Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
2.De feiten
3.Het wrakingsverzoek
4.Het standpunt van mr. Flos
Ten aanzien van de gronden stelt mr. Flos zich op het standpunt dat het feit dat zijn beslissing en de wijze waarop hij de zaak heeft behandeld en beoordeeld onwelgevallig en in strijd met wettelijke bepalingen zijn geweest in de ogen van verzoekster, in zijn ogen geen geobjectiveerde aanleiding geven partijdigheid bij hem te veronderstellen dan wel een schijn van partijdigheid hebben kunnen opwekken. Tegen beslissingen waar verzoekster het niet mee eens was, stond voor haar de procedure van hoger beroep open. Mr. Flos stelt dat hij nimmer heeft gezegd dan wel gesuggereerd dat hij het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling zonder meer zou gaan toewijzen en dat hij zijn collega’s niet zou afvallen. Uit de (lange) behandeling van het verzoek en het slechts toewijzen voor een kortere duur dan verzocht, kan eerder het tegendeel worden vastgesteld. Wel heeft hij aan het begin van de zitting geschetst dat het Hof in deze problematiek zeer kort voor de zitting van 19 september 2017 een uitspraak heeft gedaan en dat hij geen hoger-beroepsinstantie is van deze beslissing van het Hof. Hij heeft partijen er op gewezen dat zij zich met name moesten richten op de eventuele wijzigingen die zich in de situatie rondom [naam 1] hebben voorgedaan sinds de behandeling in die zaak door het Hof.
5.Het standpunt van [naam 2]
13 april 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BJ9926), op het standpunt dat het wrakingsverzoek nog steeds ontvankelijk is en voor het overige onderschrijft hij de door verzoekster geschetste gang van zaken. Aan het begin van de zitting van 19 september 2017 gaf mr. Flos een prognose en deze prognose bleek aan het einde van de zitting te kloppen. Door zijn handelwijze wekte mr. Flos de indruk dat het weinig meer zou uitmaken wat er op de zitting van 19 september 2017 zou worden gezegd. Het beeld dat mr. Flos in zijn reactie op het wrakingsverzoek tracht te schetsen, alsof de duur van de behandeling zou onderbouwen dat hij de nieuwe ontwikkelingen zou hebben besproken en onderzocht, wordt niet herkend door
en is ook niet terug te lezen in de volgens summier gemotiveerde tussenbeschikking.
6.De beoordeling
7.De beslissing
A.M. Rikken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op 15 december 2017.