ECLI:NL:RBOVE:2014:5099
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- W.F. Bijloo
- W.M.B. Elferink
- A. Oosterveld
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag doorstroming medewerker BPZ-A naar BPZ-B in kader van HAP-II
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als medewerker BPZ-A (Generalist GGP) bij de Eenheid Oost-Nederland, en de korpschef van politie als verweerder. De eiser had een aanvraag ingediend voor doorstroming naar de functie van medewerker BPZ-B (Senior GGP) in het kader van de HAP-II regeling. De aanvraag werd door verweerder afgewezen bij besluit van 28 februari 2013, en het bezwaar van eiser werd ongegrond verklaard in een besluit van 30 januari 2014. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 29 augustus 2014 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mw. mr. A.M.A.C. Teunissen en E. de Jonge. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoet aan de voorwaarden van opleiding en relevante werkervaring, maar het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser beschikt over de vereiste vakmanschap, blijkend uit een recente beoordeling boven de norm. Verweerder stelt dat de beoordeling van eiser met een eindscore 'goed' niet voldoet aan de eis van 'uitstekend'.
De rechtbank overweegt dat de circulaire HAP II stelt dat voor doorstroming naar Senior GGP een beoordeling boven de norm vereist is. De rechtbank concludeert dat de uitleg van 'boven de norm' redelijkerwijs kan worden geïnterpreteerd als een eindscore 'goed', en niet 'uitstekend'. De rechtbank oordeelt dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft aangelegd en dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering. Het beroep van eiser is gegrond, en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat eiser niet voldoet aan het vereiste van een positief advies van de teamchef over zijn geschiktheid voor de functie Senior GGP. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,--.