ECLI:NL:RBOVE:2015:3715

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
08.710010-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord of doodslag door verdachte op haar moeder met een kussen en plastic tas

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar moeder heeft geprobeerd te doden. De verdachte heeft op 21 maart 2015 in Zwolle een kussen en een plastic tas op het gezicht van haar moeder gedrukt en gedrukt gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 20 maanden en 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich moet laten behandelen bij een forensische psychiatrische instelling. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de spijt die de verdachte heeft betuigd, haar eerdere niet-gewelddadige verleden en de psychologische rapportages die wijzen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een mogelijke persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet bewezen kon worden dat zij met voorbedachte rade handelde. De rechtbank heeft het in beslag genomen kussen onttrokken aan het verkeer, omdat het feit met dit voorwerp is begaan.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.710010-15 (P)
Datum vonnis: 11 augustus 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1955 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juli 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. van Dijck en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman
mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte wordt verdacht van
poging moord c.q. doodslag op haar moeder in Zwolle op 21 maart 2015.
Voluit luidt de tenlastelegging, na wijziging ter terechtzitting d.d. 28 juli 2015, aan de verdachte, dat:
zij op of omstreeks 21 maart 2015 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, een kussen en/of een plastic zak op de mond en/of in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen en verzoekt de rechtbank verdachte daarvan vrij te spreken. De officier van justitie heeft daartoe gesteld dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 28 juli 2015, waaruit valt op te maken dat verdachte in een opwelling het plan had opgevat haar moeder van het leven te beroven, aannemelijk is.
De officier van justitie heeft gesteld dat de tenlastegelegde poging doodslag wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de tenlastegelegde poging doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie een proeftijd gevorderd van 5 jaren met als bijzondere voorwaarde deelname aan een behandeling bij het AFPN (Ambulante Forensische Psychiatrie Noord) of een soortgelijke instelling.
Met betrekking tot het in beslag genomen kussen heeft de officier van justitie gevorderd dat het kussen verbeurd zal worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde voorbedachte raad. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om te veronderstellen dat zijn cliënte reeds langere tijd met het idee heeft rondgelopen haar moeder om het leven te brengen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de tenlastegelegde poging doodslag wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard nu zijn cliënte omtrent dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Met betrekking tot de strafmaat heeft de raadsman de rechtbank verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de periode die zijn cliënte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd zich te kunnen vinden in de door de officier van justitie geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf en de proeftijd van 5 jaren.
Ten aanzien van het in beslag genomen kussen refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van moord of doodslag. Om tot een bewezenverklaring van de impliciet primair tenlastegelegde moord te komen, dient vast komen te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft verklaard dat het contact tussen haar en haar moeder altijd al stroef is verlopen en dat zij geen goede band heeft met haar moeder. Na 25 jaren geen contact met elkaar te hebben gehad heeft verdachte een aantal jaren geleden toch weer contact gezocht. Verdachte hielp haar moeder de laatste jaren door allerlei hand- en spandiensten voor haar te verrichten.
Zo heeft verdachte haar moeder voor langere tijd geholpen met problemen met de televisie en de computer. Uiteindelijk kwam het er volgens de verklaring van verdachte op neer dat haar moeder gebruik mocht maken van data van een kennis van verdachte. Daarover was de afspraak gemaakt dat moeder de apparaten in de avonden en de nachten niet stand-by zou laten staan omdat dit teveel data zou verbruiken. Moeder bleek zich echter niet aan die afspraak te houden, aldus verdachte.
Op 21 maart 2015 bezocht verdachte haar moeder in haar aanleunwoning, welke woning deel uitmaakt van het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] te Zwolle.
Toen verdachte bij haar moeder binnenkwam zag zij dat haar moeder lag te slapen terwijl alle apparatuur op stand-by stond. Verdachte heeft verklaard dat er op dat moment iets in haar knapte waarna zij een kussen uit de kast in de hal haalde (welk kussen verdachte eerder die ochtend bij binnenkomst zelf in die kast had gelegd) en dit op het gezicht van haar moeder drukte en gedrukt hield. Haar moeder heeft zich heftig verzet en heeft daardoor verdachte van zich af weten te krijgen.
Verdachte heeft na het incident, tegenover haar moeder, meerdere malen haar spijt betuigd en heeft verklaard erg van zichzelf te zijn geschrokken.
De rechtbank overweegt dat, hoewel in het dossier wel enige aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, zij deze aanwijzingen onvoldoende vindt om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om haar moeder van het leven te beroven.
Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat zij derhalve hiervan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat voor de tenlastegelegde poging doodslag sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
4.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 maart 2015 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een kussen en een plastic zak in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt en gedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
poging doodslag

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Uit de Pro-Justitia rapportage van drs. T.W. van de Kant, GZ psycholoog, d.d. 14 juli 2015 valt op te maken dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waarbij ontwijkende, afhankelijke en borderline persoonlijkheidskenmerken voorop staan. Mogelijk dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Onder invloed van deze persoonlijkheidstoerusting en stresserende omstandigheden heeft zich bovendien een waanstoornis ontwikkeld.
Uit de Pro-Justitia rapportage van J.L.M. Dinjens, psychiater, d.d. 24 juli 2015 valt op te maken dat er naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een paranoïde waanstoornis. Verdachte bevond zich volgens de psychiater bovendien in een toestand van ‘overspannenheid’.
Beide deskundigen zijn van mening dat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van deze problematiek en dat deze problematiek daarbij een bepalende rol heeft gespeeld. De deskundigen adviseren het tenlastegelegde bij een bewezenverklaring aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Verdachte wordt door de deskundigen niet gezien als een impulsieve of agressieve vrouw. Een opeenstapeling van spanningen, tegen het licht van de problematische relatie met haar moeder, zou op de middellange termijn wel tot recidive kunnen leiden. De kans hierop wordt als laag tot matig ingeschat.
De deskundigen adviseren derhalve een individuele psychotherapeutische behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek.
De rechtbank neemt de conclusies betreffende de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte op de daarvoor in voornoemde rapportages bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare.
Daarnaast heeft de rechtbank het rapport van de Reclassering d.d. 22 juli 2015 in aanmerking genomen waarin de Reclassering het recidiverisico als laag inschat en op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en de eventuele interventies in het verleden, een toezicht met de bijzondere voorwaarde van een behandeling bij het AFPN (Ambulante Forensische Psychiatrie Noord) of soortgelijke instelling geïndiceerd acht.
Verdachte heeft getracht haar moeder te doden door haar een kussen en een plastic tas in het gezicht te duwen en te houden. Verdachte heeft verklaard dat er op een gegeven moment ‘een knop omging’ toen zij zag dat haar moeder alle apparatuur stand-by had laten staan terwijl anders was afgesproken. Ter terechtzitting op 28 juli 2015 heeft verdachte verklaard dat dat haar op dat moment onberedeneerbaar boos maakte en dat zij ontplofte.
Tegenover het slachtoffer (direct na het incident), bij de politie en ter terechtzitting op 28 juli 2015 heeft verdachte uitgebreid haar spijt betuigd en verklaard dat zij zichzelf niet zo kent en dat dit nooit had mogen gebeuren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, acht de rechtbank in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank laat echter in strafverminderende zin meewegen dat het delict aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Daarnaast heeft de rechtbank mee laten wegen de omstandigheid dat verdachte veel spijt heeft van haar daad en dit ook meerdere malen (ook publiekelijk) heeft laten blijken en voorts dat verdachte niet eerder ter zake geweldsdelicten is veroordeeld.
De rechtbank zal derhalve geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal echter daarnaast wel een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een lange proeftijd voor de duur van 5 jaren nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De omstandigheid dat de deskundigen het risico op recidive, onder bepaalde omstandigheden, inschatten als laag tot matig doet aan het voorgaande niets af.
Tot slot zal de rechtbank het advies van de deskundigen volgen en aan de verdachte een behandeling opleggen bij het AFPN (Ambulante Forensische Psychiatrie Noord) of soortgelijke instelling.
7.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen kussen moet worden onttrokken aan het verkeer, nu het feit met dit voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan
20 maanden en 17 dagen voorwaardelijkmet een
proeftijd van vijf jarennu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter de tenuitvoerlegging daarvan gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • waarbij de Reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

de inbeslaggenomen voorwerpen

- verklaart het kussen onttrokken aan het verkeer.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Avedissian, voorzitter, mr. B.W.M. Hendriks en
mr. G.P. Nieuwenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.
Buiten staat
Mr. T. Avedissian voornoemd is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland met nummer: PLO600-20l5139973.
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
 Proces –verbaal van aangifte door aangeefster [slachtoffer] d.d. 21 maart 2015: blz: 6 t/m/ 12.
 Proces –verbaal van verhoor van getuige [getuige] : d.d. 23 maart 2015:
blz: 20 t/m 23.
 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 21 maart 2015:
blz: 70 t/m 73.
 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 23 maart 2015:
blz: 80 t/m 81.
 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 28 juli 2015, inhoudende de verklaring van verdachte.