De rechtbank ziet in hetgeen van de zijde van verweerder naar voren is gebracht geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraken van deze rechtbank van 14 juli 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2666 en ECLI:NL:RBOVE:2016:2667. De rechtbank blijft daarmee van oordeel dat de uitspraak van de CRvB van 21 augustus 2001 nog immer actueel is. De regelgeving op het punt van bijzondere bijstand is niet ingrijpend veranderd en de CRvB heeft in 2010 een uitspraak gedaan op basis waarvan de rechtbank vaststelt dat in de rechtspraak op dit punt evenmin een andere koers is ingezet. Dat er landelijk meer aandacht is voor de wens van gemeenten om meer invloed te kunnen uitoefenen op de in-, door- en uitstroom van onder bewind gestelden en dat er een motie is ingediend op grond waarvan de regering er voor dient te zorgen dat de rechter bij een verzoek aan de gemeente vraagt of een minder vergaande voorziening mogelijk is, maakt niet dat verweerder nog in de noodzaak van de onder bewindstelling kan treden als eenmaal een beschikking is uitgesproken. Daarbij tekent de rechtbank aan, dat in de memorie van toelichting (MvT) 33.054 bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot aanvullingen en wijzigingen van de regels omtrent curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Vergaderjaar 2011-2012, Kamerstuk 33054 nr. 3) door de toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is meegedeeld dat de wetswijziging rondom het beschermingsbewind als doel had ervoor te zorgen dat mensen die onvoldoende zelfredzaam zijn voldoende toegang hebben tot curatele, beschermingsbewind en mentorschap en dat deze instrumenten zodanig functioneren dat de mensen die vertegenwoordigd worden adequaat worden beschermd. Bij die wijziging stonden de volgende uitgangspunten voorop: – de maatregel is passend en bevordert, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van de betrokkene;
– de betrokkenheid van personen in de nabije omgeving wordt ondersteund;
– de kwaliteit van wettelijke vertegenwoordigers wordt gewaarborgd;
– de wet reflecteert de bestaande praktijk en
– de regels omtrent curatele, bewind en mentorschap worden gestroomlijnd en afgebakend.
In de MvT is in dit kader onder meer het volgende naar voren gebracht. Het uitgangspunt dat een maatregel niet verder ingrijpt dan noodzakelijk is betekent, dat bij het instellingsverzoek de kantonrechter de meest passende maatregel oplegt. Ook bij zijn taakuitoefening bevordert de curator, bewindvoerder en mentor – als «goed vertegenwoordiger» – waar mogelijk de zelfredzaamheid van de betrokkene. Daarnaast betekent het genoemde uitgangspunt dat, waar mogelijk, de maatregel niet van onbepaalde duur zal zijn. Het wetsvoorstel voorziet daarom in curatele voor bepaalde tijd, en voorts in uitbreiding van de mogelijkheden tot opheffing van en in periodieke evaluatie van de noodzaak van de drie maatregelen.
Daarbij is vermeld, dat beschermingsbewind in drie gevallen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van schuldhulpverlening en schuldsanering. In de eerste plaats kan beschermingsbewind als «vangnet» fungeren voor mensen die niet kunnen worden toegelaten tot de Wsnp. In de tweede plaats kan beschermingsbewind voorafgaande aan en tijdens de Wsnp van nut zijn.(….) Omdat een schuldsanering een min of meer technisch-juridische ingreep is in het leven van de betrokkene, verdient het vaak aanbeveling dat de situatie van de betrokkene zich eerst stabiliseert, voordat een (in beginsel eenmalig) beroep op de Wsnp wordt gedaan.(….) In de derde plaats kan beschermingsbewind nuttig zijn indien personen niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening. (….) Het verschil tussen beschermingsbewind enerzijds en schuldhulpverlening en schuldsanering anderzijds is dat beschermingsbewind niet is gericht op het aflossen van de schulden, maar op het stabiliseren van de situatie en in voorkomende gevallen, het zorgen voor de basisvoorzieningen (betalen van huur, gas, water, licht en leefgeld). Curatoren, bewindvoerders en mentoren worden verplicht een periodieke evaluatie van de noodzaak van de maatregel aan de kantonrechter te verstrekken. (….) De evaluatie strekt ertoe periodiek te bezien of de maatregel nog moet voortduren of door een andere, meer passende voorziening moet worden vervangen. (….) Indien de aanleiding voor de maatregel is verdwenen, kan de vertegenwoordiger tevens opheffing van de maatregel verzoeken.