ECLI:NL:HR:2010:BJ9926
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Tijdigheid van wrakingsverzoek in cassatieprocedure
In deze zaak gaat het om de vraag of een wrakingsverzoek tijdig kan worden ingediend na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, maar vóór de einduitspraak. De Hoge Raad oordeelt dat een verzoek tot wraking van de zittingsrechters kan worden gedaan totdat de uitspraak is gedaan. Dit betekent dat een schriftelijk ingediend wrakingsverzoek dat vóór de uitspraak bij het gerecht is ingekomen, als tijdig wordt beschouwd, mits de betrokken rechter(s) hiervan redelijkerwijs kennis konden nemen. De indiener van het verzoek draagt het risico als het verzoek te laat bij de rechter(s) aankomt door onduidelijkheid of onvolledigheid van het verzoek.
In deze zaak was er een wrakingsverzoek ingediend op 22 april 2008, maar de Hoge Raad oordeelt dat de stukken van het geding onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de stelling dat dit verzoek tijdig was gedaan. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 29 april 2008 uitspraak zou doen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze tot tien maanden en drie weken. De overige middelen worden verworpen.
De Hoge Raad benadrukt dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren, en is uitgesproken op 13 april 2010.