In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, ging het om de verdeling van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen, die tot 6 december 2017 gehuwd waren onder huwelijkse voorwaarden. De vrouw vorderde dat de voormalig echtelijke woning, die thans voor circa EUR 214.706,- verhypothekeerd was, tot de bij helfte te verdelen beperkte huwelijksgemeenschap behoorde. Zij stelde dat zij recht had op de helft van de geschatte netto overwaarde van de woning, wat neerkwam op EUR 35.000,-. De man daarentegen betwistte deze claim en stelde dat het nooit de bedoeling was dat de vrouw mede-eigenaar zou worden van de woning. Hij voerde aan dat de beperkte gemeenschap van echtelijke woonruimte reeds was ontbonden op het moment dat de vrouw de woning had verlaten.
De rechtbank oordeelde dat de huwelijkse voorwaarden een beperkte huwelijksgemeenschap behelzen en dat partijen een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap hebben. De rechtbank concludeerde dat de vrouw recht had op de helft van de overwaarde van de woning, en dat de man onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een wilsgebrek. De rechtbank oordeelde verder dat de vrouw de helft van de maandelijkse hypotheeklasten met terugwerkende kracht tot de datum van het echtscheidingsverzoek moest dragen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 20 juni 2018.