ECLI:NL:RBOVE:2015:1703

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
ak_zwo_14_2992
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan werkgever wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever, gevestigd te Deventer, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. K. Vierhout, had een bestuurlijke boete van € 48.000,- opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard.

De zaak begon met een besluit van 28 mei 2014, waarbij de minister de boete oplegde wegens het laten verrichten van arbeid door vier Bulgaarse vreemdelingen zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. Het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit werd op 22 oktober 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2015 behandeld, waarbij de werkgever en de minister hun standpunten hebben toegelicht.

De rechtbank overwoog dat de werkgever als vergunningplichtig werkgever verantwoordelijk is voor het naleven van de Wav, ongeacht of er een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding bestaat. De rechtbank concludeerde dat de vier vreemdelingen feitelijk arbeid voor de werkgever hebben verricht en dat er geen tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete van € 48.000,-, gebaseerd op de Beleidsregel 2014, terecht was en dat er geen aanleiding was voor matiging van de boete. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: AWB 14/2992

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

gevestigd te Deventer, eiseres,
gemachtigde: mr. K. Vierhout, advocaat te Haarlem,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

verweerder.
[jw.sys.1.proc_jaar]/[jw.sys.1.proc_vnr]
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete van € 48.000,- opgelegd wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 oktober 2014 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 3 maart 2015 behandeld. Voor eiseres is verschenen Ö. [naam 1], bijgestaan door mr. K. Vierhout, voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. W.G.G. de Bakker, werkzaam bij verweerders ministerie.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder aan eiseres terecht een bestuurlijke boete van € 48.000,- heeft opgelegd.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
2.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.2
Ingevolge artikel 1, eerste lid en onder b, van het Besluit uitvoering Wav (hierna: het Besluit), voor zover thans van belang, is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer.
2.3
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wav wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikelen 2, eerste lid, van die wet.
2.4
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
2.5
Ingevolge artikel 19a, tweede lid, van de Wav gelden de terzake van deze wet gestelde overtredingen ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een overtreding begaan.
2.6
Ingevolge artikel 19d, zesde lid, van de Wav stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
2.7
Per 1 april 2014 is de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2014 (hierna: de Beleidsregel 2014) in werking getreden, onder intrekking van de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2013.
2.8
Volgens artikel 1 van de Beleidsregel 2014 worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ die als bijlage bij deze beleidsregel is gevoegd.
2.9
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav voor een rechtspersoon gesteld op € 12.000,- per persoon per beboetbaar feit.
2.1
Volgens artikel 5 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete, ingeval er sprake is van meer overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
2.11
Op grond van artikel 10 van de Beleidsregel 2014 kan wanneer sprake is van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% worden gematigd afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
3.1
Op 20 september 2013 en 15 oktober 2013 is de onderneming van eiseres aan de [adres] Deventer, waar haar kantoor is gevestigd, bezocht door een inspecteur van de Inspectie SZW en een ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport in verband met een administratieve controle in het kader van de Wav. Daarbij is geconstateerd dat in de periode 2 september 2013 tot en met 3 oktober 2013 vier personen, te weten [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4], allen met de Bulgaarse nationaliteit, werkzaamheden als chauffeur voor eiseres hebben verricht. Gebleken is dat deze vier personen allen vreemdeling zijn in de zin van de Vreemdelingen-wet 2000 en dat zij niet waren gerechtigd tot het verrichten van arbeid in Nederland zonder tewerkstellingsvergunning. Uit navraag bij UWV Werkbedrijf is gebleken dat voor de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden aan eiseres geen tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven, zodat sprake is van vier overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
In verband met deze overtredingen heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 48.000,- (€ 12.000,- per overtreding). Deze boete is bij het besluit op bezwaar gehandhaafd.
3.2
Eiseres kan zich niet met verweerders besluit verenigen en heeft – kort samengevat – primair aangevoerd dat:
a. geen sprake is van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav nu uit het boeterapport en de daarbij gevoegde administratieve bescheiden en verklaringen niet kan worden afgeleid dat de vier vreemdelingen in opdracht of ten behoeve van eiseres arbeid hebben verricht. Het besluit is daarmee onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
Subsidiair is eiseres van mening dat:
verweerder heeft miskend dat sprake is van een uitzondering ex artikel 3, eerste lid, sub c, van de Wav juncto artikel 1, eerste lid, onder b, van het Besluit. Eiseres meent bovendien dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is nu verweerder niet ingaat op het uitdrukkelijk gevoerde betoog van eiseres dat de vreemdelingen een aantoonbare band met Bulgarije hebben. De enige band die de vreemdelingen met Nederland verbond was het Nederlandse kenteken van de aan een Bulgaarse onderneming, RNT Trans EOOD (hierna te noemen: RNT) verhuurde vrachtauto waarop zij reden.
verweerder ten onrechte niet tot matiging van de boete is overgegaan. Gelet op de aard en ernst van de vermeende door eiseres begane overtreding en de mate waarin deze haar kan worden verweten, strookt toepassing van de artikelen 5 en 10 van de beleidsregels in dit geval niet met de eisen van evenredigheid die aan de opgelegde boete moeten worden gesteld en bestaat er aanleiding de boete met in totaal 75% te matigen: 25% omdat eiseres zelf de overtreding heeft beëindigd en daarnaast nog eens 50% omdat sprake is van marginale, incidentele arbeid. Op het moment dat de overtredingen zijn geconstateerd waren deze al beëindigd. De arbeid was van geringe omvang en duur en heeft eenmalig plaatsgevonden. Daarbij was geen sprake van bewust en structureel handelen in strijd met de Wav, maar van een overgangssituatie waarbij de vreemdelingen in dienst zijn getreden bij RNT.
De hoogte van de boete staat naar de mening van eiseres in geen enkele verhouding tot de overtreding en de gevolgen ervan voor haar zijn evident.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Voorts doen aard, omvang en duur van de werkzaamheden niet ter zake voor de kwalificatie van werkgever in de zin van de Wav.
Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94 23 574, nr. 5, blz. 2). Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA9313, en 17 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF0955, volgt voorts dat de ruime uitleg van het werkgeversbegrip in de Wav het mogelijk maakt dat verschillende opdrachtgevers in een keten als werkgever in de zin van de Wav kunnen worden aangemerkt, dat instemming met of wetenschap van de arbeid voor de kwalificatie als werkgever in de zin van de Wav niet is vereist en dat reeds het enkele mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan als het laten verrichten van arbeid wordt opgevat.
4.2
Blijkens het op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte boeterapport heeft de arbeidsinspecteur tijdens de controlebezoeken op 20 september 2013, 15 oktober 2013 en 14 november 2013 gesproken met Ö. [naam 1], vennoot van eiseres (hierna te noemen: [naam 1]). Eiseres heeft zelf geen personeel in dienst. [naam 1] verzorgt de planning, de administratie, sluit leasecontracten af en regelt de financiën. Hij beschikt als enige vennoot over een bankpas van de zakelijke bankrekening. Eiseres factureert voornamelijk naar één Nederlandse opdrachtgever: DHL. De onderneming kende tot 2 september 2013 zowel Bulgaarse als Nederlandse vennoten, die allen werkzaam waren als chauffeur.
Na 2 september 2013 kende de onderneming alleen nog Nederlandse vennoten. [naam 1] was ten tijde van de controles bezig met het opzetten van RNT. De Bulgaarse chauffeurs, voorheen vennoot bij eiseres, zouden dan bij dit bedrijf in loondienst treden en ook via dit bedrijf worden verloond. De vrachtwagens van eiseres zouden stapsgewijs worden overgeschreven naar het Bulgaarse bedrijf en ook een Bulgaars kenteken krijgen. In de maand september 2013 was de omzetting echter nog niet volledig gerealiseerd. Drie van de vier vrachtwagens stonden nog op naam van eiseres en één werd door eiseres geleased van Riva verzekeringen B.V. te Hengelo. De vier vreemdelingen hebben in de maand september 2013 ieder een bedrag van € 1.800,- aan betalingen ontvangen via de bankrekening van eiseres, met als omschrijving “salaris september t.g.v. RNT Trans”. Zij zijn per 2 september 2013 uitgeschreven als vennoot van de onderneming en in dienst getreden van RNT. De vier vreemdelingen hebben in opdracht van eiseres gereden in vrachtwagens van eiseres met een Nederlands kenteken. De vreemdelingen reden ieder op een vaste vrachtwagen: [namen en kentekens].
De arbeidsinspecteur heeft niet met de vier vreemdelingen zelf gesproken.
4.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dienen, juist omdat een boete als hier bedoeld een punitieve sanctie betreft, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld (zie de uitspraak van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1064). Hierbij geldt, toegespitst op de onderhavige zaak, dat de minister in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door de Arbeidsinspectie opgemaakt en ondertekend boeterapport. Dit is slechts anders, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt (uitspraken van 17 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI8480 en 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8082).
4.4
Blijkens het rapport heeft [naam 1], na zijn verklaring van 14 november 2013 te hebben doorgelezen, verklaard daarbij te volharden en heeft hij de verklaring ondertekend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. Naar aanleiding van hetgeen [naam 1] ter zitting heeft aangevoerd merkt de rechtbank op dat zij geen reden ziet om aan te nemen dat [naam 1] zijn verklaring onder tijdsdruk heeft afgelegd of dat hij anderszins niet in vrijheid antwoord heeft kunnen geven op de hem door de arbeidsinspecteur gestelde vragen.
4.5
Gelet op hetgeen [naam 1] tegenover de arbeidsinspecteur en ter zitting heeft verklaard, bezien in samenhang met de bij het boeterapport gevoegde rittenoverzicht en vrachtbrieven, acht de rechtbank voldoende aangetoond dat de genoemde vier vreemdelingen in de maand september 2013 als chauffeur arbeid ten dienste van eiseres hebben verricht. Zij hebben voor deze werkzaamheden ieder een salaris van € 1.800,- ontvangen. Gelet op het bankrekening-overzicht dat als bijlage bij het boeterapport is gevoegd, zijn die salarissen door eiseres uitbetaald. De rechtbank merkt op dat op het bankrekeningoverzicht alleen salarisbetalingen van € 1.800,- over de maand september aan [namen 1] vermeld. Een salarisbetaling aan [naam 5] daar niet op terug te vinden. Wel is er een vierde betaling van € 1.800,- op naam van [naam 5]. De naam [naam 5] komt niet voor in de lijst van uitgetreden vennoten van Herif uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. [naam 1] heeft echter tegenover de arbeidsinspecteur verklaard dat Shevket onder de naam [naam 5] op het rittenoverzicht staat. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen [naam 1] heeft verklaard en gaat er daarom vanuit dat het bij [namen 2] dezelfde vreemdeling gaat.
4.6
De stelling van eiseres dat de vrachtwagens door haar aan RNT waren verhuurd en dat de vreemdelingen door RNT werden aangestuurd is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant, nu voldoende vaststaat dat de werkzaamheden ten dienste van eiseres zijn verricht zodat zij daarmee als vergunningplichtig werkgever in de zin van de Wav moet worden aangemerkt. Het feit dat de vreemdelingen (ook) een arbeidsovereenkomst met RNT hadden en – naar door eiseres is gesteld – belastingen en premies in het buitenland afdragen doet daaraan niet af.
4.7
Eiseres heeft in beroep betoogd dat in casu de uitzondering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, sub c, van de Wav juncto artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit van toepassing is nu de vrachtwagens door eiseres waren verhuurd aan RNT, zodat deze een aantoonbare band hadden met Bulgarije. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen.
Uit de nota van toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit volgt dat de redactie van deze bepaling zo is gekozen dat personen die hetzij via hun woonplaats, hetzij de vestigingsplaats van hun werkgever, hetzij via de registratie van het vervoermiddel een aantoonbare band met Nederland hebben, onder de vergunningplicht van de Wav blijven vallen. Nu de vier vreemdelingen arbeid hebben verricht met in Nederland geregistreerde vrachtwagens hadden zij een aantoonbare band met Nederland en vallen zij reeds daarom onder de vergunningplicht van de Wav.
4.8
Nu vast staat dat de betrokken vreemdelingen arbeid voor eiseres hebben verricht en dat aan haar noch aan RNT een tewerkstellingsvergunning voor die werkzaamheden is afgegeven, is sprake van 4 overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Verweerder was daarom bevoegd om aan eiseres overeenkomstig Beleidsregel 2014 voor elke van deze overtredingen een bestuurlijke boete van € 12.000,- op te leggen.
4.9
Het feit dat voor het laten verrichten van arbeid door Bulgaarse werknemers in Nederland sinds 1 januari 2014 geen tewerkstellingsvergunning meer vereist is, kan niet tot een andere conclusie leiden nu dit niet het gevolg is van een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van de geconstateerde overtreding, maar voortvloeit uit het tijdelijk karakter van het overgangsrecht inzake de toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie.
4.1
Bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gaat het om een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder moet bij de gebruikmaking van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de hoogte van de boete afstemmen op de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en op de ernst van de overtreding. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
4.11
Op grond van de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, zesde lid, van de Wav, heeft verweerder in de Beleidsregel 2014 de boetenormbedragen voor de overtredingen vastgesteld. Deze boetenormbedragen zijn gelijk aan de boetenormbedragen volgens de Beleidsregels 2013, die per 1 januari 2013 aanzienlijk zijn verhoogd (in een geval als het onderhavige met 50%, te weten van € 8.000,- naar € 12.000,-).
4.12
Ter zitting heeft eiseres in het kader van de evenredigheidstoets een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 december 2014, ECLI:NL:RBNHO: 2014:11002, waarin is overwogen dat uit de algemene toelichting bij de Beleidsregels 2013 niet blijkt of daarbij beoordeeld is of de verhoging van de boetenormbedragen evenredig moet worden geacht, gelet op zowel de zwaarte van de overtreding als de beoogde afschrikwekkende werking. Volstaan is met de overweging dat het maximale boetebedrag door de wetgever is verhoogd en een vergelijkbare verhoging wordt toegepast op de boetenormbedragen. In dit licht bezien is de rechtbank Noord-Holland van oordeel dat de verhoging van de boetenormbedragen niet zonder meer redelijk is. De rechtbank Noord-Holland heeft hierin aanleiding gezien om aansluiting te zoeken bij de door de Afdeling redelijk bevonden Beleidsregels 2012 en heeft de boete vervolgens gematigd.
4.13
De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen verweerder ter zitting heeft aangevoerd, geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank Noord-Holland te volgen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de wetgever bij de verhoging van de boetenormbedragen per
1 januari 2013 een uitdrukkelijke koppeling heeft gelegd met het Wetboek van Strafrecht.
De in de Wav zelf neergelegde maximale boete voor overtredingen was altijd al afgestemd op het maximum van de vijfde boetecategorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maar sinds 2005 niet meer geïndexeerd. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Staatsblad 2012, 462) per 1 januari 2013 (Staatsblad 2012, 498) is dit maximumbedrag gelijkgesteld aan het maximum van de vijfde boetecategorie en daardoor verhoogd van € 49.000,- naar € 78.000,-. Dit is een verhoging van 55 procent. Het in de praktijk te hanteren boetenormbedrag voor de Wav is bijna evenredig verhoogd, namelijk met 50 procent van € 8.000,- tot € 12.000,-. Verweerder gaat ervan uit, dat van dit aangescherpte sanctiebeleid een sterke preventieve werking uitgaat; werkgevers zullen niet langer het risico willen nemen om als gevolg van het niet naleven van de arbeidswetgeving een hoge boete opgelegd te krijgen, waarbij zelfs niet is uitgesloten dat het bedrijf als gevolg van deze boete zijn activiteiten niet meer kan voortzetten.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om de boetenormbedragen volgens de Beleidsregel 2014, die gelijk zijn aan de boetebedragen van de Beleidsregels 2013, in het algemeen als onredelijk aan te merken.
4.14
Het voorgaande neemt niet weg dat verweerder bij de toepassing van de Beleidsregel 2014 en de daarin vastgestelde boetebedragen in elk voorkomend geval dient te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
4.15
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en aldus leidt tot een evenredige sanctie. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt, wordt van boeteoplegging afgezien. Hiertoe moet de werkgever aannemelijk maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijt-baarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2336).
4.16
Eiseres heeft in beroep geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die maken dat haar de geconstateerde overtredingen niet of in mindere mate zijn te verwijten. [naam 1] heeft verklaard dat hij niet wist dat voor de vier Bulgaarse vreemdelingen een tewerk-stellingsvergunning vereist was omdat ook andere transportbedrijven op dezelfde manier werken. Het is verwarrend omdat Bulgarije wel onder de EU valt, aldus de verklaring van [naam 1]. Onbekendheid met de regelgeving maakt echter niet dat er sprake is van een verminderde mate van verwijtbaarheid. Voor zover bij eiseres onduidelijkheid bestond omtrent de vraag of voor de Bulgaarse vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning vereist was, had het op de weg van eiseres gelegen om daarover navraag te doen bij UWV Werkbedrijf. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV7276).
4.17
De stelling van eiseres dat er geen sprake is geweest van een bewust en structureel handelen in strijd met de Wav, wat daarvan ook zij, is geen grond om de boete te matigen nu voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav opzet geen vereiste is. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2011 (ECLI:NL:RVS: 2011:BU8901). Reeds het feit dat eiseres voor de vreemdelingen geen tewerkstellings-vergunningen heeft aangevraagd in verband met de arbeid die zijn voor haar hebben verricht, leidt ertoe dat in strijd met de doelstellingen van de Wav is gehandeld. Hierdoor heeft UWV Werkbedrijf (de daartoe bevoegde instantie) immers niet kunnen beoordelen of voor het uitvoeren van deze werkzaamheden prioriteitsgenietend arbeidsaanbod aanwezig was en of de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden zich tegen de beoogde tewerkstelling verzetten.
4.18
Hoewel de periode waarin de vier vreemdelingen als vrachtwagenchauffeur voor eiseres hebben gewerkt betrekkelijk kort is geweest, kan naar het oordeel van de rechtbank gelet op het aantal kilometers dat zij in die tijd hebben gereden en het feit dat het gaat om vier vrachtauto’s niet worden gesproken van marginale arbeid, zodat verweerder daarin geen aanleiding heeft hoeven zien voor matiging van de boete.
4.19
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van
28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:230 en ECLI:NL:RVS:2015:209) bestaat reden tot matiging van de opgelegde boete indien op basis van de door de beboete werkgever overgelegde financiële gegevens moet worden geoordeeld dat deze door de boete onevenredig wordt getroffen. In beroep is slechts aangevoerd dat de financiële gevolgen van de boete voor eiseres evident zijn, maar verzuimd is dat nader toe te lichten respectievelijk te onderbouwen. In beroep zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de financiële situatie van eiseres zodanig slecht is, dat zij de boete niet kan betalen en de continuïteit van haar onderneming door de boeteoplegging gevaar loopt. Eiseres heeft met verweerder een betalingsregeling getroffen voor de voldoening van de boete.
4.2
Eiseres heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat zij door de boete onevenredig wordt getroffen, zodat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien voor matiging van de boete.
5. Verweerder heeft eiseres terecht een bestuurlijke boete van € 48.000,- opgelegd. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, voorzitter, en mr. W.J.B. Cornelissen en mr. M.A. Heldeweg, leden, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.