ECLI:NL:RVS:2014:3728

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201401462/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Venrayseweg 116 en de gevolgen voor concurrentie en horecagelegenheden

Op 15 oktober 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Venrayseweg 116". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Horst aan de Maas op 17 december 2013, werd aangevochten door Anco Lifestyle Center B.V. en een appellant, beiden gevestigd in Horst. De appellanten stelden dat het plan niet voldoende parkeergelegenheid bood voor bezoekers van een dansschool, die ook fitnessactiviteiten zou toestaan, wat hen zou benadelen in hun concurrentiepositie.

De Afdeling oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat deze vrijheid terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De appellanten trokken hun beroepsgrond over de parkeergelegenheid in, maar voerden aan dat het plan ten onrechte een dansschool toestond die concurreerde met hun fitnesscentrum. De raad stelde dat bestemmingsplannen niet bedoeld zijn om concurrentie te beperken.

Daarnaast betoogden de appellanten dat het plan niet duidelijk was over de frequentie van feesten en partijen in de horecagelegenheid. De Afdeling oordeelde dat het begrip "feesten en partijen" voldoende duidelijk was en dat de raad geen beperkingen hoefde op te leggen aan het aantal evenementen. De raad had ook geen aanleiding gezien om een tweede ontsluiting voor hulpdiensten te eisen, wat door de regionale brandweer werd ondersteund.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de rechter.

Uitspraak

201401462/1/R1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Anco Lifestyle Center B.V., gevestigd te Horst, gemeente Horst aan de Maas, en [appellant], wonend te Horst, gemeente Horst aan de Maas,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Venrayseweg 116" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Anco en [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2014, waar Anco en [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.M.H.J. van Melick, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door W.J. Manders, bijgestaan door mr. H.A. Pasveer, advocaat te ‘s Hertogenbosch, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor [belanghebbende], gevestigd aan de [locatie].
3. Ter zitting hebben Anco en [appellant] de beroepsgrond dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid voor de bezoekers van [belanghebbende] ingetrokken.
4. Anco exploiteert aan de Venrayseweg 114 een fitnesscentrum. [appellant] is eigenaar en verhuurder van het pand. Anco en [appellant] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een dansschool waar tevens op fitness geënte dansvormen zijn toegestaan. Hiertoe voeren zij aan dat deze activiteiten sterk concurrerend zijn met de sportactiviteiten in het fitnesscentrum, terwijl de gemeente in 2000 voorafgaand aan de bouw van de dansschool met hen heeft afgesproken dat in de dansschool geen fitnessactiviteiten zouden plaatsvinden.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een bestemmingsplan geen instrument is om concurrentie te beperken of te voorkomen.
4.2. Het onderhavige plangebied heeft de bestemming "Recreatie". Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een dansschool;
b. een horecagelegenheid ten behoeve van het houden van feesten en partijen;
(…).
Ingevolge artikel 1, lid 1.30, wordt onder een dansschool verstaan: een instelling waar les wordt gegeven in alle vormen van dans, en waar de danssport uitgeoefend kan worden, met inbegrip van op fitness geënte dansvormen.
4.3. De Afdeling overweegt dat de Wet ruimtelijke ordening er niet toe strekt bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied te beschermen. Concurrentieverhoudingen vormen bij een planologische belangenafweging in beginsel geen in aanmerking te nemen belang. Hetgeen Anco en [appellant] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Het betoog faalt.
5. Anco en [appellant] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een horecagelegenheid ten behoeve van feesten en partijen. Zij voeren aan dat in de planregels niet wordt gedefinieerd wat onder "feesten en partijen" dient te worden verstaan en voorts niet is opgenomen met welke frequentie deze activiteiten zijn toegestaan. Omdat sprake is van een conserverend plan, had volgens Anco en [appellant] in de planregels moeten worden opgenomen dat jaarlijks circa 12 activiteiten zijn toegestaan, nu dit al jaren de bestaande situatie is.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het begrip "feesten en partijen" kan worden uitgelegd overeenkomstig het normale spraakgebruik dan wel overeenkomstig wat in het normaal maatschappelijk verkeer onder feesten en partijen wordt verstaan. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat dit plan de reeds vergunde situatie, waarin geen limiet is gesteld aan het aantal feesten en partijen, vastlegt. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst de raad op de aan [belanghebbende] verleende bouwvergunning van 18 april 2000 en gebruiksvergunning van 18 augustus 2004. De raad stelt zich op het standpunt dat hij geen aanleiding heeft gezien om in dit plan beperkingen aan het aantal feesten en partijen te stellen.
5.2. Vaststaat dat aan het onderhavige perceel op grond van het ten behoeve van de realisatie van de dansschool opgestelde bestemmingsplan "Venrayseweg - Kasteellaan" van oktober 1999 de bestemming "Sport- en recreatieve doeleinden" was toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid B, onder 1, van de voorschriften, was binnen deze bestemming uitsluitend horeca toegestaan ten dienste van en ondergeschikt aan sport- en recreatieve voorzieningen.
Niet in geschil is dat de zelfstandige horeca-activiteiten in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2009, deel 2", vastgesteld op 6 oktober 2009, niet waren toegestaan.
5.3. Ten aanzien van het betoog van Anco en [appellant] dat niet duidelijk is wat onder "feesten en partijen" dient te worden verstaan, overweegt de Afdeling dat dit begrip noch in de begripsbepaling noch elders in de planregels nader wordt omschreven. Het begrip "feesten en partijen" dient derhalve naar het normale spraakgebruik te worden uitgelegd. Hetgeen Anco en [appellant] hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het begrip "feesten en partijen" niet voldoende duidelijk en voor meerdere uitleg vatbaar is. In zoverre faalt het betoog.
5.4. Voor zover Anco en [appellant] betogen dat in het plan ten onrechte geen beperkingen zijn gesteld aan het aantal feesten en partijen per jaar, overweegt de Afdeling dat, anders dan de raad betoogt, niet staande kan worden gehouden dat de zelfstandige horeca-activiteiten van [belanghebbende] reeds mogelijk waren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat hiervoor in de verleende bouwvergunning geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden, zodat in zoverre geen sprake is van bestaand legaal gebruik dat, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dient te worden bestemd. Zoals reeds is overwogen in de uitspraak van 25 februari 2012, in zaak nr. 201102537/1/R1, betekent voorts het gegeven dat een gebruiksvergunning is verleend omdat geen bezwaren bestaan uit hoofde van de brandveiligheid, evenmin dat het gebruik voor feesten en partijen in het voorliggende plan dient te worden bestemd. Een ruimtelijke afweging ter zake is in het kader van die vergunning immers niet gemaakt.
De Afdeling overweegt evenwel dat de raad in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om in dit plan beperkingen aan het aantal feesten en partijen te stellen. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat Anco en [appellant] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij hinder zullen ondervinden van de zelfstandige horeca-activiteiten van [belanghebbende]. Het betoog faalt.
6. Anco en [appellant] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat niet aan de eisen ten aanzien van de bereikbaarheid voor hulpdiensten kan worden voldaan. Hiertoe voeren zij aan dat ten behoeve van de bereikbaarheid van het pand van [belanghebbende] een tweede ontsluiting dient te worden gerealiseerd, maar dat realisatie van deze ontsluiting planologisch niet mogelijk is.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het niet noodzakelijk is om een tweede ontsluiting te realiseren. In dit verband wijst de raad op de resultaten van het overleg met de regionale brandweer.
6.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in de weg staat aan de toegankelijkheid van het plangebied voor hulpdiensten. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat de regionale brandweer geen bezwaren heeft tegen het niet realiseren van een tweede ontsluiting, omdat de ondergrond ter plaatse van het onderhavige perceel zodanig stevig is dat met het oog op de bereikbaarheid van het pand geen noodzaak bestaat tot het aanleggen van een tweede ontsluiting. Anco en [appellant] hebben dit oordeel van de brandweer niet bestreden. Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
91-821.