Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[verweerster] ,
[verweerder] ,
1.Het procesverloop
- de ouders,
- de heer [A] , namens de raad,
- mevrouw [B] , namens de GI.
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten van de belanghebbenden
5.De beoordeling
pleeggezinis geplaatst. In het onderhavige geval is het kind echter niet in een pleeggezin geplaatst, maar woont [C] al meer dan drie jaar in de [X] , een zorgcentrum in [woonplaats 3] . Een dergelijke plaatsing is wezenlijk anders dan de plaatsing van een pleeggezin, welke de wetgever voor ogen had met de invoering van de wetswijziging van artikel 1:266 BW.
Vitters t. Nederland,zaak nr. 23660/02). Dat artikel 8 lid 1 EVRM een rol kan spelen
Olsson t. Zweden,zaak nr. 10465/83).
Kutzner t. Duitsland, zaak nr. 46544/99).
Handboek EVRM, Deel 2, Artikelsgewijze commentaar, Volume I, Antwerpen-Oxford, Intersentia (2004), p. 719-720).
Kamerstukken II, 1992-1993, 22 855, nr. 3) ofwel op grond van de Nederlandse jurisprudentie (Rechtbank ’s-Gravenhage 15 maart 2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:BA1321). Hoewel aan artikel 18 lid 1 IVRK rechtstreekse werking niet wordt toegekend, kan dit artikel wel als toetsingsmaatstaf worden gebruikt (zie bijvoorbeeld Gerechtshof Den Haag, 16 juli 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2775).