ECLI:NL:RBOVE:2014:6014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
ak_zwo_12_2480
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering door overheidswerkgever en de rol van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 13 november 2014, staat de herziening van een WW-uitkering centraal. Eiseres, Stichting AOC De Groene Welle, heeft als overheidswerkgever een verzoek ingediend om herziening van de WW-uitkering van een voormalige werknemer, die per 1 augustus 2008 in dienst was en per 1 juli 2009 een WW-uitkering ontving. De WW-uitkering werd op 4 juli 2011 beëindigd vanwege het bereiken van de maximale uitkeringsduur. Eiseres heeft in 2011 verzocht om een herziening van de uitkering, omdat de werknemer volgens haar niet aan de voorwaarden van de WW zou hebben voldaan. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen heeft het verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen gerede twijfel heeft aangetoond over de aanspraken van de werknemer op de WW-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, geen aanleiding had om de uitkering te herzien of terug te vorderen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de oorspronkelijke beslissing van de verweerder om de WW-uitkering niet te herzien, blijft staan.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de herziening van de uitkering zouden rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de werknemer aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat er geen reden was om te twijfelen aan zijn aanspraken op de uitkering. Eiseres heeft geen bewijs geleverd voor haar stellingen, en de rechtbank heeft de kosten van de procedure toegewezen aan de verweerder, die deze moet vergoeden aan eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2480

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

Stichting AOC De Groene Welle, te Zwolle, eiseres
(gemachtigde: K. Mulder),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende]te Zwolle.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om herziening van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van [derde belanghebbende]afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2013. Na behandeling is de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer van de rechtbank heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 mei 2014.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg. Derde-belanghebbende is verschenen.

Overwegingen

1.Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres is overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Werkloosheidswet (WW) en daarmee belanghebbende bij besluiten over WW-uitkeringen van haar voormalige werknemers.
1.2.
Het dienstverband van werknemer bij eiseres is per 1 augustus 2008 beëindigd. Per 1 juli 2009 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de WW. Met ingang van 4 juli 2011 is de WW-uitkering beëindigd vanwege het bereiken van de maximale uitkeringsduur.
1.3.
Eiseres heeft bij brief van 17 juni 2011 aan verweerder verzocht om toezending van diverse stukken in verband met een onderzoek naar de rechtmatige toekenning en uitbetaling van de WW-uitkering aan werknemer. Verweerder heeft aan dit verzoek voldaan.
1.4.
Bij brief van 12 december 2011 is namens eiseres aangegeven, dat tijdens een hoorzitting op 28 november 2011, die plaatsvond in het kader van een bezwaar tegen een besluit over de WW-uitkering van werknemer, werknemer zelf erkend heeft niet aan de voorwaarden van de WW te hebben voldaan. Verzocht wordt de WW-uitkering van werknemer te herzien vanaf 1 juli 2009, of althans vanaf het moment dat hij niet meer heeft voldaan aan de verplichtingen en de hem onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven in de rubriek procesverloop van deze uitspraak.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres bij het verzoek om herziening van 12 december 2011 geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangevoerd. Na dossieronderzoek is voor verweerder komen vast te staan dat werknemer veelvuldig contact met verweerder heeft gehad over zijn werkzaamheden. Ook is een deel van de uitkering met een besluit van 15 juli 2010 teruggevorderd in verband met deze werkzaamheden. Voor zover werknemer niet heeft gesolliciteerd, was dat in overleg met verweerder.
3.De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Verweerder heeft het verzoek van eiseres van 12 december 2011 blijkens de bewoordingen van het bestreden besluit, zoals onder 2.1. omschreven, opgevat als een herzieningsverzoek op grond van artikel 4:6 van de Awb. Naar het ambtshalve oordeel van de rechtbank is het verzoek niet als een herhaalde aanvraag in de zin van 4:6 Awb aan te merken. Het eerste besluit is op aanvraag van werknemer genomen en niet op aanvraag van eiseres. Daarnaast zag het verzoek van eiseres veeleer op het nemen van een besluit op grond van artikel 22a c.q. artikel 36 van de WW. Het bestreden besluit berust dan ook op een onjuiste grondslag. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en de rechtbank zal het besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen. In het kader van de vraag of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven, overweegt de rechtbank als volgt.
3.2.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in haar uitspraak van 26 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:596) geoordeeld dat in een geval waarin de overheidswerkgever de rechtmatigheid van verstrekte WW-uitkeringen ter discussie stelt, tot uitgangspunt kan worden genomen dat de werkgever gerede twijfel over de aanspraak op die uitkering naar voren moet brengen. Door de overheidswerkgever te belasten met het bewijs van zijn stelling dat het Uwv in strijd met een of meer WW-bepalingen een uitkering heeft toegekend of (ongewijzigd) heeft voortgezet, wordt hij niet in een onmogelijke bewijspositie geplaatst, aldus de CRvB. Indien werkloze overheidswerknemers onvoldoende meewerken aan de re-integratieactiviteiten van hun ex-werkgever, kan sprake zijn van verwijtbaar gedrag. Ondanks het feit dat de overheidswerkgever eigenrisicodrager is voor de WW en hij een wettelijke re-integratietaak heeft, heeft hij bij verwijtbaar gedrag niet de mogelijkheid om zijn werkloze ex-werknemers een maatregel op te leggen. Dit is een wettelijke taak, die belegd is bij verweerder. Om een beslissing van verweerder uit te lokken, kan de overheidswerkgever bij een vermoeden dat de ex-werknemer niet voldoet aan WW-verplichtingen, bij verweerder een melding als bedoeld in artikel 5.17, derde lid, van het Besluit Suwi doen. In dat geval dient verweerder een besluit te nemen waartegen voor de eigenrisicodrager rechtsmiddelen openstaan. Uit de Werkwijzer ’artikel 72a WW’ volgt dat de controletaak van verweerder beperkt is tot de (kwantitatieve) verplichting van de overheidswerkloze om elke vier weken vier sollicitaties te verrichten. Een beoordeling van de kwaliteit van de sollicitaties – de inhoud van de sollicitatiebrieven en de selectie van vacatures waarop de werknemer heeft gesolliciteerd - wordt tot de re-integratietaak van de overheidswerkgever gerekend.
3.3.
Eiseres heeft aan het herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat werknemer niet heeft gesolliciteerd, niet beschikbaar was en werkzaamheden heeft verricht die niet zijn opgegeven terwijl verweerder hiermee geen rekening heeft gehouden. Ter ondersteuning van dit verzoek heeft eiseres gerefereerd aan hetgeen werknemer zelf ten tijde van een hoorzitting heeft opgemerkt.
3.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat werknemer veelvuldig contact heeft gehad met verweerder over zijn werkzaamheden. In gesprekken en briefwisselingen zijn de ambities en verwachtingen van werknemer ruimschoots gesproken. In overleg met de werkcoach heeft werknemer tot 1 november 2009 niet gesolliciteerd om zich te kunnen richten op het schrijven van een boek en het vinden van financiering van zijn schrijf- en voorleesproject. Daarna heeft hij zijn freelance-werkzaamheden aan verweerder doorgegeven. Ook is een deel van de uitkering teruggevorderd omdat achteraf kwam vast te staan dat deze werkzaamheden wel waren doorgegeven, maar alleen aan de werkcoach.
Voor zover werknemer niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, gebeurde dat volgens verweerder in overleg. In het bestreden besluit heeft verweerder een overzicht gegeven van de contactmomenten en de afspraken. Verweerder heeft niet kunnen vaststellen dat werknemer niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan en evenmin dat hij zich niet heeft ingespannen een positie op de arbeidsmarkt te verwerven.
3.5.
Eiseres heeft ter zake van de sollicitatieplicht geen gerede twijfel over de aanspraken op uitkering naar voren gebracht. De enkele verwijzing naar hetgeen werknemer zelf heeft opgemerkt is onvoldoende. In het (dossier-)onderzoek dat na de melding plaatsvond, heeft verweerder geconstateerd dat er geen reden was eraan te twijfelen dat werknemer aan zijn verplichtingen had voldaan. Voor zover er een periode niet is gesolliciteerd, is dit kennelijk gebeurd in overleg met de werkcoach. Ter zitting is namens eiseres gesteld dat deze hiertoe niet bevoegd was. Wat hier ook van zij, relevant is de vraag of een maatregel in de rede zou hebben gelegen maar verweerder dit ten onrechte heeft nagelaten. Daarvan is onder deze omstandigheden geen sprake.
3.6.
Eiseres heeft voorts geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat werknemer werkzaamheden heeft verricht die niet zijn opgegeven. Uit het dossier blijkt juist dat verweerder rekening hield met de verrichte werkzaamheden en dat in het kader daarvan ook een terugvordering heeft plaatsgevonden.
3.7.
Ook voor de stelling dat werknemer niet beschikbaar was, heeft eiseres geen onderbouwing gegeven. Daarbij laat de rechtbank wegen, dat van afwezigheid van beschikbaarheid in de WW volgens vaste rechtspraak eerst sprake is, als ondubbelzinnig vast staat dat de betrokken werknemer door houding en gedrag duidelijk heeft doen blijken dat hij zich niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar stelt (zie bijvoorbeeld CRvB 2 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1928). Hiervan is geen sprake.
3.8.
De rechtbank komt tot de slotsom, dat eiseres geen gerede twijfel naar voren heeft gebracht over de aanspraken op uitkering van werknemer. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien voor herziening en terugvordering van de WW-uitkering. Het verzoek van eiseres om herziening is dan ook terecht, zij het op andere gronden, afgewezen.
3.9.
De vraag of eiseres aanspraak kan maken op een schadeloosstelling op grond van artikel 108, eerste lid, sub j Wet financiering sociale verzekering wordt reeds hierom ontkennend beantwoord.
4. Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is, het bestreden besluit dient te worden vernietigd en dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand dienen te worden gelaten.
5. Uit hetgeen is overwogen in onderdeel 4 van deze uitspraak volgt dat voor het toewijzen van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte is. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor een veroordeling in de kosten die eiseres in bezwaar heeft gemaakt.
6. De rechtbank stelt vast dat het griffierecht in deze zaak op € 0,- is bepaald.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1461,- (1 punt voor het beroepschrift en 2 punten voor een zitting x € 487,--) als kosten van verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1461,- te betalen aan eiseres.
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en
mr. L.M. Tobé, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.