ECLI:NL:HR:2010:BJ9926

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02866
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • W.F. Groos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van wrakingsverzoek in cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om de vraag of een wrakingsverzoek tijdig kan worden ingediend na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, maar vóór de einduitspraak. De Hoge Raad oordeelt dat een verzoek tot wraking van de zittingsrechters kan worden gedaan totdat de uitspraak is gedaan. Dit betekent dat een schriftelijk ingediend wrakingsverzoek dat vóór de uitspraak bij het gerecht is ingekomen, als tijdig wordt beschouwd, mits de betrokken rechter(s) hiervan redelijkerwijs kennis konden nemen. De indiener van het verzoek draagt het risico als het verzoek te laat bij de rechter(s) aankomt door onduidelijkheid of onvolledigheid van het verzoek.

In deze zaak was er een wrakingsverzoek ingediend op 22 april 2008, maar de Hoge Raad oordeelt dat de stukken van het geding onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de stelling dat dit verzoek tijdig was gedaan. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 29 april 2008 uitspraak zou doen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze tot tien maanden en drie weken. De overige middelen worden verworpen.

De Hoge Raad benadrukt dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren, en is uitgesproken op 13 april 2010.

Uitspraak

13 april 2010
Strafkamer
nr. 08/02866
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 2008, nummer 20/003377-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Ter Peel" te Evertsoord.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot strafvermindering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof geen einduitspraak had mogen doen, nu de verdachte na sluiting van het onderzoek, maar vóór die einduitspraak een wrakingsverzoek had ingediend.
2.2. Art. 513 Sv luidt:
"1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Tijdens de terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.
3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
4. Een volgende verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5. Geschiedt het verzoek ter terechtzitting, dan wordt de terechtzitting geschorst."
2.3.1. Het middel roept de vraag op of na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, doch vóór dat einduitspraak wordt gedaan nog een wrakingsverzoek kan worden gedaan. Hoewel de tekst van art. 513 Sv daaromtrent geen uitsluitsel geeft, moet die vraag niettemin bevestigend worden beantwoord op grond van het navolgende. Bij de wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie) is een harmonisatie bewerkstelligd van de onderscheiden regelingen over wraking en verschoning (Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 111, 267 en 268). Als gevolg daarvan is art. 513 Sv - afgezien van hier niet ter zake doende verschillen - gelijkluidend aan art. 37 Rv en art. 8:16 Awb. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de onderscheiden wrakingsbepalingen houdt in:
"De ratio van het instituut van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Dit wordt tot uitdrukking gebracht in de in dit artikel geformuleerde norm: feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het recht om wraking van een rechter te verzoeken, is toegekend aan partijen. Een dergelijk verzoek kan in beginsel in elke stand van het geding worden gedaan. Een verzoek om wraking kan uiteraard evenzeer betrekking hebben op een rechter-commissaris."(Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 113)
Hieruit volgt dat, totdat einduitspraak is gedaan, een verzoek tot wraking van de zittingsrechters kan worden gedaan.
2.3.2. Een na de sluiting van het onderzoek schriftelijk ingediend wrakingsverzoek is tijdig gedaan indien het voorafgaande aan de uitspraak bij het gerecht is ingekomen en wel op een zodanig tijdstip dat de betrokken rechter(s) daarvan redelijkerwijs nog kennis konden nemen. De omstandigheid dat het verzoek de rechter(s) te laat bereikt wegens onduidelijkheid dan wel onvolledigheid van het verzoek, de adressering en de vermelding van de zaaksgegevens daaronder begrepen, komt voor risico van de indiener.
2.3.3. Opmerking verdient nog dat in het geval dat het verzoek tijdig is ingediend doch daarop niet kan worden beslist vóór het tijdstip waarop de uitspraak is bepaald, de rechter in verband met art. 345, derde lid, Sv het onderzoek in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer zal dienen te heropenen en te schorsen.
2.4.1. Tot de stukken behoort een kopie van een verzoek tot wraking met als datering 22 april 2008. Dat verzoek vermeldt in de aanhef als geadresseerden een viertal instanties, waaronder "Gerechtshof 's-Hertogenbosch t.a.v. (...) President".
2.4.2. Het desbetreffende verzoek behelst noch het parketnummer van de zaak noch de datum van de uitspraak. Op die kopie is een stempel geplaatst waarop is vermeld: "Gerechtshof 's-Hertogenbosch" en als kennelijke inkomstdatum "29 april 2008".
2.5.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2008 heeft de voorzitter na sluiting van het onderzoek in aanwezigheid van de verdachte en haar raadsvrouwe meegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 29 april 2008 te 12.00 uur.
2.5.2. Het middel neemt tot uitgangspunt dat het wrakingsverzoek tijdig, dat wil zeggen vóór de uitspraak is gedaan. Voor de juistheid van die stelling bieden de stukken van het geding echter onvoldoende feitelijke grondslag. Daarop stuit het middel af.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van één jaar.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze tien maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 april 2010.