ECLI:NL:RBOVE:2017:1664

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
08/760165-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling tijdens confrontatie met slachtoffer

Op 14 april 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en vernieling. De feiten vonden plaats op 6 september 2016 in Hengelo, waar de verdachte tijdens een confrontatie met het slachtoffer een ruit van diens woning kapot sloeg en met een mes stekende en snijdende bewegingen in de richting van het slachtoffer maakte. Het slachtoffer raakte hierbij gewond aan zijn hoofd en hand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, maar wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast moet de verdachte zich verplicht laten behandelen en zich houden aan aanwijzingen van de politie, het Openbaar Ministerie en de reclassering. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een ernstige persoonlijkheidsstoornis en verslaving aan drugs, en heeft besloten dat behandeling noodzakelijk is om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760165-16 (P)
Datum vonnis: 14 april 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] (Soedan),
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in FPK Assen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 december 2016, 13 januari 2017 en 31 maart 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C.J. Nettenbreijersen van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd deze persoon zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel deze persoon heeft mishandeld.
feit 2:zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een ruit.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 06 september 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet
met voorbedachten rade
van het leven te beroven, door
met een groot (veertig a vijftig centimeter) mes (machete), althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp stekende en/of snijdende
en/of zwaaiende en/of hakkende/slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting
van het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 06 september 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door
-met een groot (veertig a vijftig centimeter) mes (machete), althans een
daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp stekende en/of
snijdende en/of zwaaiende en/of hakkende/slaande bewegingen heeft gemaakt in
de richting van het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 06 september 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
[slachtoffer] heeft mishandeld door
met een groot (veertig a vijftig centimeter) mes (machete), althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp stekende en/of snijdende
en/of zwaaiende en/of hakkende/slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting
van het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer],
waardoor die [slachtoffer] snijwonden, in ieder geval letsel heeft bekomen aan zijn
hoofd en/of zijn (onder- en/of boven)arm(en), althans aan zijn (boven)lichaam
en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 06 september 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van de voordeur), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) op 6 september 2016 aangifte heeft gedaan van poging moord dan wel doodslag dan wel zware mishandeling. Uit de verklaring van aangever blijkt onder meer dat aangever op voornoemde datum in zijn woning aanwezig was en rond 02:00 uur op zijn telefoon allerlei berichten en oproepen vanaf een telefoonnummer van verdachte ontving. Vervolgens ontving aangever om ongeveer 05:11 uur een bericht van verdachte met de tekst: “Ik kom er aan”. Kort daarna hoorde aangever voor zijn woning een geluid. Aangever hoorde vervolgens een bonk tegen zijn voordeur en glasgerinkel. Vervolgens zag aangever door de kapotte ruit van de voordeur verdachte staan. Aangever zag dat verdachte door de kapotte voordeurruit naar binnen wilde en dat hij een mes in zijn hand vast had. Omdat aangever niet wilde dat verdachte de woning binnen zou komen, heeft hij met verschillende voorwerpen naar verdachte gegooid om zo te proberen verdachte buiten de woning te houden. Verdachte heeft geweld tegen aangever gebruikt . Bij dit geweld heeft aangever letsel opgelopen waaronder een wond op zijn hoofd en snijwonden aan zijn vingers.
Verdachte heeft bij de politie en ten overstaan van de rechtbank onder meer verklaard dat hij naar de woning van aangever is gegaan omdat hij contact en een confrontatie met hem wilde omdat aangever zijn leven kapot zou hebben gemaakt. Bij de woning van aangever heeft verdachte de ruit van de voordeur kapot geslagen en is hij de woning ingegaan. Toen aangever agressief werd en verdachte aanviel met een zwaard, heeft verdachte zich verdedigd met het mes dat hij had meegenomen, aldus verdachte.
Ten aanzien van feit 1
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte voor de primair ten laste gelegde poging moord/doodslag moet worden vrijgesproken en dat de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat verdachte van het primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken aangezien de voorbedachte raad en het opzet op het van het leven beroven niet bewezen kan worden verklaard. Van het subsidiair ten laste gelegde dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken nu onvoldoende is komen vast te staan wat verdachte exact met het mes heeft gedaan. Het meer subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging moord/doodslag is de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is de kernvraag of verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk bij aangever heeft gehad.
Verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling was om aangever letsel toe te brengen. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In dit kader overweegt de rechtbank als volgt. . Uit de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt onder meer dat verdachte schreeuwend voor de voordeur van de woning van aangever is gaan staan.
Aangever en getuige [getuige 2], de buurman van aangever, hebben verklaard dat verdachte toen een mes in zijn hand had. Op een gegeven moment vernielde verdachte de ruit van de voordeur en probeerde hij de woning binnen te komen. Omdat aangever wilde voorkomen dat verdachte binnen zou komen, is hij richting verdachte gelopen om verdachte buiten te houden en heeft hij een stofzuigerstang gepakt, om verdachte mee weg te kunnen jagen, en verschillende voorwerpen in de richting van verdachte gegooid. Vervolgens raakten aangever en verdachte in een gevecht. Tijdens dat gevecht gebruikte verdachte het mes dat hij mee had genomen uit de woning van getuige [getuige 3] dat een lemmet had van circa 40 centimeter. Verdachte maakte daarmee stekende en hakkende bewegingen in de richting van aangever. Uiteindelijk werd aangever met het mes op zijn hoofd en hand geraakt. Door een arts is letsel bij aangever geconstateerd, inhoudende steekverwondingen op onderbeen, handen en behaarde hoofd en een snijwond op de behaarde hoofdhuid van ongeveer vijf centimeter, dat naar het oordeel van de rechtbank past bij de door aangever omschreven toedracht zoals dat hiervoor is weergegeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich tegen een aanval door aangever met een zwaard heeft moeten verweren en dat hij daarom gebruik heeft gemaakt van het mes dat hij in zijn jaszak zou hebben gedragen. Verdachte heeft derhalve een beroep gedaan op noodweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient sprake te zijn van een noodweersituatie. Van een noodweersituatie is sprake indien er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Onder bijzondere omstandigheden kunnen gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer (Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456). Dat is de zogenoemde culpa in causa.
De rechtbank overweegt in dat kader als volgt. Zoals verdachte ook zelf heeft verklaard is hij op 6 september 2016 na 05.00 uur naar de woning van aangever gegaan om de confrontatie op te zoeken met aangever. Verdachte had aangever voor die tijd al diverse berichtjes gestuurd en meerdere keren gebeld. Hij heeft een mes meegenomen, is daarmee voor de deur van de woning van aangever gaan staan en heeft de ruit van de voordeur vernield om in de woning te komen. Aangever heeft met verschillende voorwerpen uit de woning naar verdachte gegooid om hem weg te jagen, maar verdachte is daarop niet weggegaan. Op 3 september 2016 heeft verdachte per WhatsApp aangever onder andere bericht dat hij snel spijt zal krijgen dat hij verdachte weer negeert, dat de aftelling is begonnen van 72 uur naar 0 uur, om dus vervolgens op 6 september 2016 naar de woning van aangever te gaan. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van culpa in causa zodat reeds om die reden geen noodweersituatie aannemelijk wordt geacht en het beroep op noodweer wordt verworpen.
De hiervoor omschreven handelingen – het (meermalen) stekende en hakkende bewegingen maken met een mes met een lemmet van circa 40 cm waarbij verdachte aangever daadwerkelijk heeft geraakt met het mes – kunnen naar het oordeel van de rechtbank, indien zij worden doorgezet, zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De handelingen van verdachte moeten, gezien hun verschijningsvorm, ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. In ieder geval heeft verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Dat het slechts bij een poging is gebleven, is niet te danken aan verdachte, maar aan het adequaat reageren van aangever.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
4.5
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het de tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
1
Het proces-verbaal aangifte van 6 september 2016 van aangever [slachtoffer], pagina 42 t/m 45, voor zover inhoudende de verklaring van aangever;
2.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting op 13 januari 2017 van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1. Subsidiair
hij op 6 september 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een groot (veertig a vijftig centimeter) mes (machete), stekende en snijdende en zwaaiende en hakkende/slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 6 september 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van de voordeur), toebehorende aan [slachtoffer] heeft vernield.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 302 en 350 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling.
feit 2
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat sprake is geweest van noodweerexces.
Nu de rechtbank geen noodweersituatie aannemelijk heeft geacht en het beroep op noodweer heeft verworpen, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 163 dagen, met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden zal worden opgelegd en daarbij te bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder meer aangevoerd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt een TBS met voorwaarden een te zware maatregel is gelet op de minimale justitiële documentatie van verdachte en de omstandigheid dat verdachte niet eerder een reclasseringstoezicht heeft gehad. Volgens de raadsvrouw hebben de psycholoog en psychiater in hun rapportages niet duidelijk kunnen uitleggen waarom een TBS met voorwaarden moet worden opgelegd in plaats van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft een relatie gehad met aangever en het beeld dat naar voren komt is dat aangever het slechtste in verdachte naar boven heeft gehaald. Voorafgaand aan het incident lijkt het negeren van verdachte door aangever frustraties op te wekken bij verdachte, hetgeen een reden is waarom verdachte kennelijk heeft besloten om naar aangever te gaan om een reactie te krijgen. In een dergelijke sfeer heeft verdachte jegens aangever een verkeerde, grensoverschrijdende keuze gemaakt. Verdachte was boos en heeft zich, terwijl hij, zoals hij zelf heeft verklaard, onder invloed van drugs en medicijnen verkeerde, schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling en vernieling door tijdens een confrontatie met aangever een ruit van de woning kapot te slaan en vervolgens een mes te gebruiken, daarmee stekende, snijdende en hakkende bewegingen richting aangever te maken en uiteindelijk het hoofd en de hand te raken. De aard van de steekverwondingen waren weliswaar niet levensbedreigend, maar aangever heeft als gevolg daarvan wel letsel opgelopen en pijn ondervonden. Verdachte heeft door zijn handelen aangever ernstig aangetast in zijn lichamelijke integriteit. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden niet alleen pijn en letsel, maar vaak ook psychische gevolgen van die feiten. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 27 februari 2017;
- een reclasseringsadvies van 8 januari 2017, opgemaakt door A. Tautement, reclasseringswerker Tactus verslavingszorg;
een reclasseringsadvies voorbereiding TBS met voorwaarden van 1 maart 2017, opgemaakt door M. Jochemsen, reclasseringswerker Tactus verslavingszorg;
- een pro justitia rapport van 22 december 2016, opgemaakt door C.A.J. Veldman, psychiater;
- een pro justitia rapport van 27 december 2016, opgemaakt door B.E.L. Spronk, psycholoog.
Uit voornoemd rapport van de psychiater en de ter zitting gegeven toelichting blijkt onder meer dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de zin van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en antisociale trekken. Daarnaast bestaat er afhankelijkheid van cocaïne en misbruik van GHB en cannabis. Hiervan was ook ten tijde van het bewezenverklaarde sprake. De persoonlijkheidsstoornis en de afhankelijkheid van cocaïne en andere middelen beïnvloedden verdachte in zijn omgang met anderen. Verdachte was onvoldoende in staat vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis verantwoordelijkheid te nemen voor het afglijden van zijn gedrag door middelenmisbruik en middelenafhankelijkheid. Bij verdachte is er sprake van ernstige problematiek die heeft doorgewerkt in de omstandigheden rond het ten laste gelegde feit. Verdachte is volgens de psychiater verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het bewezenverklaarde. Verdachte heeft met zijn verslavingsproblemen en persoonlijkheidsproblematiek op de korte, middellange en lange termijn bij het uitblijven van een behandeling een grote kans in conflict te komen met anderen, waarbij zijn gebrek aan remming en de bij hem opgewekte agressie tot ernstige grensoverschrijdend gedrag zou kunnen leiden. Klinische forensisch psychiatrisch behandeling, gericht op de verslavingsproblematiek en de persoonlijkheidsproblematiek is geïndiceerd. Behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel of het kader van een TBS met voorwaarden hebben dezelfde inhoud. Verdachte is in staat om zich aan voorwaarden te houden indien die duidelijk omschreven worden. De vrees is dat de motivatie van verdachte op langere termijn moeilijker vast te houden is. Bij een kliniek in het kader van een voorwaardelijk strafdeel kan verdachte er dan mee stoppen. Bij een TBS met voorwaarden kan de kliniek makkelijker een nieuwe start maken.
Uit voornoemd rapport van de psycholoog en de ter zitting gegeven toelichting blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van verslaving en misbruik van meerdere soorten harddrugs en benzodiazepinen en daarnaast een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en theatrale trekken. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dit ook aanwezig. De psycholoog heeft ook geconcludeerd tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Voor het bewerken van de middelenverslaving en behandeling van de persoonlijkheidsproblemen acht de deskundige een klinisch forensische behandeling geïndiceerd. Behandeling zal waarschijnlijk langer dan een jaar in beslag nemen. De verwachting is dat verdachte zich zal verzetten tegen een langer durende klinische opname. Derhalve wordt opname in een FPK geadviseerd. Realisatie van een behandeling is zowel binnen het kader van een voorwaardelijk strafdeel als TBS met voorwaarden een optie. Bij een TBS met voorwaarden is er een stringenter toezicht en wordt er ten behoeve van de rechtbank regelmatig gemonitord.
De conclusie uit beide rapporten dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is ter zake van de bewezen verklaarde feiten, neemt de rechtbank over en maakt deze tot de hare.
De reclassering heeft gerapporteerd over de voorbereiding TBS met voorwaarden en het advies ter zitting toegelicht. De reclassering adviseert om voornoemde maatregel op te leggen aangezien verdachte enig probleembesef heeft, een hulpvraag heeft en wil meewerken aan een intensief behandel- en begeleidingstraject. Tevens stelt verdachte zich coöperatief op ten aanzien van de strikte voorwaarden die de reclassering hem binnen een forensisch kader wenst te stellen. Als onderdeel van de schorsing uit de preventieve hechtenis is verdachte reeds met een behandeling begonnen bij FPK Assen van GGZ Drenthe. Ondanks de nodige dynamiek op de afdeling heeft verdachte een goede start gemaakt. Verdachte staat open voor behandeling en pakt veel dingen op in het individuele programma als ook in de groepsbehandeling. Delict analyse en scenario is lastig omdat verdachte zijn aandeel ontkent, maar verdachte staat wel open voor benoeming. Op korte termijn zal gesproken worden over de invulling van het nadere trajectplan.
Over de vraag welke straf en/of maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten samenhangen met de bij hem geconstateerde verslavingsproblematiek en ziekelijke stoornis in de zin van een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een (gewelds)misdrijf zal plegen als hij niet behandeld wordt. De rechtbank ziet zich daarmee geplaatst voor de vraag of zij al dan niet zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld in een voorwaardelijk kader, of dat kan worden volstaan met een deels voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf, waarbij de behandeling als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel kan plaatsvinden.
Op basis van de conclusie van de deskundigen heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat behandeling van verdachte enige tijd zal duren en dat verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig zal hebben om de kans op recidive te doen verminderen. Verdachte is reeds begonnen met een behandeling bij FPK Assen en heeft laten zien dat hij open staat voor behandeling, gemotiveerd is en bereid is om zich aan voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd, waaronder een klinische behandeling, te houden. Voor de rechtbank legt dit veel gewicht in de schaal. Alhoewel de deskundigen verwachten dat verdachte zich op den duur zal verzetten tegen een langdurige opname en verdachte vatbaar is voor een terugval, acht de rechtbank onder de huidige omstandigheden oplegging van een TBS met voorwaarden niet proportioneel, te meer ook nu er geen actuele concrete aanknopingspunten zijn dat verdachte niet gemotiveerd zou zijn of zou blijven. De rechtbank acht, gelet op de rapportages van de deskundigen, een behandeling als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel geschikt.
Gezien de ernst van de feiten zoals hiervoor omschreven acht de rechtbank daarnaast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank houdt rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Alle omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur aan verdachte een voorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om hem te stimuleren om te werken aan de bij hem bestaande problematiek. Aan verdachte zal daarom worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De proeftijd wordt vastgesteld op 3 jaar. Gelet op de persoon van de verdachte zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de reclassering is geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er - gelet op de persoonlijkheid van verdachte, de aard van de bewezen verklaarde feiten en het ingeschatte recidiverisico - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde onder 10 vermelde voorwerp, vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het feit is begaan en zij van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 5, 8 en 9 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijkmet een
proeftijd van drie jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • mee werkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij onaangekondigd door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
  • zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland zal begeven, tenzij en voor zover hem dit in overleg met het Openbaar Ministerie en de reclassering wordt toegestaan;
  • niet van adres zal wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering. Overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfsadres, worden vooraf met de reclassering besproken;
  • de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling verschaft en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
  • op geen enkele wijze contact heeft met de aangever in onderhavige zaak, dhr. [slachtoffer], zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan een klinische behandeling bij FPK Assen (GGZ Drenthe) of soortgelijke instelling zulks ter beoordeling van NIFP-IFZ voor de duur van maximaal twaalf (12) maanden en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven, ook als dit inhoudt de inname van de hem door de behandelaren voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze en controle hierop;
  • na zijn klinische behandelopname meewerkt aan een Ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een nader te indiceren klinische behandelsetting, ook als dit betekent een time-out opname van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
  • meewerkt aan behandel- en begeleidingstrajecten betreffende resocialisatie en nazorg, overeenkomstig de te geven aanwijzingen door de reclassering. Ook als dit inhoudt een klinische vervolgbehandeling op lager beveiligingsniveau (FPA of soortgelijke instelling) of ambulante behandeling bij een forensische polikliniek;
  • zich na zijn klinische behandeling laat opnemen in een RIBW indien dit door de behandelaars en/of reclassering nodig wordt geacht en/of ambulant begeleiden in een door een door de reclassering goedgekeurde en geschikte woonplek;
  • zich inzet voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
  • inzage geeft in zijn financiën en meewerkt aan een financieel begeleidingstraject, ook als dit bewindvoering inhoudt;
  • openheid geeft over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. Verdachte werkt mee aan de opbouw van een steunend sociaal netwerk en verleent toestemming tot contactopname met een nieuwe relatie;
  • zich onthoudt van middelengebruik en zich hierop laat controleren via urine- en blaascontroles. Bij een terugval in middelengebruik werkt hij, indien
  • door de reclassering gewenst, meewerkt aan een (klinische) behandeling;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
  • verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder nummer 10;
  • gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, te weten de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummer 1, 2, 3, 5, 8 en 9;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. T. Avedissian en
mr. Y. Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2016439479. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
1.
Het proces-verbaal van aangifte, met foto, van [slachtoffer], van 6 september 2016, pagina 42 t/m 56, voor zover inhoudende als verklaring van aangever:
“(…) Ik woon aan de [adres] te Hengelo. (…) Ik kreeg vanochtend, het was inmiddels dinsdag 6 september 2016, vanaf volgens mij een uur of 02:00 uur appjes van [verdachte]. (…) Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] een appje stuurde met de tekst: “Ik kom er aan.” Ongeveer 5 minuten later hoorde ik voor mij woning het geluid van een fiets die op de grond word gelegd, gegooid. Ik vermoedde dat dit [verdachte] met zijn fiets was. Dit omdat ik intussen contact had gehad met [getuige 3]. (…) Ik hoorde gelijk één bonk tegen mijn voordeur. Gelijk hierop hoorde ik glasgerinkel. Ik ben direct naar de voordeur gelopen. Bij de voordeur zag ik door de kapotte ruit van de voordeur, [verdachte] staan. (…) Ik zag dat hij zijn linkerarm door de kapotte ruit van de voordeur stak en de dievenklauwen van de voordeur open deed. Ik zag dat [verdachte] ook al half door de kapotte voordeurruit naar binnen wilde, want hij stak zijn been ook naar binnen. Ik zag dat [verdachte] in zijn hand wat vast had wat op een grote ijzeren stang leek. Later zag ik dat dit zo’n groot mes was, (…). Ik liep in de richting van de voordeur. Ik wilde niet dat [verdachte] binnen kwam. Ik pakte hierop de stofzuigerstang vast. Dit stond toevallig in mijn buurt toen ik naar de voordeur liep en ik wilde wel iets hebben om [verdachte] weg te jagen. Ik hoorde dat [verdachte] elke keer zei: “Jij hebt mijn leven kapot gemaakt, nu maak ik jou leven kapot”, of woorden die daar op lijken. (…) Ik weet niet hoe lang het gevecht tussen [verdachte] en mij duurde. (…) Ik weet wel dat ik pijn had hierdoor en dat ik bang was voor [verdachte]. (…) Op een gegeven moment heb ik alles wat ik vond in zijn richting gegooid, om hem weg te krijgen. (…) Ik heb door dit gevecht onder andere een wond op mijn hoofd, een beetje aan de rechterkant bovenop mijn hoofd. Ik heb hier in het ziekenhuis 4 hechtingen in gekregen. Verder heb ik op mijn beide onderarmen krassen/snijwonden en ook op mijn rechterbovenarm heb ik een snijwond. Mijn linkerpink is gewond en de pees van mijn rechtervinger is doorgesneden. (…) Dit letsel is allemaal ontstaan doordat [verdachte] mij met dat mes heeft aangevallen. (…) Ik denk dat het lemmet van het mes ongeveer 40 – 50 centimeter lang was. (…).”
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangever, met bijlage, van [slachtoffer], van 8 september 2016, pagina 57 t/m 60, voor zover inhoudende als verklaring van aangever:
“(…) Maar de deur had ik op slot gedraaid en de sleutel was er uit. Dus de deur kon niet open. Het bovenste raam van mijn voordeur had hij ingeslagen. (…) Ik heb steeds dingen uit huis gepakt en naar hem toegegooid. Zodat ik kon beletten dat hij binnen kwam. (…) Hij maakte steeds slaande bewegingen met zijn linkerarm denk ik waar hij een stuk ijzer vasthield. Ik sloeg hem dan terug met een stofzuigerstang. Ik moest zorgen dat hij niet binnen kon komen. (…) [verdachte] pakte dat mes direct weer op, door met zijn bovenlichaam door de kapotte ruit van de voordeur te buigen. (…) [verdachte] bleef continu slaan met dat mes in zijn hand. (…) In het begin maakte hij meer stekende bewegingen en later meer hakkende bewegingen. (…) Kun je het mes beschrijven welke [verdachte] bij zich had? (…) O: Aan getuige wordt een foto getoond, bijlage 1. V: Wat zie je op deze foto? A: Ja, dat is hem. (…).”
3.
Een medische verklaring van het Medisch Spectrum Twente Heelkunde van 7 september 2016, betreffende [slachtoffer], geboortedatum [geboortedatum], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“(…) Op 06-09-2016 zagen wij bovengenoemde patiënt op de afdeling Spoedeisende Hulp. Reden van komst: 112- Multiple steekverwondingen. (…) Anamnese (…) I-Multiple steekverwondingen op onder ander onderbeen, handen en behaarde hoofd. (…) Lichamelijk onderzoek: Bloed in het aangezicht. Snijwond rechts frontaal behaarde hoofdhuid van ongeveer 5 cm. (…).”
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 6 september 2016, pagina 68 t/m 69, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
“(…) Op dinsdag 6 september 2016 omstreeks 05:40 uur waren wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], ter plaatse aan de [adres] te Hengelo. Terstond nadat de verdachte was aangehouden liep ik, verbalisant [verbalisant 1], dichter naar de woning toe aan de [adres] te Hengelo. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de voorruit van de voordeur nagenoeg in zijn geheel eruit lag. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de voordeur dicht zat en kennelijk op slot zat omdat de bewoner, welke later aangever bleek, de deur niet konden openen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de aangever in paniek was en ik hoorde dat hij zei ik val flauw ik heb een grote hoofdwond of woorden van gelijke strekking Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde dat de aangever zei hij heeft een mes in de tuin gegooid. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat er in de tuin een mes lag van ongeveer 30 centimeter groot. (…) Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde dat aangever zei dat hij zijn sleutel niet kon vinden. (…) Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de aangever uiteindelijk zijn sleutel had gevonden en de voordeur voor ons opende en ons binnen liet. (…).”
5.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting op 13 januari 2017 van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
“(…) Op 6 september 2016 ben ik naar de woning van [slachtoffer] in Hengelo (o) gegaan. Ik had een mes bij mij. (…) Hij had mijn leven kapot gemaakt en ik wilde een confrontatie met hem. (…) Ik had veel drugs en medicijnen gehad (…). Ik weet wel dat ik de buren niet de schrik van hun leven wilde bezorgen, dus heb ik het mes weggegooid en heb ik op de politie gewacht. (…).”
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, van verbalisant [verbalisant 3] van 9 september 2016, pagina’s 131 t/m 132, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
“(…) Vandaag, vrijdag 9 september 2016, omstreeks 13.30 uur, sprak ik met getuige [getuige 3] in zijn woning aan de [getuige 3] in Hengelo. Getuige [getuige 3] had namelijk aangegeven dat hij uit zijn huis een mes vermiste. (…) Ik heb hem vervolgens een foto laten zien van het mes dat in de tuin van [adres] te Hengelo in beslag is genomen. Hierbij hoorde ik dat getuige zei: ‘Ja! Dat is hem. Duidelijk. 100 procent. Geen twijfel mogelijk’. (…) En de lengte, hij schatte de lengte van het mes op circa 40 centimeter. (…).”
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 7 september 2016, pagina 109 t/m 111, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) Op dinsdag 06 september 2016, werd ik omstreeks 05.30 uur wakker van hard geschreeuw van mijn buurjongen en van hard glasgerinkel. (…) Ik zag een donkere man buiten staan, met naar mijn mening kort, kroes grijs/zwart haar. (…) Ik zag dat deze man iets in zijn rechterhand had, naar mijn mening was dit een soort manchet, ik denk dat die manchet een afmeting had van ongeveer een halve meter. (…) Ik hoorde dat hij zei: “Jij bent toch een vieze junkie”(…). Ik hoorde dat de man vervolgens zei: “Je maakt mijn leven kapot of woorden van gelijke strekking. (…).”
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 7 september 2016, pagina 116 t/m 118, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) Op maandag 5 september 2016 ergens tussen 05.00 uur en 06.00 uur was ik thuis. (…) Ik schrok rond dit tijdstip wakker van het geluid van het inslaan van een ruit. Ik hoorde glas op de grond vallen. (…) Werd mijn aandacht getrokken door een man die bezig was om een raam in te slaan. De man stond bij een woning die gelegen is aan de [straat], (…). (…) Ik hoorde op dat moment wel geschreeuw uit de woning komen. Daarbij hoorde ik de stem van een tweede person “help, help” roepen. Ik weet niet meer precies wie van de twee personen dit riep, maar ik hoorde het woord “mes” vallen. (…).”

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2016439479 van . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.