Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- het incidentele vonnis van 20 november 2013
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
2.De feiten
(…)
De “Margreta” is toen op eigen kracht naar de Moerdijkse wal gevaren. Ik ben met de “En Avant 21” op korte afstand meegevaren. De “Margreta” heeft toen geprobeerd zo dicht mogelijk onder de kant te komen. Ik heb daarbij geholpen door tegen de “Margreta” te gaan duwen. Ik melde dat ik kon gaan pompen en de RWS 16 vroeg of ik dat kon doen.
(…)
3.Het geschil
Het gevaar heeft volgens BST bestaan vanaf het moment van de aanvaring tot het moment dat de lading geheel was gelost en het gat in het ruim was gedicht middels de noodreparatie. Als de Margreta niet gedurende de gehele hulpverlening tegen de ondiepte was gehouden door de bergers zou zij zijn afgegleden naar dieper water waardoor de Margreta en haar lading zouden zijn gezonken en verloren gegaan. In dat geval waren ook vrijwel zeker brandstoffen en smeermiddelen uit de machinekamers en ook gevaarlijke stoffen (chemicaliën) uit de lading in het milieu terechtgekomen.
Het lossen van containers uit een schip dat niet recht ligt, maar onder een zekere hoek, waarbij de inhoud van de containers aan boord nat is geworden en bestaat uit gevaarlijke stoffen, was bovendien riskant. De rol van BST, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] bij de overslagoperatie is niet van ondergeschikt belang geweest.
BST voert voorts aan dat het bedrag dat EFM namens [gedaagden] heeft vergoed (€ 347.799,27), de door BST, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gemaakte kosten ten behoeve van de hulpverlening aan de Margreta niet dekt. Wat betreft de hoogte van het gevorderde hulploon heeft BST tijdens pleidooi afstand genomen van de berekening van het hulploon op basis van 5% van de totale geredde waarde van de Margreta en haar lading. BST voert aan dat een bedrag van € 900.000,00 aan hulploon gelet op alle omstandigheden van het geval redelijk is. BST neemt daarbij de geredde waarde van de Margreta en haar lading in aanmerking, als ook de schade die zou zijn ontstaan indien BST, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] geen hulp aan de Margreta hadden verleend. Door met vereende krachten het zinken van de Margreta en haar lading te voorkomen hebben BST, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] bovendien schade aan omgeving en milieu, gezien de inhoud van een gedeelte van de containers (gevaarlijke chemicaliën), voorkomen.
Volgens [gedaagden] bestond alleen direct na de aanvaring een reële dreiging voor aanzienlijke schade aan schip en lading. Nadat de Margreta tussen de kribben aan de grond was gezet lag het schip (en haar lading) in een stabiele positie. Er was geen gevaar voor zinken aanwezig. Ook tijdens de overslagoperatie was geen sprake van gevaar. De overslagoperatie was wel bijzonder, maar niet riskant. Ook de lading heeft geen gevaar opgeleverd. Er is voorts nimmer gevaar geweest voor grote schade aan het milieu.
4.De beoordeling
Daarnaast heeft BST voor de onderbouwing van het door haar gestelde gevaar nog gewezen op de omstandigheid dat de RWS 16 uit eigen beweging tegen de Margreta is gaan duwen. Door later op die avond om vervanging te vragen heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij de situatie niet veilig achtte. Verwezen wordt naar de schriftelijke verklaringen van de stuurman van de Furie 3, [D] en van de bevelvoerder van de brandweer M. Kats. Doordat de Margreta niet volledig op de zandplaat lag was het mogelijk om met soms in verhouding lichtere vaartuigen de zware Margreta in bedwang te houden. Ook uit het incident met de sleeptros van de Furie 3 kan worden afgeleid dat de Margreta door het wegnemen van de trekkracht van de Furie 3 wel degelijk in beweging kwam (dreigde af te glijden) en die beweging weer werd gestuit toen de Furie 3 weer begon te trekken.
Ook nadat men met de lossing was aangevangen lag de Margreta gevaarlijk diep en schuin op de hellende bodem van de ondiepte. Het lossen van een schip onder de genoemde omstandigheden kan onvoorspelbare reacties teweeg brengen en mogelijk leiden tot nog slechtere stabiliteit. Alle partijen hielden daar rekening mee. Onder dergelijke omstandigheden geldt het stuwplan niet meer.
Naar mate het ruim en de containers daarin verder volliepen met water, kwam het schip vaster aan de grond en stabiliseerde de situatie zich. Betwist wordt dat de Margreta zonder hulp van anderen van het talud zou zijn afgegleden. In dit kader wordt gewezen op de omstandigheid dat De Furie 3 om 19.05 uur arriveerde en pas om 20.00 uur heeft vastgemaakt op het achterschip om te tornen richting de wal. Dit gebeurde niet op eigen initiatief van de Furie 3 maar op suggestie van EFM expert de heer Ruitenberg. De Furie 3 fungeerde als een soort extra anker. Dit was een extra, niet noodzakelijke maatregel om de Margreta meer comfort te bieden en de lossing te vergemakkelijken. De Margreta heeft derhalve het eerste uur alleen doorgebracht zonder hulp van buitenaf en zonder te zijn afgeleden. De RWS 16 is vanaf 17.45 uur weliswaar tegen het bakboordvoorschip gaan duwen, maar dat was een overbodige maatregel.
Uit de omstandigheid dat de Margreta averij-grosse heeft verklaard volgt niet dat BST, [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] recht hebben op hulploon. In fase 2 was het gevaar immers geweken. Onder averij-grosse vallen ook de maatregelen die zijn getroffen nadat het initiële gevaar al was geweken. Het incident met de sleeptrossen van de Furie 3 ontstond doordat er aanvankelijk van twee zijden aan de Margreta werd getrokken. Toen de Furie 3 haar sleeptros verzette en De Hoop 1 wel kracht bleef zetten werd het achterschip van de Margreta naar buiten geduwd.
Bepalend is of achteraf op basis van objectieve factoren kan worden vastgesteld of de dreiging reëel was. Als er al sprake is geweest van gevaar, is dat gevaar bijzonder gering geweest en is het niet opgeheven door interventies van de En Avant 21, De Hoop 1, 3 of 4 en/of de Furie 3, aldus [gedaagden]
Mede gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een situatie waarin een reële dreiging van verlies of beschadiging van de Margreta of haar lading heeft bestaan. De kans dat het schip zou afglijden was gelet op de smalle hellende zandplaat, het direct aangrenzende diepe water, het grote gat in de scheepshuid en binnenwand en de aanwezigheid van 155 containers die zich langzaam vulden met water, niet ondenkbeeldig. Voor [gedaagden] bestonden er dan ook goede redenen om hulp te aanvaarden. Dit strookt ook met het feit dat de bemanning van de Margreta de aangeboden hulp niet heeft geweigerd of verboden in de zin van artikel 8:557 BW. Daarnaast kan ter ondersteuning van de vaststelling dat sprake is geweest van gevaar, worden gewezen op de verschillende werkzaamheden die ter plaatse zijn verricht, zoals het in actie komen door de RWS 16 (het patrouillevaartuig van Rijkswaterstaat) die vanaf omstreeks 17.45 uur tegen de Margreta heeft geduwd, later op de avond heeft verzocht om afgelost te worden en op enig moment ook daadwerkelijk is afgelost door De Hoop 1, alsmede op de Furie 3, welk schip vanaf om en nabij 20.00 uur heeft getornd/getrokken aan de Margreta en deze werkzaamheden tezamen met De Hoop 1 ook ten tijde van de lossing tot dinsdagochtend 13 januari 11.00 uur heeft voortgezet.
Dat het gevaar ook ten tijde van de lossing nog aanwezig was kan eveneens voldoende worden vastgesteld. Door het wijzigen van de gewichtsverdeling door het één voor één verwijderen van de containers, kon niet worden uitgesloten dat het schip in beweging zou komen. Dat betrokkenen dit ook zo ervaren hebben kan worden afgeleid uit de niet aflatende duw- en trekwerkzaamheden van de Furie 3 en De Hoop 1 en het feit dat [gedaagden] kennelijk geen reden heeft gezien om de bergingsvaartuigen op dat moment reeds te bedanken voor hun diensten. Een ander risico tijdens het lossen was gelegen in de chemische inhoud van diverse containers. Niet ter discussie staat immers dat er sprake was van lekkende containers, waar voorzichtig mee moest worden omgegaan. De kans op vervuiling van het milieu was daarmee aanwezig. Verwezen wordt naar de verklaringen van Kats en [C], alsmede naar de diverse voorzorgsmaatregelen die zijn getroffen zoals de aanwezigheid van brandweer, het nemen van monsters en het bestellen van de ADNR goedgekeurde duwbakken Primero en Segundo.
Daarnaast geldt dat, gelet op het grote gat dat door de aanvaring was ontstaan, uitgesloten was dat de Margreta zonder hulp de haven had kunnen bereiken.
Ook de stelling dat het duwen en trekken van de Furie 3 en De Hoop 1 niet was ingegeven om afglijden of zinken te voorkomen maar enkel er op was gericht om de Margreta meer comfort te bieden tijdens het lossen wordt door de rechtbank niet gevolgd. Daargelaten dat dit niet strookt met de omstandigheid dat de RWS 16, als onafhankelijke derde, al vanaf ongeveer 17.45 uur tegen de Margreta heeft geduwd en na enkele uren vervanging noodzakelijk achtte, alsmede met het feit dat de Furie 3 en De Hoop 1 hun werkzaamheden gedurende circa 39 uren hebben uitgeoefend en deze schepen niet zijn verzocht te stoppen met hun werkzaamheden, heeft [gedaagden] deze stelling onvoldoende met feiten en omstandigheden gestaafd.
Idzenga c.s heeft zich op het standpunt gesteld dat in fase 1 geen sprake is geweest van hulp met gunstig gevolg. Betwist wordt dat de En Avant 21 heeft vastgemaakt op de Margreta alsmede dat sprake is geweest van duwen of trekken bij het aan de kant zetten van de Margreta. Dat zou ook niet hebben bijgedragen aan het aan de grond zetten want de En Avant 21 heeft te weinig vermogen (620pk) om een groot en beladen schip als Margreta het talud op te duwen. Dat heeft de Margreta gedaan met de eigen voortstuwingsmotoren (2x1429pk) en de eigen boegschroeven (2x528). De Margreta kan zich “vierkant” verplaatsen, aldus Izenga c.s.
Vastgesteld wordt dat BST, na het in het geding brengen van productie G8 bij conclusie van antwoord in het incident waaruit naar de mening van [gedaagden] kan worden afgeleid dat de geredde waarde van de lading inclusief containers op € 3.028.000,00 dient te worden gesteld, haar stelling dat de geredde waarde van de lading begroot dient te worden op een bedrag van € 12.700.000,00 niet nader heeft onderbouwd. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in het kader van het vaststellen van het hulploon zal uitgaan van een geredde waarde van de lading als door [gedaagden] is genoemd.
Aangezien BST op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] - hoewel daartoe bij pleidooi in de gelegenheid - vervolgens niet meer heeft gereageerd, dient de rechtbank van de door [gedaagden] aangevoerde gegevens met betrekking tot BST, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] uit te gaan. Dit betekent dat de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van het hulploon uit zal gaan van een bedrag van € 116.118,33 aan kosten voor BST, [bedrijf 2] en [bedrijf 1] . Voorts staat niet ter discussie dat EFM in totaal aan alle betrokken partijen (ook derden) een bedrag van € 439.584,80 heeft voldaan. Geconcludeerd wordt dat de operationele kosten van de hulpverlening hoog zijn geweest.
De adequaat verleende hulp heeft tot een gunstig resultaat geleid. Het schip is veilig gelost en gerepareerd, zodat de Margreta op donderdag 15 januari 2009 zelf naar de haven kon varen.
10.320,00(4,0 punten × tarief € 2.580,00)