ECLI:NL:RBOVE:2016:3086

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
ak_ 16 _ 808
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete in verband met arbeidsongeval bij gebruik vorkheftruck; matiging van boete met 50%

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bedrijf te Grafhorst, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een bestuurlijke boete van € 18.000,00 opgelegd gekregen vanwege een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) na een arbeidsongeval op 17 september 2014, waarbij een werknemer gewond raakte door een verkeerd gebruik van een vorkheftruck. Eiseres heeft tegen het besluit van de minister bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 18 mei 2016 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de directeur, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat de boete ten onrechte was opgelegd, omdat de overtreding niet aan haar kon worden verweten. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen en vastgesteld dat de boete was opgelegd op basis van artikel 3.17 van het Arbobesluit, terwijl artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit meer van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de boete op onjuiste gronden was opgelegd, maar dat eiseres niet benadeeld was door de onjuiste boetegrondslag.

De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de omstandigheden van het geval aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres inspanningen had verricht om de veiligheid te waarborgen, maar dat er op de dag van het ongeval niet adequaat toezicht was gehouden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de boete verlaagd van € 18.000,00 naar € 9.000,00, en het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/808

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te Grafhorst, eiseres,
gemachtigde: mr. J.H. Hermsen,
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 18.000,00 vanwege een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet).
Bij besluit van 23 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 1] , directeur. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 17 september 2014 heeft een werknemer van eiseres een arbeidsongeval gehad. Naar aanleiding hiervan heeft een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW een onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een boeterapport van 3 november 2014.
Uit de bevindingen van de arbeidsinspecteur zoals vermeld in het boeterapport volgt – samengevat – dat op 17 september 2014 een samengestelde machine met een totale lengte van 5,9 meter deels op het linker bovenbeen van voornoemde werknemer terecht is gekomen bij het verplaatsen van deze machine van een aanhangwagen naar een loods van eiseres door middel van een vorkheftruck. De vorkheftruck werd bestuurd door de heer W. [naam 3] ( [naam 3] ). Bij het verplaatsen stond de samengestelde machine los op de heflepels van de vorkheftruck en stak de machine aan beide zijden van de heflepels 2,425 meter over. De werknemer is met de vorkheftruck meegelopen naar de loods. Bij het rijden naar de ingang van de loods dreigde de samengestelde machine voorover te kantelen. De werknemer probeerde dit te voorkomen waardoor de samengestelde machine deels op zijn linker bovenbeen terecht is gekomen. De werknemer is per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis is na onderzoek geconstateerd dat het linker bovenbeen van de werknemer was gebroken en is hij ter behandeling in het ziekenhuis opgenomen. Op 25 september 2014 is de werknemer uit het ziekenhuis ontslagen.
Door middel van een kennisgeving van 25 september 2015 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen haar een bestuurlijke boete op te leggen van € 18.000,00. Eiseres heeft verweerder vervolgens schriftelijk verzocht om een opgave van de berekening van het aangekondigde boetebedrag. Bij brief van 12 oktober 2015 heeft verweerder eiseres hierover bericht. Eiseres heeft daarna een zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld in de rubriek Procesverloop.
2. Eiseres voert aan dat haar een overtreding wordt verweten die zij niet heeft begaan. Volgens eiseres legt verweerder ten onrechte een overtreding van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit), betreffende de inrichting van de arbeidsplaats, aan de boeteoplegging ten grondslag, zodat zij niet gehouden kan worden tot betaling van het boetebedrag. Eiseres betoogt dat in dit geval de grondslag artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit, betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen, had moeten zijn. Voorts voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat het arbeidsongeval is veroorzaakt door een zelfstandige, te weten [naam 3] , die zonder wetenschap en toestemming van eiseres een arbeidsmiddel heeft gebruikt zonder te beschikken over de vereiste deskundigheid. Volgens eiseres is [naam 3] een zelfstandige – hetgeen onder andere zou volgen uit het door haar in bezwaar overgelegde uittrekstel van de Kamer van Koophandel –, die als zelfstandig ingenieur meewerkt aan een project van Bio Energy B.V. i.o. dat wordt uitgevoerd op het bedrijfsterrein van eiseres. De verplaatsing van de samengestelde machine geschiedde in het kader van de uitvoering van dit project, aldus eiseres.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
In artikel 1, eerste lid, van de Arbowet is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder (a) werkgever: (1) degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten; (2) degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder (1), en (b) werknemer: de ander, bedoeld onder a.
In artikel 1, tweede lid, van de Arbowet is, voor zover hier van belang, bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen mede wordt verstaan onder (a) werkgever: (1) degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten, en (b) werknemer: de ander, bedoeld onder a, met uitzondering van degene die als vrijwilliger arbeid verricht.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
In artikel 16, tiende lid, van de Arbowet is onder andere bepaald dat de werkgever verplicht is tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur, voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de Arbowet wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Ingevolge artikel 34, tiende lid, van de Arbowet stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
In artikel 3.17 van het Arbobesluit is onder andere bepaald dat het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt.
Ingevolge artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit is een arbeidsmiddel zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en wordt zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.
In artikel 9.1 van het Arbobesluit is bepaald, voor zover hier van belang, dat de werkgever verplicht is tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld.
In artikel 9.9b, eerste lid, van het Arbobesluit is bepaald, voor zover hier van belang, dat als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 3.17 en artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit.
In artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (de Beleidsregel) is bepaald dat indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, dit kan leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
3.2
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder het bestreden besluit terecht heeft genomen, bezien in het licht van de beroepsgronden van eiseres.
Grondslag boete
3.3
Zowel in het primaire als in het bestreden besluit heeft verweerder eiseres een boete opgelegd vanwege overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit. Eiseres betoogt dat artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit aan de boete ten grondslag had moeten worden gelegd. De rechtbank overweegt ter zake als volgt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.17 van het Arbobesluit (Stb. 1997, 60) volgt dat deze bepaling ziet op gevaren die kunnen worden veroorzaakt door de arbeidsplaats zelf. Op gevaren die specifiek veroorzaakt worden door op de arbeidsplaats aanwezige arbeidsmiddelen, zijn de in hoofdstuk 7 van het Arbobesluit opgenomen voorschriften van toepassing, waaronder artikel 7.4, derde lid. Voormelde bepalingen onderscheiden zich derhalve van elkaar voor zover het de bron van het gevaar betreft, maar bevatten blijkens hun bewoordingen een vergelijkbare verplichting voor de werkgever om te inventariseren welke risico’s zich op de arbeidsplaats onderscheidenlijk bij het gebruik van arbeidsmiddelen aldaar kunnen voordoen en die risico’s zoveel mogelijk te beperken teneinde lichamelijk letsel van de werknemer te voorkomen. Een aanknopingspunt hiervoor is tevens gelegen in het feit dat in het vierde lid van artikel 7.4 artikel 3.17 van overeenkomstige toepassing is verklaard. Naar uit voormelde geschiedenis van de totstandkoming kan worden afgeleid, heeft de regelgever aldus beoogd te voorkomen dat situaties waarin niet zonder meer duidelijk is of het gevaar is veroorzaakt door de arbeidsplaats of het arbeidsmiddel niet zouden kunnen worden aangepakt. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2379).
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank is het arbeidsongeval van 17 september 2014 niet veroorzaakt door de arbeidsplaats zelf maar door de inrichting en het gebruik van de op de arbeidsplaats aanwezige arbeidsmiddelen, te weten de vorkheftruck, zodat verweerder ten onrechte artikel 3.17 van het Arbobesluit aan de boete ten grondslag heeft gelegd. Het in de besluitvorming aan eiseres gemaakte verwijt, te weten het verzuimen te voorkomen dat de samengestelde machine (deels) op het linker bovenbeen terecht kwam, is – gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.3 van deze uitspraak is overwogen – in materiële zin evenwel niet anders bij toetsing aan artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit. Daarnaast wordt zowel overtreding van artikel 3.17 als artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit in de Beleidsregel aangemerkt als een overtreding ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van een normbedrag van de zesde categorie. In het licht van het vorenstaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres door de onjuiste boetegrondslag in het primaire en bestreden besluit niet is benadeeld, zodat dit niet leidt tot een gegrond beroep.
De hoedanigheid van [naam 3]
3.5
Eiseres betoogt voorts dat verweerder ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat het arbeidsongeval is veroorzaakt door [naam 3] in de hoedanigheid van zelfstandige. De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
3.6
Het boeterapport van 3 november 2014 is onder andere gebaseerd op de verklaringen van de directeur van eiseres, [naam 3] en de werknemer. Deze verklaringen zijn ook als bijlage bij het boeterapport gevoegd. Ten overstaan van de arbeidsinspecteur heeft de directeur van eiseres onder andere verklaard dat op 17 september 2014 de werknemer en zijn collega [naam 3] een samengestelde machine hebben opgehaald, in opdracht van de planner. Volgens de directeur van eiseres zou de samengestelde machine naar de loods worden gebracht met de (vork)heftruck en [naam 3] heeft dit naar eigen inzicht gedaan. De samengestelde machine zou zijn aangeschaft door eiseres voor een verbrandingsproces van gedroogde graspallets. [naam 3] heeft onder andere verklaard dat hij zelfstandige is en dat hij door eiseres is ingehuurd als uitvoerder. Hij heeft verklaard dat hij op 17 september 2014 in opdracht van de directeur werkte aan een transportsysteem met een vijzel. De werknemer heeft verklaard dat hij op 17 september 2014 is gevraagd door een van de monteurs om mee te rijden met [naam 3] om een aantal machines op te halen in Swifterband. De werknemer verklaart voorts dat hij met collega [naam 3] daarheen is gereden met een grote aanhanger om de machines daar op halen.
3.7
De inspecteur heeft het boeterapport op ambtsbelofte opgemaakt, zodat in beginsel van de juistheid van de inhoud daarvan moet worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de ABRvS van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:543. Dat van bijzondere omstandigheden zoals hier bedoeld sprake zou zijn is gesteld noch gebleken.
3.8
Uit de verklaringen volgt dat [naam 3] arbeid verrichtte ten behoeve van en in opdracht van eiseres en tevens dat de opdracht om de samengestelde machine op te halen aan [naam 3] (en de werknemer) is gegeven door een andere werknemer van eiseres (de planner), welke opdracht [naam 3] vervolgens heeft uitgevoerd. Nu op basis van de verklaringen voldoende kan worden aangenomen dat [naam 3] onder gezag arbeid verrichtte voor eiseres, heeft verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede lid, onder a en b, van de Arbowet, zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat [naam 3] niet kan worden aangemerkt als zelfstandige (in de zin van de Arbowet). De omstandigheid dat zowel de directeur van eiseres en de werknemer in hun verklaringen spreken over ‘collega [naam 3] ’ kan daarbij als ondersteunend worden gezien voor het vermoeden dat de gezagsverhouding tussen eiseres en [naam 3] niet verschilde van de gezagsverhouding tussen eiseres en haar werknemers zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Arbowet. Het door eiseres in bezwaar overlegde uittreksel van de Kamer van Koophandel van de vennootschap onder firma van [naam 3] leidt niet tot een andere conclusie, nu dit niets zegt over het al dan niet ontbreken van een gezagsverhouding tussen eiseres en [naam 3] . Voorts heeft eiseres wel gesteld dat [naam 3] als zelfstandig ingenieur werkzaam was voor een verbrandingsproject van Bio Energy B.V. i.o. dat op hetzelfde terrein als eiseres is gevestigd, maar zij heeft dit niet nader onderbouwd, zodat ook deze stelling niet tot een andere conclusie leidt. Bovendien kan voor die stelling geen steun worden gevonden in de verklaringen bij het boeterapport, waarin Bio Energy B.V. i.o. niet is genoemd. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de rol van [naam 3] bij het arbeidsongeval in de hoedanigheid van zelfstandige slaagt, gelet op het vorenstaande, niet.
Boete
3.9
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8530, dat artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit, geen opzet of schuld als bestanddeel bevat. Dit betekent dat de overtreding vaststaat indien aan de materiële voorwaarden van het artikel is voldaan. Uit het boeterapport volgt, zoals tevens in rechtsoverweging 3.4 van deze uitspraak is overwogen, dat het arbeidsongeval is veroorzaakt door een zodanige inrichting en gebruik van de vorkheftruck dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed zoals verschuiven, omvallen, kantelen of getroffen te worden door de vorkheftruck of onderdelen daarvan, niet zoveel mogelijk is voorkomen. Aan de materiële voorwaarden van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit is voldaan, zodat vaststaat dat eiseres dit artikel heeft overtreden. Dit laat evenwel onverlet dat verweerder eiseres geen boete kon opleggen, indien verwijtbaarheid geheel ontbreekt. Ingevolge artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) legt een bestuursorgaan immers geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
3.1
Zoals de ABRvS in voornoemde uitspraak van 16 januari 2013 heeft overwogen, mag, indien vaststaat dat bepalingen uit het Arbobesluit zijn overtreden, in beginsel van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. Indien een werkgever betoogt dat hem ter zake van die overtreding geen enkel verwijt valt te maken, zal dit door hem aannemelijk gemaakt moeten worden.
3.11
Voorts moet verweerder, bij aanwending van zijn discretionaire bevoegdheid tot oplegging van een boete, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, het bepalen van de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient verweerder bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechtbank toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
3.12
In beroep heeft eiseres niet betwist dat het arbeidsongeval conform de Beleidsregel leidt tot een boetebedrag van € 18.000,00. Eiseres heeft ter zitting betoogd dat deze boete te hoog is. De rechtbank acht het beleid van verweerder zoals neergelegd in de Beleidsregel op zichzelf niet onredelijk nu daarin ten aanzien van de hoogte van de boete wordt gedifferentieerd naar de ernst van de overtreding, de omvang van de onderneming of instelling en de gevolgen van de overtreding. In het bestreden besluit heeft verweerder blijkens de bewoordingen daarvan voorts getoetst aan de aangepaste Beleidsregel per 18 december 2015, in die zin dat het elfde lid van artikel 1 van de Beleidsregel nu vier onderdelen bevat die elk tot een matiging van 25% van de opgelegde boete kunnen leiden.
3.13
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar ter zake van de overtreding geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat adequate instructies zijn gegeven ten aanzien van het verplaatsen van de samengestelde machine al dan niet door middel van een vorkheftruck. Evenmin is adequaat toezicht gehouden, nu uit het boeterapport volgt dat de werknemer die verantwoordelijk is voor het houden van toezicht bij eiseres een aantal keer per dag over het buitenterrein – waar het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden – loopt. Uit het boeterapport volgt echter ook dat de bestaande risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE) bij eiseres op 20 januari 2014 een algehele revisie heeft ondergaan. De RIE is als bijlage bij het boeterapport gevoegd. Paragraaf 10.3 van de RIE betreft de deskundigheid van werknemers. De vraag of het arbeidsmiddel alleen gebruikt wordt door voldoende deskundige werknemers, is in deze paragraaf bevestigend beantwoord. In de toelichting is vermeld dat in geval van werken met niet gangbare apparatuur of bij het ontbreken van kennis of ervaring in het gebruik ervan zoals onder andere een heftruck, medewerkers door middel van aparte instructies en opleidingen worden geïnformeerd over de werking en veiligheidsaspecten en dat B-VCA c.q. VOL-VCA hier deel van uitmaken. Uit de verklaring van de directeur van eiseres bij het boeterapport volgt voorts dat alle werknemers van eiseres VCA-gecertificeerd zijn. Nu eiseres een werkwijze heeft waarbij medewerkers worden geïnformeerd over de werking en veiligheidsaspecten in geval van werken met niet gangbare apparatuur, heeft eiseres een veilige werkwijze ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Dat op de dag van het arbeidsongeval deze veilige werkwijze niet is gevolgd en geen adequaat toezicht is gehouden omdat niet is geconstateerd dat de veilige werkwijze niet is gevolgd, maakt niet dat eiseres niet in het algemeen een veilige werkwijze heeft ontwikkeld waarbij het gevaar van onjuist gebruik van niet gangbare apparatuur wordt tegengegaan. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2136. De rechtbank ziet hierin reden de opgelegde boete te matigen.
3.14
De rechtbank ziet voorts in andere omstandigheden van het onderhavige geval aanleiding de opgelegde boete uit het oogpunt van de evenredigheid te matigen. Daarbij acht de rechtbank de rol van [naam 3] van belang. [naam 3] , die onder het gezag van eiseres arbeid verrichtte en blijkens de verklaring van de directeur van eiseres bij het boeterapport beschikte over het VCA certificaat voor leidinggevenden, heeft op eigen initiatief de samengestelde machine met de vorkheftruck vervoerd op de wijze zoals omschreven in rechtsoverweging 1 van deze uitspraak, zonder daarbij gebruik te maken van antislipstroken of een hijshulpstuk. Uit de verklaring van [naam 3] bij het boeterapport volgt voorts dat hij bevestigt dat er bij eiseres voldoende materieel aanwezig is om de samengestelde machine mee vast te zetten bij voornoemd vervoer, maar dat dit volgens hem niet nodig was. Daarnaast heeft eiseres blijkens het boeterapport in oktober 2014 een toolboxmeeting gehouden over het gebruik van een vorkheftruck. Hoewel de inspanningen die eiseres na het arbeidsongeval heeft verricht niet van belang zijn voor het oordeel over de verwijtbaarheid, kunnen zij wel van betekenis zijn voor de beoordeling of de opgelegde boete passend en geboden is. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de ABRvS van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1187. Het houden van de toolboxmeeting na het arbeidsongeval was bedoeld om alle werknemers van eiseres voor te lichten over het (juiste) gebruik van een vorkheftruck en gericht op het voorkomen van de door eiseres begane overtreding.
3.15
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een matiging van de opgelegde boete van € 18.000,00 met 50% passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij mede acht geslagen op het bepaalde in artikel 1, elfde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, het primaire besluit herroepen voor zover de boete is vastgesteld op een bedrag van € 18.000,00 en het bedrag van de aan eiseres opgelegde boete vaststellen op € 9.000,00.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).
Eiseres heeft tevens verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten in de bezwaarfase. Nu naar het oordeel van de rechtbank het primaire besluit moet worden herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, ziet de rechtbank voldoende grond voor een vergoeding van deze proceskosten, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 23 februari 2016;
  • herroept het primaire besluit van 10 november 2015 voor zover de aan eiseres opgelegde boete is vastgesteld op een bedrag van € 18.000,00;
  • stelt het bedrag van de aan eiseres opgelegde boete vast op € 9.000,--;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.984,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.