3.2.Eisers stellen dat het project zoals aangevraagd niet alleen betrekking heeft op de activiteit ‘milieu’, zoals neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo maar tevens betrekking heeft op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Dit betreft het veranderen van de omvang van stal C en het plaatsen van ventilatiekokers.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 10 mei 2010 heeft verweerder een bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van stal C. De bouwwerkzaamheden zijn kort nadien voltooid.
Op 26 juni 2013 heeft verweerder een omgevingsvergunning beperkte milieutoets verleend voor het uitbreiden van stal D met een overdekte uitloopruimte.
Op 23 december 2013 heeft verweerder geoordeeld dat de ingediende melding met betrekking tot het wijzigen van de ventilatiekokers en ventilatoren op stallen B en C, volledig is. De hoogte van de ventilatiekokers, inclusief kap, bedraagt 1,93 meter (stal B) dan wel 2 meter (stal C), beide gemeten vanaf de nok.
De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat de thans voorliggende omgevingsvergunning niet ziet op een gewijzigde omvang van stal C.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het verlengen van de ventilatiekokers op stallen B en C geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ is vereist, gelet op het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Bor.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet is vereist indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. geen verandering van de draagconstructie,
b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,
c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
d. geen uitbreiding van het bouwvolume.
Artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van bijlage II van het Bor bepaalt dat, tenzij anders bepaald, de waarden die in deze bijlage in m of m² zijn uitgedrukt op de volgende wijze worden gemeten: maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
In de Nota van Toelichting op het Bor (hierna: NvT), Stb. 2010, 143, pagina’s 157 en 158, staat over artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Bor, het navolgende verwoord.
“Dit artikelonderdeel komt in de plaats van de «verandering van niet-ingrijpende aard» uit artikel 3, eerste lid, onderdeel k, van het Bblb. Het betreft hier een restcategorie van vergunningvrije bouwwerken. Indien het bouwen niet is aan te merken als een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2, of de eerdere onderdelen van artikel 3, kan het bouwen mogelijk nog omgevingsvergunningvrij zijn ingevolge deze restcategorie.
(…).
Vastgehouden is aan het ook al in het Bblb opgenomen vereiste dat de bebouwde oppervlakte door de verandering niet mag toenemen. Gelet op de wijze van meten uit artikel 1, tweede lid, onderdeel c, kunnen ondergeschikte onderdelen tot een omvang van 0,5 m daarbij overigens buiten beschouwing gelaten worden. Het maken van bijvoorbeeld een overstek, raamdorpel of regengoot, behoeft niet als uitbreiding van bebouwd oppervlakte te worden gezien.
Nieuw is het vereiste dat geen uitbreiding van het bouwvolume mag plaatsvinden. Het aanbrengen van uitbreidingen op bestaande bouwlagen valt derhalve niet onder deze regeling. Ook hier geldt evenwel, onder verwijzing naar artikel 1, tweede lid, onderdeel c, dat uitstekende delen van ondergeschikte aard buiten beschouwing blijven. Het is dus toegestaan dat ventilatie- of rookgasafvoerpijpjes, kleine schoorstenen en andersoortige veranderingen en toevoegingen worden aangebracht.”
In de NvT, pagina’s 138 en 139, staat over artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van bijlage II van het Bor, het navolgende verwoord.
“In onderdeel c is voor het buitenwerks meten van de maten een clausule opgenomen dat uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven. Gedacht moet worden aan uitstekende delen in de sfeer van dakgoten, dakoverstekken, regenafvoer-pijpen, rookgasafvoeren en kleine schoorstenen. Deze eis is opgenomen om het meten van de oppervlakte van bouwwerken te vereenvoudigen. De meeste dakgoten en overstekken vallen binnen deze 0,5 m maat waardoor de oppervlakteberekening van gebouwen kan plaatsvinden aan de hand van de buitengevels. Ook voor de hoogte van bouwwerken blijven rookgasafvoerpijpjes en dergelijke dus in principe buiten beschouwing. Koelunits, airco-installaties, ontluchtingsinstallaties en andere technische units die veelal op daken of aan gevels worden bevestigd, zullen de maat van 0,5 m veelal overschrijden en dus vergunningplichtig zijn.”
De rechtbank oordeelt dat, gelet op de afmetingen van de ventilatiekokers inclusief kap zoals die op de in het geding gebrachte tekeningen is aangegeven, deze bouwwerken niet kunnen worden geduid als bouwwerken in de zin van artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Bor. Dat betekent dat voor het verlengen van de ventilatiekokers een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, is vereist.
Deze activiteit ‘bouwen’ is door de maatschap niet aangevraagd en verweerder heeft de maatschap niet gewezen op het feit dat niet kan worden volstaan met enkel een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 2.7 van de Wabo nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het eisers in de gegeven omstandigheden - als bedoeld in artikel 6:13 van de Awb - redelijkerwijs niet te verwijten dat zij in hun zienswijze geen gewag hebben gemaakt van deze beroepsgrond.
Deze beroepsgrond slaagt, voor zover zij ziet op het verlengen van ventilatiekokers zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.