ECLI:NL:RBOVE:2018:1221

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
ak_zwo_18_128
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verlof op grond van de Leerplichtwet wegens inadequate vakantieplanning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Directeur van het Vechtdal College te Hardenberg. De eiser had verzocht om verlof voor zijn zoon voor de periode van 23 tot en met 26 april 2018, maar dit verzoek werd door de school afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat er geen sprake was van 'gewichtige omstandigheden' zoals bedoeld in de Leerplichtwet. De eiser had aangevoerd dat de reden voor het verlof een reeds geboekte vakantie was, maar de rechtbank stelde vast dat de Leerplichtwet geen ruimte biedt voor verlof in dergelijke situaties. De rechtbank benadrukte dat de eiser had moeten zorgen voor een adequate vakantieplanning, rekening houdend met de verschillende vakantieperiodes van zijn kinderen die op verschillende scholen zaten. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiser over het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen en er geen concrete toezeggingen waren gedaan door de school. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de school om geen verlof te verlenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/128

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser,

en

De Directeur van het Vechtdal College, te Hardenberg, verweerder,

gemachtigde: mr. W. Timmer.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om diens zoon [naam zoon] voor de periode van 23 tot en met 26 april 2018 verlof te verlenen als bedoeld in artikel 14 van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet), zodat de zoon gedurende voornoemde periode de school tijdelijk niet zou hoeven te bezoeken, afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het primaire besluit is gehandhaafd met een meer uitgebreide motivering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Eiser is verschenen. Verweerder is verschenen in de persoon van M. Nij Bijvank, vergezeld door R.J. Tiel Groenestege en bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, verplicht zijn overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, de jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, verplicht is overeenkomstig de bepalingen van deze wet de school waaraan hij als leerling staat ingeschreven, geregeld te bezoeken.
Onder ‘school’ wordt, voor zover hier van belang, verstaan: een openbare of een uit de openbare kas bekostigde dagschool voor voortgezet onderwijs (artikel 1, onder b, onder 1, van de Leerplichtwet).
Artikel 11, aanhef en onder f en g, van de Leerplichtwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, en de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, is vrijgesteld van de verplichting de school geregeld te bezoeken, indien:
f. de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van één van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan;
g. de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school te bezoeken.
Artikel 13a, eerste lid, van de Leerplichtwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat een beroep op vrijstelling wegens vakantie van de jongere, bedoeld in artikel 11, onder f, slechts kan worden gedaan indien het hoofd op aanvraag van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend dat de jongere voor de duur van het verlof de school niet bezoekt.
Artikel 14, eerste lid, van de Leerplichtwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat een beroep op vrijstelling wegens andere gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 11 onder g, slechts kan worden gedaan indien het hoofd op aanvraag van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend dat de jongere de school tijdelijk niet bezoekt.
Het derde lid van dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat het hoofd ten aanzien van dezelfde jongere wegens de in het eerste lid bedoelde omstandigheden, voor ten hoogste tien dagen per schooljaar verlof als bedoeld in dat lid kan verlenen.
Onder ‘hoofd’ wordt, voor zover hier van belang, verstaan: hij die met de leiding van de school is belast (artikel 1, onder d, onder 1, van de Leerplichtwet).
Vaststaande feiten
2. [naam zoon] , de oudste van de twee zonen van eiser, staat ingeschreven bij het Vechtdal College te Hardenberg. Het Vechtdal College is een school in de zin van artikel 1, onder b, onder 1, van de Leerplichtwet. Eiser is een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet. [naam zoon] is een jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt.
Besluitvorming
3. Bij e-mail van 30 oktober 2017 heeft eiser bij verweerder een verlofaanvraag ingediend voor zijn zoon [naam zoon] . De gevraagde verlofperiode ziet op de periode van maandag 23 april tot en met donderdag 26 april 2018. De reden voor de verlofaanvraag is een reeds door eiser geboekte vakantie.
4. In het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Ter onderbouwing hiertoe is aangevoerd dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet, zodat een verlof op grond van artikel 13a, eerste lid, van de Leerplichtwet niet aan de orde is. Ook is verweerder niet gebleken van andere gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd met een meer uitgebreide motivering. Voor zover van belang heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van andere gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet, zodat een verlof op grond van artikel 14, eerste lid, van de Leerplichtwet niet aan de orde is. Verweerder heeft hierbij verwezen naar artikel 2 van de Beleidsregel uitleg ‘specifieke aard van het beroep’ en ‘andere gewichtige omstandigheden’ bedoeld in de Leerplichtwet 1969 (hierna: Beleidsregel).
Ambtshalve overwegingen van de rechtbank
6. Uit de stukken blijkt dat eiser de reeds geboekte vakantie voor zover mogelijk heeft geannuleerd. Het door hem gehuurde appartement in Londen is geannuleerd. De reeds geboekte vliegtickets konden volgens eiser niet worden geannuleerd. Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat hij nog steeds voornemens is met zijn twee zonen naar Londen te gaan in de periode van 23 tot en met 26 april 2018.
Gelet hierop heeft eiser procesbelang bij een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit.
7. De rechtbank constateert dat eiser in zijn beroepschrift bij enkele onderdelen volstaat met het verwijzen naar zijn identieke bezwaargrond. De rechtbank overweegt hierover dat in de beslissing op bezwaar op die bezwaargronden is ingegaan en dat deze gronden gemotiveerd zijn weerlegd. Eiser kan dan niet volstaan met het simpelweg herhalen van deze bezwaargronden maar had moeten onderbouwen waarom de weerlegging ervan in de beslissing op bezwaar niet juist is. De rechtbank zoekt in dit verband aansluiting bij de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1794, en 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4624.
De rechtbank zal daarom enkel de in beroep herhaalde bezwaargronden bespreken indien eiser expliciet heeft aangegeven waarom hij het met de weerlegging daarvan in de beslissing op bezwaar niet eens is.
Beroepsgronden en beoordeling daarvan door de rechtbank
8. Eiser stelt dat er, anders dan verweerder betoogt, wel sprake is van een andere gewichtige omstandigheid als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet. Eiser verwijst daarbij naar artikel 2 van de Beleidsregel, waarin staat dat ‘voor andere naar het oordeel van het hoofd van de school/instelling gewichtige omstandigheden’ verlof kan worden gegeven. Volgens eiser is een inadequate vakantieplanning een gewichtige omstandigheid die onder deze bepaling van de Beleidsregel valt. Ter onderbouwing van zijn stelling dat er in deze zaak sprake is van een inadequate vakantieplanning, verwijst eiser naar de meivakantie van zijn andere zoon, [naam tweede zoon] , die staat ingeschreven bij De Nieuwe Veste te Hardenberg. Deze school geeft leerlingen twee weken meivakantie, terwijl de meivakantie op de school van verweerder één week duurt.
Eiser stelt dat het een school slechts is toegestaan om de door de rijksoverheid vastgestelde meivakantie (28 april tot en met 6 mei 2018) aansluitend met een week te verlengen. Het is echter niet toegestaan om voorafgaand aan de door de rijksoverheid vastgestelde meivakantie een extra vakantieweek in te plannen. Dat is eiser telefonisch meegedeeld door een medewerkster van de rijksoverheid. Eiser heeft een geluidsopname gemaakt van dit telefoongesprek en heeft de rechtbank verzocht deze geluidsopname in het geding te mogen brengen.
Omdat eiser desgevraagd achteraf toestemming heeft gekregen van Informatie Rijksoverheid om de bandopname te mogen gebruik in de onderhavige beroepsprocedure, heeft de rechtbank de geluidsopname als gedingstuk geaccepteerd en is deze ter zitting beluisterd.
Na het beluisteren van de geluidsopname heeft eiser desgevraagd meegedeeld dat uit deze geluidsopname blijkt dat zijn jongste zoon [naam tweede zoon] in de periode van 21 tot 26 april 2018 geen vakantie had mogen hebben. Hieruit valt op de maken dat scholen fouten maken bij de vakantieplanning, aldus eiser.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.
Uit de jurisprudentie volgt dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij het verlenen van verlof op grond van artikel 11, aanhef en onder g, juncto artikel 14 van de Leerplichtwet. De rechter moet het besluit van verweerder hierover dan ook terughoudend toetsen. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3953, overweging 5.1.
De door verweerder aangehaalde Beleidsregel is op 21 juni 2012 vastgesteld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en heeft als doel de hoofden van scholen duidelijkheid te verschaffen over de uitleg van - voor zover hier van belang - het begrip ‘andere gewichtige omstandigheden’ in verband met de toepassing van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27 van de Leerplichtwet bij overtreding van de vrijstellingsgronden van geregeld schoolbezoek als bedoeld in artikel 14, derde lid, eerste volzin, van de Leerplichtwet.
De relevante passages uit de Beleidsregel luiden als volgt.
“Artikel 2. Andere gewichtige omstandigheden
Op grond van artikel 11, onderdeel g, en artikel 14 van de Leerplichtwet zijn in bepaalde situaties bijzondere vormen van verlof toegestaan voor maximaal tien dagen per schooljaar. Het gaat hier om zogenaamde ‘andere gewichtige omstandigheden’. Dit zijn omstandigheden die niet eerder in de limitatieve opsomming van artikel 11 van de Leerplichtwet zijn genoemd en die veelal buiten de wil of invloedsfeer van de ouders of leerling zijn gelegen. Het hoofd van de school of instelling kan verlof verlenen voor afwezigheid als gevolg van een dergelijke andere gewichtige omstandigheid.
In de hierna te noemen gevallen kan, zolang het totaal aan een jongere te verlenen verlof het aantal van 10 verlofdagen in een schooljaar niet te boven gaat, verlof worden gegeven voor de hierna genoemde periode:
• Voor verhuizing: maximaal 1 schooldag;
• voor het voldoen aan wettelijke verplichtingen, voor zover dit niet buiten de lesuren kan geschieden: maximaal 10 dagen;
• voor het bijwonen van het huwelijk van bloed- of aanverwant tot en met de 3e graad: in Nederland maximaal 2 schooldagen indien er ver gereisd moet worden, anders maximaal 1 dag, in het buitenland maximaal 5 schooldagen. Soort bewijs: trouwkaart (indien twijfelachtig kopie trouwakte);
• bij ernstige levensbedreigende ziekte zonder uitzicht op herstel van bloed- of aanverwant tot en met de 3e graad: maximaal 10 dagen. Soort bewijs: doktersverklaring waar ernstige ziekte uit blijkt;
• bij overlijden van bloed- of aanverwant:
– In de 1e graad maximaal 5 schooldagen;
– In de 2e graad maximaal 2 schooldagen;
– In de 3e en de 4e graad maximaal 1 schooldag;
– In het buitenland: 1e t/m 4e graad maximaal 5 schooldagen.
Soort bewijs: rouwkaart (indien twijfelachtig akte van overlijden);
• bij 25, 40 of 50 jarig ambtsjubileum en het 12 ½, 25, 40, 50 en 60 jarig huwelijksjubileum van ouder(s)/verzorger(s) of grootouders: maximaal 1 schooldag;
• voor andere naar het oordeel van het hoofd van de school/instelling gewichtige omstandigheden: maximaal 10 dagen.
Daarbij geldt het volgende:
(…).
In de volgende gevallen wordt in ieder geval geen extra verlof gegeven:
• Familiebezoek in het buitenland;
• goedkope tickets in het laagseizoen;
• omdat tickets al gekocht zijn of omdat er geen tickets meer zijn in de vakantieperiode;
• vakantiespreiding;
• verlof voor een kind, omdat andere kinderen uit het gezin al of nog vrij zijn;
• eerder vertrek of latere terugkomst in verband met verkeersdrukte;
• samen reizen/in konvooi rijden door bijvoorbeeld de Balkan;
• kroonjaren;
• sabbatical;
• wereldreis/verre reis.”
De rechtbank acht deze invulling van het wettelijke begrip ‘andere gewichtige omstandigheden’, die aansluit bij de vóór de totstandkoming van de Beleidsregel bestaande vaste jurisprudentie, niet onjuist. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE3957, en 23 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA5503.
9.2.
De door eiser gestelde inadequate vakantieplanning komt erop neer dat eisers zonen, die onderwijs volgen bij twee verschillende scholen in Hardenberg, deels verschillende vakantieperiodes hebben. Het niet geheel overeenstemmen van de vakantieperiodes van verschillende kinderen uit een gezin valt onder de situatie ‘verlof voor een kind, omdat andere kinderen uit het gezin al of nog vrij zijn’, waarover in de Beleidsregel expliciet is opgenomen dat hiervoor geen verlof mag worden verleend. Reeds hierom heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser gestelde inadequate vakantieplanning niet kan worden geduid als ‘voor andere naar het hoofd van de school/instelling gewichtige omstandigheden’ waarvoor verweerder in beginsel verlof mag verlenen.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder kunnen besluiten het gevraagde verlof niet te verlenen.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
10. Eiser stelt dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Ter onderbouwing verwijst hij naar een verlof dat voor zijn oudste zoon [naam zoon] in het schooljaar 2016/2017 is verleend omdat toen sprake was van een inadequate vakantieplanning.
11. De rechtbank overweegt hierover dat het gelijkheidsbeginsel inhoudt dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Uit verweerders reactie op deze beroepsgrond in zijn verweerschrift blijkt dat er van gelijke gevallen geen sprake is. Bij de toenmalige beslissing tot het verlenen van verlof voor één dag heeft meegespeeld dat eiser claimde dat de receptie telefonisch had aangegeven dat de verlofaanvraag was goedgekeurd. Deze claim is destijds voor verweerder reden geweest om het verlof toe te kennen. In de onderhavige zaak is daarentegen door eiser niet naar voren gebracht dat er van de zijde van de school aan hem zou zijn meegedeeld dat er verlof voor zijn zoon is verleend. Alleen al hierom is een schending van het gelijkheidsbeginsel niet aan de orde.
Deze beroepsgrond slaagt derhalve evenmin.
12. Eiser stelt dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. In dat kader heeft hij aangevoerd dat hij geen vertrouwen meer heeft in de school van verweerder en dat er een administratieve fout is gemaakt waardoor gedurende enige tijd bij hem het idee is gewekt dat de verlofaanvraag was goedgekeurd.
13. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat er sprake is van aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen waaraan betrokkene de rechtens te honoreren verwachtingen kan ontlenen dat het door hem of haar gewenste besluit zou worden genomen.
Van dergelijke toezeggingen is in deze zaak geen sprake. Verder heeft eiser niet gedisponeerd. De vakantie was immers al door hem geboekt voordat er gedurende korte tijd onjuiste informatie over het verlof op Magister stond.
Dat eiser geen vertrouwen meer heeft in de school, heeft niets van doen met het vertrouwensbeginsel.
Deze laatste beroepsgrond slaagt dan ook eveneens niet.
14. Eiser heeft een aantal niet juridische opmerkingen gemaakt in zijn beroepschrift. De rechtbank wenst hierover het navolgende op te merken.
De Leerplichtwet gaat uit van de verplichting (en dus niet van een recht) tot het volgen van onderwijs aan een school of instelling door een minderjarige. Deze verplichting geldt zowel voor de minderjarige die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, als voor de ouder/verzorger. Dat eiser vraagtekens stelt bij de educatieve waarde van een door de school georganiseerde reis naar Rome (en dat daarentegen de door hemzelf georganiseerde reis naar Londen een dergelijke waarde wel zou hebben), betekent niet dat eiser zich naar believen kan onttrekken aan de plichten die de Leerplichtwet op hem als ouder/verzorger legt. Ook het feit dat een minderjarige wordt geconfronteerd met lesuitval en tussenuren, impliceert niet dat de op de ouder/verzorger rustende plichten anders mogen worden ingevuld.
Uit het beroepschrift blijkt dat eiser in de schooljaren 2016/2017 en 2017/2018 verlof heeft gevraagd voor zijn zonen [naam zoon] en [naam tweede zoon] , onder verwijzing naar een ‘inadequate vakantieplanning’. Hieruit volgt dat het bij eiser bekend is dan wel bekend had moeten zijn dat de scholen van beide zoons geen identieke vakantieperioden hanteren. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om, alvorens de vakantie in Londen te boeken, bij beide scholen te informeren hoe de meivakantie in 2018 is ingevuld. Eiser heeft dit evenwel niet gedaan. De financiële consequenties van dit niet-handelen komen geheel voor zijn eigen rekening.
In dit verband wijst de rechtbank er tevens op dat eiser, ook zonder navraag te doen bij de school van verweerder, op de hoogte had kunnen zijn van de periode waarin de meivakantie 2018 van deze school valt. Zoals verweerder in het verweerschrift stelt en door eiser niet is weersproken, heeft de school hierover meerdere keren informatie verstrekt aan de ouders en verzorgers van leerlingen. Zo is de vakantieregeling van de school gepubliceerd op de website van de school. Verder zijn alle schoolvakanties weergegeven in de brochure ‘Praktische informatie 2017 – 2018’, die elke leerling aan het begin van het schooljaar 2017/2018 heeft ontvangen. Ten slotte zijn de schoolvakanties door middel van de nieuwsbrief van de school op 28 september 2018 nogmaals onder de aandacht van de ouders en verzorgers gebracht. Dat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht dat de stortvloed van nieuwsbrieven van de school niet bevorderlijk is voor de toegankelijkheid van de informatievoorziening, kan naar het oordeel van de rechtbank geen valide argument voor eiser zijn om de nieuwsbrieven dan maar niet te raadplegen op belangrijke informatie als vakantieperiodes.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.