Uitspraak
9 februari 1996.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 9 februari 1996 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een geschil tussen Arsenal Marine S.A. en Laskaridis Shipping LTD. enerzijds en de Unie van redding- en sleepdienst N.V. anderzijds. Arsenal is eigenaar van het zeeschip FRIO ALASKA, dat in december 1991 met een lading vlees vanuit Vlissingen vertrok. Door technische problemen met de turbocharger moest het schip terugkeren naar Vlissingen, waar het aan de grond raakte. De Unie, die hulp verleende, vorderde een hulploon van ƒ 150.000,--, terwijl Arsenal c.s. betwistten dat er sprake was van gevaar en slechts een vergoeding voor normale sleepbootassistentie verschuldigd waren.
De Rechtbank te Middelburg oordeelde dat de FRIO ALASKA niet in gevaar verkeerde en kende de Unie een vergoeding van ƒ 7.500,-- toe. In hoger beroep oordeelde het Gerechtshof te 's-Gravenhage echter dat er wel degelijk sprake was van enig gevaar en kende het de Unie een hulploon van ƒ 18.000,-- toe. Arsenal c.s. gingen in cassatie, waarbij zij stelden dat het Hof had miskend dat voor het bestaan van gevaar vereist is dat het schip niet op eigen kracht uit de situatie kan komen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de FRIO ALASKA het dreigend onheil niet op eigen kracht had kunnen afwenden. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de beslissing van het Hof, waarbij het belang van de veiligheid van de scheepvaart en de rol van hulploon in het zeerecht werden benadrukt. De kosten van het geding in cassatie werden voor Arsenal c.s. vastgesteld op ƒ 4.957,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.