5.6.Nu verweerder bij de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor het onderhavige project is uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat de laad- en losactiviteiten op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan, heeft verweerder bij het bestreden besluit niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Tevens volgt hieruit dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berust en dat niet alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen op een juiste wijze zijn afgewogen. De rechtbank ziet hierin aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.”
Verweerder heeft de aanvraag van 11 april 2011 wederom in behandeling genomen. De omgevingsvergunning is wederom voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb.
Bij het bestreden besluit van 12 juni 2014 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De bestreden omgevingsvergunning betreft een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen’ (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo) en de activiteit ‘strijdig gebruik’ (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) en is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º, van de Wabo verleend.
Verweerder heeft aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning onder meer het door Bureau Tonnaer opgestelde rapport ‘Ruimtelijke onderbouwing Loswal Kerkweg’, gedateerd 8 april 2014, ten grondslag gelegd. Hierin is onder meer verwezen naar het door Cauberg-Huygen uitgevoerde akoestisch onderzoek, gedateerd 1 april 2014. In de omgevingsvergunning is verder verwezen naar de ‘Reactienota zienswijzen omgevingsvergunning Loswal Kerkweg te Giethoorn’, gedateerd 15 april 2014.
3. Alvorens het geschil inhoudelijk te behandelen, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of eisers 1, eisers 2, eiseres 3, eisers 4 en eisers 5 in hun beroep kunnen worden ontvangen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb staat het indienen van beroep slechts open voor belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
Artikel 6:13 van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
In casu heeft de ontwerp-omgevingsvergunning van 16 oktober tot en met 26 november 2013 ter inzage gelegen. Een ieder is hierbij in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen.
Eisers 1 zijn woonachtig op korte afstand van het project. Zij hebben bij brief van 25 november 2013 een zienswijze naar voren gebracht. Eisers 1 kunnen in hun beroep worden ontvangen.
Eisers 2 wonen naast het project. Zij hebben bij brief van 23 november 2013 een zienswijze naar voren gebracht. Eisers 2 kunnen in hun beroep worden ontvangen.
Blijkens haar statuten heeft eiseres 3 ten doel: het bevorderen van het leefklimaat in het dorp, het bevorderen van recreatieve voorzieningen voor de inwoners en het, waar mogelijk, handhaven van het bestaande dorpskarakter van Giethoorn. Haar werkgebied ligt binnen de gemeentegrenzen van de voormalige gemeente Giethoorn. Eiseres 3 tracht dit doel te bereiken door, onder andere, het houden van vergaderingen, het inventariseren en registreren van belangen en deze vast te leggen in een dorpsplan en het voeren van overleg met lokale en regionale autoriteiten. Gelet hierop kan eiseres 3 worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.
Eiseres 3 heeft bij brief van 24 november 2013 een zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze is ingediend ‘namens het bestuur, de secretaris’ en ondertekend door de secretaris.
De rechtbank oordeelt hieromtrent het volgende. Artikel 10, vierde lid, van de statuten van eiseres 3 bepaalt, samengevat weergegeven, dat vertegenwoordiging plaats dient te vinden door het voltallige bestuur dan wel de combinatie (vice)voorzitter en secretaris dan wel de combinatie secretaris en penningmeester. Uit het dossier blijkt niet dat het bestuur de secretaris heeft gemachtigd om namens hem een zienswijze in te dienen, zodat ervan uitgegaan dient te worden dat de zienswijze enkel en alleen door de secretaris is ingediend. Nu de secretaris niet bevoegd is om eiseres 3 alleen te vertegenwoordigen, is er sprake van een verzuim. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder dit verzuim heeft onderkend en vervolgens eiseres 3 in de gelegenheid heeft gesteld om dit verzuim te herstellen. Het niet bieden van de mogelijkheid om een verzuim te herstellen mag, naar het oordeel van de rechtbank, eiseres 3 niet worden tegengeworpen. Gelet hierop en gelet op het feit dat het beroep wel in overeenstemming met de statuten is ingesteld, zal de rechtbank eiseres 3 in haar beroep ontvangen.
Eisers 4 zijn woonachtig op korte afstand van het project. Eisers 4 betreffen [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [eisers 4] (hierna: [naam 2] ). [naam 1] heeft bij brief van 23 november 2013 een zienswijze naar voren gebracht. [naam 2] heeft geen zienswijze naar voren gebracht. Ter zitting heeft [naam 2] desgevraagd meegedeeld dat zij, in haar hoedanigheid van (toenmalig) secretaris van eiseres 3, een zienswijze heeft ingediend. Alhoewel het haar bedoeling was om eveneens in haar hoedanigheid van omwonende een zienswijze in te dienen, heeft zij dat niet gedaan om verwarring te voorkomen. De rechtbank oordeelt hieromtrent dat de wens tot het voorkomen van (naams)verwarring geen grondslag oplevert om het verzuim, te weten het niet indienen van een zienswijze als natuurlijke persoon, verschoonbaar te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb kan [naam 2] dan ook niet in haar beroep worden ontvangen. De rechtbank zal het beroep van eisers 4, voor zover ingediend door [naam 2] , daarom niet-ontvankelijk verklaren. [naam 1] kan wel in zijn beroep worden ontvangen. [naam 1] wordt hierna aangeduid als ‘eiser 4’.
De rechtbank heeft [naam 2] in de gelegenheid gesteld om, als gemachtigde van eiser 4, ter zitting het woord te voeren. Hiertoe diende [naam 2] zo spoedig mogelijk na de zitting een daartoe strekkende machtiging van eiser 4 aan de rechtbank te overhandigen. Deze machtiging is op 22 september 2015 bij de rechtbank binnengekomen. De rechtbank zal daarom hetgeen door [naam 2] ter zitting is aangevoerd betrekken bij het beroep, ingediend door eiser 4.
Eisers 5 hebben bij brief van 27 juli 2015 beroep ingesteld. Dit beroep is ingesteld door zowel de [eisers 5] , waarbij [naam 3] (hierna: [naam 3] ) als gemachtigde optreedt, als door [naam 3] als natuurlijke persoon. De rechtbank heeft twee beroepsdossiers aangelegd, te weten 14/1916 (eisende partij: [eisers 5] ) en 14/1948 (eisende partij: [naam 3] ). [naam 3] heeft vervolgens de rechtbank telefonisch meegedeeld dat dossier 14/1916 ten onrechte is aangelegd omdat hijzelf, en niet de [eisers 5] , beroep hebben ingesteld. Dossier 14/1916 is vervolgens afgeboekt.
Uit het dossier (meer specifiek: het procesvel) blijkt dat er vervolgens telefonisch contact is geweest tussen de griffier en [naam 3] . De griffier heeft [naam 3] meegedeeld dat er een ontvankelijkheidsprobleem is indien hij persisteert bij zijn standpunt dat hij, en niet de erven, beroep hebben ingesteld. [naam 3] heeft vervolgens stukken ingebracht waaruit blijkt dat het zomerhuisje op het perceel Bovenwijde 3 in eigendom is bij [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] . [naam 3] is op huwelijkse voorwaarden getrouwd met [naam 4] . Verder is een machtiging ingediend waarbij de erven [naam 3] machtigen om, namens hen, beroep in te stellen.
Uit vorenstaande blijkt dat [naam 3] geen (mede)eigenaar is van het zomerhuisje, zodat hij geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb dient dit te resulteren in een niet-ontvankelijkverklaring van het beroepschrift, ingediend door [naam 3] . Ter zitting heeft de rechtbank [naam 3] hierop gewezen. [naam 3] heeft hierop meegedeeld dat hij, ondanks zijn eerdere mededelingen, procedeert in zijn hoedanigheid van gemachtigde van de erven.
Ter zitting is onbestreden gesteld dat er, afhankelijk van het jaargetijde, vanuit het zomerhuisje zicht is op het project.
De rechtbank oordeelt dat, nu de [eisers 5] eigenaar zijn van het zomerhuisje, vanuit dit zomerhuisje in de winter en het vroege voorjaar zicht is op het project, de zienswijze is ingediend door de [eisers 5] , het oorspronkelijke beroep tevens (mede) is ingediend namens de [eisers 5] en [naam 3] alsnog een machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat de erven hem hebben gemachtigd om namens hen beroep in te stellen, de [eisers 5] (hierna: eisers 5) in hun beroep kunnen worden ontvangen.
4. Alvorens de beroepsgronden inhoudelijk te bespreken, overweegt de rechtbank het navolgende.
Eisers 1 verwijzen naar stukken die zij eerder in deze procedure alsmede in de hieraan voorafgaande procedure hebben ingediend. Dit betreft de twee zienswijzen, het contra-geluidsrapport van Peutz van 21 november 2013 en hun beroepschrift van 14 september 2012. Zij stellen dat deze stukken als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
Eisers 2 verwijzen naar hun beroepschrift dat heeft geresulteerd in de uitspraak van de rechtbank van 29 maart 2013, zaaknummer 12/2013.
Eiseres 3 en eiser 4 verwijzen naar het beroepschrift van eisers 1, inclusief hun verwijzing naar hun zienswijze van 9 maart 2012 en hun beroepschrift van 14 september 2012. Zij verzoeken deze stukken als herhaald en ingelast te beschouwen.
Ten aanzien van eisers 1, eiseres 3 en eiser 4 overweegt de rechtbank dat de zienswijze van 9 maart 2012 is besproken en weerlegd in de omgevingsvergunning van 3 augustus 2012. Dit besluit en het beroepschrift van 14 september 2012 zijn door de rechtbank beoordeeld en dit heeft geresulteerd in de uitspraak van de rechtbank van 29 maart 2013. Het beroep is hierbij gegrond verklaard en het besluit van 3 augustus 2012 is vernietigd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld zodat dit rechterlijk oordeel in rechte onaantastbaar is. Dit betekent dat niet alleen partijen in deze procedure, maar ook de rechtbank, aan dit rechterlijk oordeel zijn gebonden. Het wederom en niet nader gemotiveerd verwijzen naar stukken uit deze eerdere procedure impliceert het verzoek aan de rechtbank om nogmaals een oordeel te vellen over stukken waarover de rechtbank al eerder een (onherroepelijk) oordeel heeft geveld. Dit is niet mogelijk.
Vorenstaande geldt onverkort voor het verwijzen naar hun beroepschrift door eisers 2. De rechtbank heeft immers dit beroepschrift reeds beoordeeld in haar (onherroepelijke) uitspraak van 29 maart 2013, zaaknummer 12/2013. Ter zitting hebben eisers 2 gesteld dat de rechtbank in die uitspraak niet is toegekomen aan bespreking van twee door hen ingebrachte beroepsgronden. Dat betreft hun beroepsgrond tegen het positieve advies van de welstands- en monumentencommissie alsmede hun beroepsgrond met betrekking tot het uitvoeren van een deel van het project op gronden die bij hen in eigendom zijn. De rechtbank overweegt hieromtrent dat eisers 2 deze beroepsgronden eveneens hebben aangevoerd in hun beroepschrift dat thans voorligt, zodat de rechtbank deze beroepsgronden zal bespreken.
Voor wat betreft de zienswijze van 25 november 2013 en het contra-geluidsrapport van 21 november 2013 van eisers 1 overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit (met name in de Reactienota zienswijzen) hierop is ingegaan en de daarin vervatte gronden heeft weerlegd. Enkel en alleen voor zover eisers 1 in hun beroepschrift nader in gaan op de weerlegging van hun gronden in de zienswijze, zal de rechtbank de gronden uit de zienswijze bespreken. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting bij de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1794, en 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4624. Voor wat betreft de verwijzing van eiseres 3 en eiser 4 naar het beroepschrift van eisers 1 van 10 juli 2014 overweegt de rechtbank dat een dergelijke wijze van procederen is toegestaan. De rechtbank zal die gronden hieronder bespreken.
5. Het project, waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, is gesitueerd op gronden waarvoor de beheersverordening Giethoorn (hierna: de beheersverordening) geldt. De beheersverordening is op 26 juni 2013 in werking getreden en heeft het bestemmingsplan “Giethoorn 1994” vervangen. De beheersverordening verwijst naar de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Giethoorn” en brengt daarin aanpassingen aan.
Het plangebied is gelegen binnen de bestemmingen “Agrarisch gebied”, “Parkeerterrein”, “Tuinen”, “Verkeersgebied” en “Bos- c.q. beplantingsstrook”.
Voor het zaaien of inplanten van bomen en andere houtopstanden binnen de bestemming “Agrarisch gebied” is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo vereist. Tevens is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen’ vereist voor het verwijderen van bomen en andere houtopstanden binnen de bestemming “Bos c.q. beplantingsstrook”. Verder is het project op meerdere onderdelen in strijd met de beheersverordening zodat, om medewerking te kunnen verlenen, eveneens een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘strijdig gebruik’ ex artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is vereist.
Vorenstaande wordt door partijen niet betwist. Verder is niet in geschil dat zowel de beheersverordening als artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) geen toereikende grondslag voor afwijking bieden, zodat toepassing moet worden gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º, van de Wabo. De rechtbank onderschrijft dit gedeelde standpunt.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat, om medewerking aan realisatie van het project te kunnen verlenen, een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘aanleggen’ en ‘strijdig gebruik’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wabo is vereist en dat hierbij toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º, van de Wabo.
6. Partijen hebben slechts aangevoerd dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van de beheersverordening. Partijen hebben niet gesteld dat verweerder niet bevoegd is om af te wijken.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling kan worden afgeleid dat de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de beheersverordening, niet los kan worden gezien van de vraag of verweerder bevoegd was om af te wijken van de beheersverordening. Gelet op deze samenhang omvat de beoordeling van de vraag of in redelijkheid van de afwijkingsbevoegdheid gebruik kon worden gemaakt, mede de beoordeling van de vraag of daartoe de bevoegdheid bestond.
Ten aanzien van de vraag of verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om af te wijken van de beheersverordening, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft ambtshalve geconstateerd dat de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven voor dit project. Ter zitting heeft de rechtbank verweerder hierop gewezen. Verweerder heeft desgevraagd meegedeeld dat dit aspect niet door partijen is aangevoerd zodat de rechtbank dit niet mag beoordelen. De rechtbank onderschrijft deze conclusie niet. Immers, het beschikken over een verklaring van geen bedenkingen is - behoudens het bepaalde in artikel 6.5, derde lid, van het Bor - een bestaansvoorwaarde voor de afwijkingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, juncto artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º, van de Wabo. De bevoegdheid van een bestuursorgaan is een ambtshalve te toetsen aspect. De rechtbank acht zich dan ook bevoegd om het ontbreken van een verklaring van geen bedenkingen bij haar oordeelsvorming te betrekken. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Deze algemene maatregel van bestuur betreft het Bor.
Artikel 6.5, eerste lid, van het Bor bepaalt dat, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van de beheersverordening, niet wordt verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad categorieën gevallen kan aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3207, overweging 4.1, het navolgende geoordeeld. “Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft de raad bepaald dat een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist voor het toepassen van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º van de Wabo. Daarmee heeft de raad beoogd gebruik te maken van de aan hem in artikel 6.5, derde lid, van het Bor gegeven bevoegdheid om categorieën van gevallen aan te wijzen waarin een verklaring, als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van het Bor, niet is vereist. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201206364/1/R4, bevat artikel 6.5, derde lid, van het Bor geen vereisten voor de aanwijzing en houdt evenmin een beperking in voor de categorieën die opgenomen kunnen worden in de aanwijzing. Anders dan de rechtbank is de Afdeling evenwel van oordeel dat een aanwijzing als hier aan de orde in strijd is met artikel 6.5 van het Bor en derhalve onverbindend is. Gelet op de tekst van artikel 6.5, derde lid, van het Bor dient de gemeenteraad categorieën van gevallen aan te wijzen waarin een verklaring niet is vereist. Een besluit dat een verklaring van geen bedenkingen nooit is vereist, kan niet worden aangemerkt als een aanwijzing van een categorie van gevallen. Daarnaast kan de bevoegdheid tot het maken van uitzonderingen als bedoeld in het derde lid van artikel 6.5 van het Bor naar zijn aard niet worden gebruikt om de hoofdregel, als neergelegd in het eerste lid van dit artikel, geheel te omzeilen.
Gelet op het voorgaande is, nu het besluit van 5 oktober 2010 onverbindend is, een verklaring van geen bedenkingen ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor vereist. Nu deze niet is verleend, was het college niet bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen.”
In casu heeft de raad van de gemeente Steenwijkerland in zijn vergadering van 7 december 2010 besloten dat in alle gevallen, waarbij met een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 3º van de Wabo wordt afgeweken van een bestemmingsplan én waarbij verweerder bevoegd gezag is, geen verklaring van geen bedenkingen is vereist.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie, het raadsbesluit van 7 december 2010 onverbindend is, zodat een verklaring van geen bedenkingen op grond van artikel 6:5, eerste lid, van het Bor is vereist. Nu deze niet is verleend, heeft verweerder zich ten onrechte bevoegd geacht om, met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º van de Wabo, af te wijken van de beheersverordening.
Het bestreden besluit bevat dan ook een gebrek. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling blijkt dat dit gebrek herstelbaar is door middel van het toepassen van een bestuurlijke lus. Of daartoe in casu eveneens de mogelijkheid bestaat, kan de rechtbank pas beoordelen nadat zij de beroepen inhoudelijk heeft behandeld. Immers, het bieden van de mogelijkheid van herstel van een formeel gebrek in deze procedure kan slechts aan de orde zijn indien er geen sprake is van niet-herstelbare materiële gebreken.
7. Eisers hebben voor een groot deel gelijkluidende dan wel elkaar overlappende beroepsgronden ingebracht. De rechtbank zal deze beroepsgronden zo veel mogelijk samenvatten en gezamenlijk bespreken.
Bij bespreking van de afzonderlijke beroepsgronden zal de rechtbank in het midden laten of het relativiteitsvereiste aan één of meerdere eisers kan worden tegengeworpen.
De rechtbank zal zich verder beperken tot de beroepsgronden die relevant zijn voor de oordeelsvorming.