zoals in dit geval is gebeurd, in beginsel geschikt om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene, zoals in dit geval de reisbewegingen van eiser gedurende een lange periode. Deze waarborgen zijn ten aanzien van bijvoorbeeld de in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering omschreven stelselmatige observatie geregeld, in die zin dat een technisch hulpmiddel slechts met voorafgaande toestemming van de officier van justitie mag worden ingezet. Er is in dit geval ook geen andere wettelijke bepaling die verweerder een voldoende precieze grondslag verschaft voor de ANPR-registratie.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de inbreuk die met de ANPR-registraties zijn gemaakt op het recht op recht op privacy van eisers niet berust op een voldoende duidelijke en voorzienbare en met waarborgen omklede wettelijke grondslag. Reeds om die reden is door het gebruik hiervan artikel 8 van het EVRM geschonden. Dat wat met behulp van de ANPR-registraties is waargenomen en vastgelegd moet daarom als onrechtmatig verkregen bewijs worden aangemerkt en is dit als bewijs ontoelaatbaar. De beroepsgrond slaagt. De hierna verkregen onderzoeksbevindingen zijn naar het oordeel van de rechtbank een vervolg op en verweven met de bevindingen van de onrechtmatige ANPR-registraties, zodat sprake is van “verboden vruchten”. Dit betekent dat deze buiten beschouwing gelaten moeten worden.
Aan bespreking van de overige beroepsgronden van eisers komt de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet toe.
4.8.
In het bestreden besluit II heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eisers om een individuele inkomenstoeslag 2017 op grond van de PW gehandhaafd omdat eisers niet zouden voldoen aan de voorwaarde dat zij de afgelopen drie jaren een inkomen hebben gehad dat niet hoger was dan de bijstandsnorm, vermeerderd met een maximale overschrijding van € 600,- over een periode van drie jaren. Dit besluit kan evenmin stand houden, omdat het gebaseerd is op de overweging dat het recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag niet is vast te stellen vanwege de inkomsten die zouden zijn verkregen uit de taxiritten.
4.9.
De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat op voorhand niet zonder meer kan worden uitgesloten dat de bestreden intrekking en terugvordering op basis van nader (nieuw) onderzoek alsnog op een toereikende grondslag kan worden gebaseerd. Niet is duidelijk wanneer dit nadere onderzoek is afgerond. Verweerder wordt opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen.
5. De beroepen zijn gegrond.
6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers de betaalde griffierechten (2x € 46,-) vergoedt.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de proceskosten van eisers in beroep te veroordelen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De proceskosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,-
(2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-, wegingsfactor 1). Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op de door eisers betaalde griffierechten ad € 92,- te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.