ECLI:NL:RBOVE:2016:1119

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
C/08/164581 / HA ZA 14-572
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over pseudogevolmachtigde en vertegenwoordigingsbevoegdheid in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 16 maart 2016, stond de vraag centraal of de gedaagde, TWEGEON B.V., een betaling van in totaal € 63.000,00 aan de eiser had voldaan. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Kowalczyk, stelde dat de betalingen niet waren gedaan, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.J. van Geel, betoogde dat de betalingen wel degelijk waren verricht aan de heer [B], die volgens hen als pseudogevolmachtigde optrad voor de eiser. De rechtbank onderzocht de bewijsvoering rondom de betalingen, die contant waren gedaan voor de verkoop van drie auto’s. Getuigenverklaringen en kasuitdraai werden als bewijsstukken gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde voldoende bewijs had geleverd dat de betalingen waren gedaan en dat de heer [B] stilzwijgend gevolmachtigd was om namens de eiser op te treden. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die in totaal € 5.261,00 bedroegen. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/164581 / HA ZA 14-572
Vonnis van 16 maart 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. P. Kowalczyk te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TWEGEON B.V.,
tevens handelende onder de naam [X] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [X] ,
advocaat mr. M.J.J. van Geel te Almelo.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 juni 2015;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 31 augustus 2015 en
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 24 november 2015.
1.2
Het vonnis is, na een aantal malen te zijn aangehouden, bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Voor een overzicht van de vaststaande feiten en de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de tussenvonnissen van 4 maart 2015 en 17 juni 2015. Hetgeen in die tussenvonnissen is overwogen en beslist, dient als hier aangehaald en ingelast te worden beschouwd.
2.2
De rechtbank heeft [X] toegelaten te bewijzen dat:
  • a [X] een bedrag van € 19.500,00 in contanten aan [eiser] heeft voldaan;
  • b. [X] een bedrag van € 24.000,00 in contanten aan [B] heeft voldaan;
  • c. [X] een bedrag van € 19.500,00 in contanten aan [B] heeft voldaan;
- d. [B] (stilzwijgend) gevolmachtigd was om namens [eiser] de betalingen van
[X] in ontvangst te nemen, dan wel te bewijzen dat er sprake was van feiten
en/of omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en daarna, bij
de uitvoering van de overeenkomst, waaruit kan worden afgeleid dat [X]
mocht aannemen dat [eiser] een volmacht aan [B] had verleend.
2.3
[X] heeft de heer [J] , de heer [W] en de heer S. [H] als getuige laten horen. [eiser] heeft in contra-enquête de heer [B] laten horen.
2.4
Bij conclusie van antwoord heeft [X] , als productie 6., een kasuitdraai van de boekhouder van [X] overgelegd. Op dat stuk, dat het opschrift Crediteurenadministratie kent, valt bij de zoekcode ‘ [eiser] ’ onder meer te lezen dat voor de Audi A6, de VW Jetta en de VW Passat respectievelijk € 24.000,--, € 19.500,-- en € 19.500,-- per kas is betaald.
De bij deze boekingen vermelde omschrijvingen stemmen overeen met de kenmerken op de drie door [eiser] bij dagvaarding overgelegde koopovereenkomsten.
2.5
Bij conclusie van antwoord heeft [X] , als producties 9., 10. en 11., verklaringen overgelegd van de heren [A] , [W] en [H] . De heren [W] en [H] hebben, als getuige gehoord, onder ede onder meer verklaard te volharden bij de overgelegde verklaring.
3.1
De rechtbank zal thans beoordelen of [X] is geslaagd in het leveren van het haar opgedragen bewijs. De rechtbank zal daarbij eerst stilstaan bij het bewijs met betrekking tot de drie contante betalingen.
3.2
De betaling van de koopprijs ad € 19.500,-- voor de Passat heeft, aldus [X] in de conclusie van antwoord sub 8., op 9 juli 2014 plaatsgevonden.
De overgelegde kasuitdraai vermeldt de betaling per kas van € 19.500,-- voor de Passat op
9 juli 2014 en ondersteunt derhalve de gestelde betaling.
In de als productie 9. door [X] overgelegde verklaring van de heer [A] , stelt
de heer [A] te hebben gezien dat op 9 juli 2014 het bedrag ad € 19.500,-- is betaald. Hij brengt naar voren dat 9 juli zijn verjaardag is en zich daarom de dag nog goed te herinneren. De heer [A] noteert dat op 9 juli de Passat direkt is overgedragen en door [X] is betaald. De Poolse verkopers hebben, aldus de heer [A] , het bedrag ad € 19.500,-- nageteld.
De heer [J] verklaart in het als productie 12. bij de conclusie van antwoord overgelegde stuk gedetailleerd over deze betaling. Hij vermeldt tijdstip van de afspraak, legt uit waarom de heer [A] aanwezig was, dat het bedrag ad € 19.500,-- door hem was nageteld en dat ook de Poolse verkopers het bedrag na ontvangst hebben nageteld.
Als getuige onder ede gehoord, verklaarde de heer [J] op 9 juli 2014 de koopprijs voor de Passat contant te hebben betaald. Hij heeft het geld op tafel gelegd, zo verklaarde hij, en de heer [eiser] heeft het gepakt.
Getuige [H] verklaarde dat hij op 9 juli 2014 na zijn werk naar [X] ging en daar de heren [J] en [A] aantrof, alsmede twee mannen die hij niet kende. Getuige [H] verklaarde te hebben gezien dat zij bezig waren met een betaling en dat het om een aardig bedrag ging, want hij zag een stapel geld. Het geld werd, aldus getuige [H] , door de heer [J] overhandigd.
De heer [B] verklaarde, als getuige gehoord, nooit een betaling van [X] in ontvangst te hebben genomen. Hij verklaarde dat [eiser] nooit auto’s heeft verkocht aan [X] , maar dat [X] ze wel heeft verkocht.
Tijdens de comparitie verklaarde de heer [B] dat hij op 9 juli samen met [eiser] naar [X] is geweest met drie auto’s. Die auto’s hadden ze verkocht aan [X] , aldus de heer [B] , en betaling zou plaatsvinden zodra [X] de auto’s zou hebben verkocht.
Als getuige gehoord verklaarde de heer [B] dat [eiser] en hij niet drie, maar twee auto’s bij zich hadden: de eigen auto van de heer [B] en de Passat. Later die dag is, aldus getuige [B] , een tweede auto gebracht. Dat was, dacht hij, de Audi, die op een autoambulance is gebracht.
3.3
De rechtbank acht bewezen dat [X] het bedrag van € 19.500,00 in contanten aan [eiser] heeft voldaan. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat deze betaling voorkomt op de kasuitdraai, dat de heren [A] en [J] een gedetailleerde schriftelijke verklaring over die betaling hebben afgelegd en dat de getuigen [J] en [H] onder ede hebben verklaard dat deze betaling is verricht.
De heer [eiser] heeft zichzelf niet als getuige doen horen. De heer [B] verklaarde als getuige anders dan hij eerder deed tijdens de comparitie, hetgeen kan betekenen dat hij zich niet met stelligheid voor de geest kon halen wat zich op 9 juli 2014 precies heeft afgespeeld.
Voornoemde bewijsmiddelen van de zijde van [X] leiden, ondanks de andersluidende verklaring van de heer [B] , tot de slotsom dat het bewijs voor deze betaling is geleverd.
3.4
De betaling van de koopprijs ad € 24.000,-- voor de Audi heeft, aldus [X] in de conclusie van antwoord sub 7., plaatsgevonden op 7 augustus 2014.
De overgelegde kasuitdraai vermeldt betaling per kas van € 24.000,-- voor de Audi op
7 augustus 2014 en ondersteunt derhalve de gestelde betaling.
In de verklaring van de heer [J] , overgelegd als productie 12. bij de conclusie van antwoord, valt te lezen dat de koopprijs voor de Audi op 7 augustus 2014 door hem in contanten aan de heer [B] is voldaan, in aanwezigheid van de heer [A] . De betaling vond, aldus de heer [J] , plaats in het kantoor van [X] .
De heer [J] verklaarde, als getuige onder ede gehoord, dat [eiser] de Audi na
9 juli 2014 heeft gebracht. Het bedrag ad € 24.000,-- is, zo verklaarde getuige [J] , midden augustus 2014 betaald, toen de autopapieren compleet waren. De heer [A] was hierbij aanwezig, aldus getuige [J] .
In de verklaring van de heer [A] , door [X] overgelegd als productie 9., is opgenomen dat hij aanwezig is geweest bij de betaling van € 24.000,-- voor de Audi.
De heer [A] heeft de heer [eiser] die dag niet gezien. De heer [A] was erbij, zo stelt hij, toen de heer [J] aan de heer [B] betaalde en de heer [B] de autosleutels en de autopapieren aan de heer [J] overhandigde.
De heer [B] verklaarde, als getuige gehoord, nooit een betaling van [X] in ontvangst te hebben genomen. Hij verklaarde een keer of vijf in het bedrijf van [X] te zijn geweest. In de eerder door de heer [B] opgemaakte schriftelijke verklaring van
21 oktober 2014, door [eiser] overgelegd als productie 4., noemt de heer [B] die herhaalde bezoeken niet. Hij schrijft ten name van [eiser] vele malen naar [X] te hebben gebeld, ook on Skype, om [X] tot betaling van het verschuldigde bedrag over te halen.
De bezoeken door de heer [B] aan [X] zijn uiteraard van belang voor de door [X] gestelde contante betalingen aan [B] .
Daarnaast heeft te gelden dat, zoals overwogen bij 3.2, de heer [B] als getuige anders verklaarde dan bij de comparitie van partijen.
Als getuige verklaarde de heer [B] dat op 9 juli 2014 een tweede auto was gebracht. Dat was, dacht hij, de Audi, die op een autoambulance is gebracht. Dat vermoeden van de heer [B] valt niet te rijmen met de verklaring van de heer [J] dat de Audi ná 9 juli 2014 is gebracht.
Het gegeven dat de heer [B] de herhaalde bezoeken aan [X] in een eerder stadium niet heeft gemeld, gevoegd bij een gebrek aan stelligheid over de aflevering van de Audi, doet af aan zijn betrouwbaarheid als verstrekker van informatie in deze aangelegenheid.
3.5
De rechtbank acht bewezen dat [X] het bedrag van € 24.000,00 in contanten aan [B] heeft voldaan. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat deze betaling voorkomt op de kasuitdraai, dat de heren [A] en [J] een gedetailleerde schriftelijke verklaring over die betaling hebben afgelegd en dat getuige [J] onder ede heeft verklaard te hebben betaald.
De heer [B] verklaarde nooit een betaling in ontvangst te hebben genomen, maar de rechtbank heeft hierboven gesignaleerd dat zijn verklaringen niet steeds volledig en consistent zijn geweest.
Voornoemde bewijsmiddelen van de zijde van [X] leiden, ondanks de andersluidende verklaring van de heer [B] , tot de slotsom dat deze betaling is bewezen.
3.6
De betaling van de koopprijs ad € 19.500,-- voor de Jetta heeft, aldus [X] in de conclusie van antwoord sub 13., op 14 augustus 2014 plaatsgevonden.
De overgelegde kasuitdraai vermeldt betaling per kas van € 19.500,-- voor de Jetta op
14 augustus 2014 en ondersteunt derhalve de gestelde betaling.
In de als productie 9. door [X] overgelegde verklaring van de heer [A] , stelt de heer [A] dat hij aanwezig was bij de betaling door de heer [J] van € 19.500,-- voor de Jetta. Hij heeft gezien dat de heer [J] dit bedrag voldeed aan de heer [B] en dat de heer [B] daartegenover de autosleutels en de autopapieren aan de heer [J] overhandigde.
De heer [J] verklaart in het als productie 12. bij de conclusie van antwoord overgelegde stuk over deze betaling. Hij stelde dat aanvankelijk de autopapieren niet in orde waren en dat hij, nadat de heer [B] de autopapieren had afgegeven, het bedrag ad
€ 19.500,-- aan de heer [B] heeft betaald. De heer [B] had, aldus de heer [J] , aangegeven wanneer hij zou komen.
Als getuige gehoord verklaarde de heer [J] onder ede dat hij midden augustus 2014 in contanten voor de Jetta heeft betaald en dat de heer [A] daarbij aanwezig was. De betaling vond plaats, aldus getuige [J] , toen de autopapieren compleet waren.
De heer [W] verklaarde, in zijn als productie 10. door [X] overgelegde verklaring, te hebben gezien dat op 14 augustus 2014 de heer [J] veel contant geld betaalde aan een man in verband met de koop van de Jetta.
Als getuige gehoord verklaarde de heer [W] onder ede dat hij aanwezig was bij de betaling voor de Jetta. Het betrof, aldus getuige [W] , een aanzienlijk bedrag, want het was een behoorlijk pakketje bankbiljetten. De heer [W] verklaarde de betaling te hebben gezien door een glaswand. Aan tafel zaten, aldus deze getuige, de heer [J] en de heer [A] en een man van wie de getuige de naam niet wist.
De heer [B] verklaarde tijdens de comparitie van partijen dat hij van 13 tot en met
19 augustus op vakantie in Polen was en dus op 14 augustus geen geld in ontvangst had kunnen nemen.
De heer [B] verklaarde, als getuige gehoord, nooit een betaling van [X] in ontvangst te hebben genomen. De heer [B] lichtte het als productie 13. door [X] overgelegde skypebericht toe, waarin hij op 13 augustus 2014 te 11:13 uur stelde morgen rond 10 uur te komen. De heer [B] verklaarde dit te hebben geschreven omdat het niet mogelijk was contact te krijgen met de heer [J] . Getuige [B] verklaarde dat hij niet zou zijn gegaan als hij een positief bericht had gekregen, maar in dat geval tegen [eiser] zou hebben gezegd dat [eiser] moest gaan.
3.7
De rechtbank acht bewezen dat [X] het bedrag van € 19.500,00 in contanten aan [B] heeft voldaan. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat deze betaling voorkomt op de kasuitdraai, dat de heren [A] en [J] een gedetailleerde schriftelijke verklaring over die betaling hebben afgelegd en dat de getuigen [J] en [W] onder ede hebben verklaard dat deze, althans een betaling is verricht.
De verklaring van de heer [B] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De verklaring die de heer [B] heeft gegeven voor zijn skypebericht van
13 augustus 2014 acht de rechtbank niet geloofwaardig. Hij stelt dat het niet mogelijk was contact te krijgen met de heer [J] , maar anderzijds verklaarde de heer [B] dat hij een keer of vijf in het bedrijf van [X] is geweest. Dat het daar vergeefse bezoeken zou hebben betroffen, in de zin dat de heer [B] de heer [J] niet zou hebben getroffen, is niet door de heer [B] gesteld en ook overigens niet gebleken.
De mededeling van de heer [B] dat hij op 14 augustus 2014 zou komen, sluit aan bij de stelling van [X] dat er op 14 augustus 2014 aan de heer [B] is betaald.
De bewijsmiddelen van de zijde van [X] leiden, ondanks de andersluidende verklaring van de heer [B] , tot de slotsom dat het bewijs voor de betaling van € 19.500,-- op
14 augustus 2014 is geleverd.
3.8
Thans zal de rechtbank beoordelen of [X] is geslaagd in het leveren van bewijs dat [B] (stilzwijgend) gevolmachtigd was om namens [eiser] de betalingen van
[X] in ontvangst te nemen, dan wel te bewijzen dat er sprake was van feiten en/of omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en daarna, bij de uitvoering van de overeenkomst, waaruit kan worden afgeleid dat [X] mocht aannemen dat [eiser] een volmacht aan [B] had verleend.
3.9
Bij de beoordeling van deze bewijslevering slaat de rechtbank mede acht op de uitspraak van de Hoge Raad van 24 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1119), waarin werd geoordeeld dat ook feiten en omstandigheden die zich ná het onbevoegdelijk verrichten van een rechtshandeling hebben voorgedaan, kunnen bijdragen aan het gerechtvaardigd vertrouwen dat de pseudogevolmachtigde die rechtshandeling bevoegdelijk heeft verricht. De schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ook berusten op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de totstandkoming van de betrokken rechtshandeling.
In zijn noot onder voornoemd arrest (JOR 2015, 190) stelde prof. mr. S.C.J.J. Kortmann onder meer:
(…) Bij de beantwoording van de vraag of de derde ten tijde van het verrichten van
de betreffende rechtshandeling gerechtvaardigd heeft vertrouwd dat de
pseudogevolmachtigde vertegenwoordigingsbevoegd was, moeten alle
omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van
redelijkheid en billijkheid meebrengen, in aanmerking worden genomen. Het
antwoord kan, zo wordt door het onderhavige arrest nog eens bevestigd, mede
afhankelijk zijn van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de
totstandkoming van de betrokken rechtshandeling. Vergelijk de toepassing van de
Haviltexmaatstaf in HR 23 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5262
(Halliburton/X).
Vergelijk voorts art. II.-8:101 (1) DCFR, dat met zoveel woorden bepaalt dat bij de
uitleg van een overeenkomst ook in aanmerking kan worden genomen het gedrag
van partijen dat heeft plaatsgevonden na het sluiten van het contract.
Getuige [J] heeft verklaard dat de heren [eiser] en [B] op 9 juli 2014 samen bij [X] zijn verschenen en dat toen een overeenkomst is gesloten voor de drie auto’s. Tevens is, aldus de heer [J] , afgesproken wanneer betaling zou plaatsvinden en heeft [eiser] kenbaar gemaakt contante betaling te willen. Die dag is contant betaald aan [eiser] voor de Passat, zoals hierboven bij 3.3 is overwogen. Over de betalingen in augustus 2014 verklaarde de heer [J] dat hij die heeft gedaan aan de heer [B] . Dat was de enige, zo verklaarde getuige [J] , met wie hij contact had en die alles regelde voor [eiser] . Uit alles was duidelijk op te maken, zo verklaarde getuige [J] , dat [B] namens [eiser] optrad en dat de heer [B] gewoon moest doen wat [eiser] zei.
Getuige [B] verklaarde dat de heer [eiser] bij hem stond ingeschreven om auto’s op zijn naam te kunnen krijgen. De heer [B] verklaarde onder meer als volgt:
(…) Als ik alleen naar [X] ging, was dat namens [eiser] . Als [X] aan mij
betaald had, was er niks aan de hand geweest, dan had ik het geld aan [eiser]
gegeven. (…)
De rechtbank kent betekenis toe aan de omstandigheid dat de heer [eiser] in de dagvaarding stelde dat [X] ondanks herhaalde aanmaningen weigerde te betalen. Ten bewijze daarvan legt [eiser] een verklaring van de heer [B] over. In die verklaring stelt de heer [B] dat de heer [eiser] hem heeft gevraagd om contact te leggen met [X] . De heer [B] stelt vele malen namens [eiser] naar [X] te hebben gebeld.
Uit het expliciete beroep dat de heer [eiser] op deze verklaring doet, valt af te leiden dat [B] (stilzwijgend) gevolmachtigd was om namens [eiser] de betalingen van [X] in ontvangst te nemen.
De rechtbank kent tevens betekenis toe aan de omstandigheid dat de heer [B] ter comparitie is verschenen en namens de heer [eiser] verklaarde. Zo bracht hij bijvoorbeeld naar voren dat het de eerste keer was dat de heer [eiser] zaken deed met [X] en waarom [eiser] bij hem stond ingeschreven.
3.1
Omdat de heer [eiser] de eerste keer samen met de heer [B] was verschenen en nadien niet zelf op betaling aandrong, maar daarvoor een beroep deed op de heer [B] , mocht [X] ervan uitgaan dat [B] (stilzwijgend) gevolmachtigd was om namens [eiser] de betalingen van [X] in ontvangst te nemen.
Zoals hierboven is overwogen, komt tevens betekenis toe aan omstandigheden ná de betreffende betalingen, zoals het overleggen door [eiser] van de verklaring van [B] bij de dagvaarding en het verschijnen ter comparitie van de heer [B] . Daarmee heeft [eiser] , als hij [B] niet gemachtigd had, de schijn gewekt dat aan [B] een volmacht was verleend en mocht [X] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aannemen dat [B] de betalingen voor [eiser] in ontvangst mocht nemen.
3.11
De rechtbank stelt vast dat [X] het haar opgedragen bewijs heeft geleverd. Dat betekent dat de vordering van [eiser] tot betaling van de koopsommen ad in totaal
€ 63.000,-- zal worden afgewezen, omdat [X] die bedragen reeds heeft voldaan.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Die kosten bedragen aan de zijde van [X] € 1.892,-- wegens griffierecht,
€ 3.129,-- wegens kosten advocaat (3½ punten tarief IV ad € 894,-- per punt) en € 240,-- wegens getuigentaxe, aldus in totaal € 5.261,--. De kostenveroordeling zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank
I. Wijst af de vorderingen van [eiser] .
II. Veroordeelt [eiser] tot betaling aan [X] van haar kosten van het geding, welke
kosten worden begroot op € 5.261,--.
III. Verklaart onderdeel II. van dit dictum uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
16 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.