ECLI:NL:HR:2010:BN2366

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02031
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wraking en schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1968 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Achterhoek', een wrakingsverzoek indiende. Het hof heeft dit verzoek niet opgevat als een formeel wrakingsverzoek, omdat het werd gedaan na het uitspreken van het arrest. De Hoge Raad bevestigt dat een verzoek tot wraking kan worden gedaan totdat er een einduitspraak is gedaan, maar oordeelt dat het hof terecht het verzoek buiten beschouwing heeft gelaten. De verdachte had ook vorderingen tot schadevergoeding ingediend van twee benadeelde partijen, die door het hof zijn toegewezen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof met de toewijzing van deze vorderingen had kunnen volstaan, maar dat er geen rechtsregel is die zich verzet tegen de veroordeling van de verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen. De Hoge Raad constateert verder dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden naar vier jaren en vier maanden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep in cassatie, maar vernietigt het arrest van het hof enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf.

Uitspraak

2 november 2010
Strafkamer
nr. 09/02031
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 2009, nummer 20/004188-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Achterhoek, locatie Ooyerhoek" te Zutphen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W. Noorduyn en mr. Th.J. Kelder, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte althans op onbegrijpelijke of ontoereikende gronden het wrakingsverzoek van de verdachte buiten beschouwing heeft gelaten.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2009 houdt in:
"De voorzitter deelt mede dat ter tafel is gekomen een brief van de verdachte. De voorzitter leest deze brief voor. (opmerking griffier: deze brief is aan dit proces-verbaal gehecht)
De voorzitter spreekt vervolgens het arrest uit en geeft verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan instellen.
Verdachte deelt mede het hof te wraken.
Het hof onderbreekt hierop de terechtzitting voor beraad in raadkamer.
Na hervatting deelt de voorzitter mede dat het wrakingsverzoek van verdachte buiten beschouwing wordt gelaten, nu het is gedaan na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting."
2.2.2. De aan dat proces-verbaal gehechte brief van de verdachte houdt in:
"Geachte Edelachtbare
Indien de Verzoek(en) die ik mondeling en/of schriftelijk heb ingediend, worden afgewezen:
Dan ben ik genoodzaakt om het Hof te Wraken
Tevens overweeg ik.
Om verdere stappen te nemen te nemen tegen De Persoon die het O.M. vertegenwoordig[t] O.V.J.:
(...)
Dus Wraking van het hof, indien mijn Verzoek(en) worden afgewezen!!!
Zonder reden, geen Wraking.
Verzoek(en) afgewezen
Dat is/zijn Voldoende reden(en) om het hof te Wraken!!!
AFZ. [verdachte]
[Handtekening]
(...)"
2.3. Het Hof heeft de onder 2.2.2 weergegeven brief van de verdachte kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een wrakingsverzoek. Voor zover het middel een daarop gerichte klacht bevat, faalt het.
2.4. Totdat een einduitspraak is gedaan, kan een verzoek tot wraking van de zittingsrechters worden gedaan (vgl. HR 13 april 2010, LJN BJ9926, NJ 2010/234). Uit het onder 2.2.1 weergegeven proces-verbaal kan bezwaarlijk anders volgen dan dat het wrakingsverzoek is gedaan na het uitspreken van het arrest. Het oordeel van het Hof om het mondelinge wrakingsverzoek van de verdachte buiten beschouwing te laten is dus juist, zodat de motiveringsklacht onbesproken kan blijven.
2.5. Het middel faalt ook in zoverre.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof een rechtens niet toelaatbare beslissing heeft gegeven op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
4.2. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 7.792,55 (zevenduizend zevenhonderdtweeënnegentig euro en vijfenvijftig cent (...).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 260,00 (tweehonderdzestig euro)
(...)."
4.3. Het Hof had met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen volstaan. Geen rechtsregel verzet zich evenwel ertegen dat de verdachte daarnevens wordt veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen.
4.4. Het middel faalt.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en vier maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 november 2010.