Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen
[eiser] , eiser,
Procesverloop
€ 22.352,74 (2015) en € 34.950,- (2016) van eiser teruggevorderd. (17/1236)
€ 15.860,47 (2015) en € 38.680,- (2016) van eiseres teruggevorderd. (17/1237)
€ 23.361,84 (2016) en € 15.632,48 (2016) van eiseres teruggevorderd. (17/1238)
Overwegingen
25 en 27 oktober 2016 en 29 en 30 november 2016 waarnemingen/observaties verricht.
De bevindingen hiervan zijn weergegeven in de rapportages van 26 en 28 oktober 2016 en
29 en 30 november 2016 van Mira Recherche & Adviesbureau te Eersel.
7 december 2016 de uitbetalingen van het pgb opgeschort met ingang van 1 november 2016.
De observaties hebben op vier dagen plaatsgevonden. De foto’s en filmbeelden zijn naderhand geanalyseerd.
De volgende vraag is of deze inbreuk in overeenstemming is met het tweede lid van artikel 8 van het EVRM.
Op grond van artikel 8, tweede lid van het EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank acht bovengenoemde rechtspraak, anders dan verweerder meent, in onderhavige zaak van overeenkomstige toepassing. Het gaat immers om de uitleg van artikel 8 van het EVRM. Ook gaat het om het gebruik van een opsporingsmethode in het kader van een bestuursrechtelijk onderzoek (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van
13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3479). Het gebruik maken van technische opsporingsmiddelen als hier bedoeld zal, gelet hierop, moeten berusten op een wettelijke grondslag.
7.1 tot en met 7.4. Deze algemeen geformuleerde bepalingen in de Gedragscode vormen geen nauwkeurige wettelijke basis die voldoen aan de eisen die het EHRM daaraan stelt, evenmin als titel 5.2 van hoofdstuk 5 van de Awb dat doet. In de Gedragscode is niet bepaald onder welke voorwaarden een technisch hulpmiddel, zoals een camera, bij de opsporing mag worden ingezet en is niet geregeld gedurende welke periode een technisch hulpmiddel mag worden gebruikt. Verder bevat de Gedragscode geen adequate en effectieve waarborgen ter bescherming tegen willekeurige inmenging in het privéleven, aangezien niet is geregeld op welke wijze en door wie toestemming wordt verleend voor het inzetten van het middel.
“
Wij hebben uw zorgverleners [naam 2] en [naam 5] en uw gewaarborgde hulp/mentor op 19 december 2016 geconfronteerd met de uitkomsten van onze onderzoekbevindingen. Zorgverlener [naam 5] heeft na conformatie met de bevindingen onder andere verklaard dat er meer zorg voor u is gedeclareerd dan door haar is geleverd. Dit komt ook naar voren uit de observatieverslagen en sluit aan bij de interne en externe fraudemelding.”Ook het gesprek op 20 december 2016 met [naam 6] lijkt een vervolg te zijn op het eerdere onderzoek. Dit betekent dat verweerder in redelijkheid ook geen gebruik heeft kunnen maken van de gespreksverslagen van 19 en 20 december 2016. De overige door verweerder verkregen gegevens, zoals de bevindingen van het huisbezoek, de overgelegde informatie en de urenstaten bieden naar het oordeel van de rechtbank geen toereikende zelfstandige grondslag voor de conclusie in het bestreden besluit met betrekking tot de herziening/intrekking en terugvordering. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder in het zogenoemde verslag “aanleiding onderzoek” heeft vermeld dat het ingestelde feitenonderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft voor het nemen van een beslissing en daarom een persoonlijk onderzoek is gestart. Aan bespreking van de overige beroepsgronden van eisers komt de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet toe.
(1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-, wegingsfactor 1). Voor een toekenning van één punt voor het verschijnen ter zitting van 29 september 2017 ziet de rechtbank geen aanleiding, nu deze zitting op uitdrukkelijk verzoek van de gemachtigde is aangehouden in verband met de eerst
Beslissing
mr. H.R. Schimmel, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op