ECLI:NL:RBOVE:2014:4648

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
C/08/132566 / FA RK 12-1320
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders na echtscheiding met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over de omgangsregeling met hun kinderen na hun echtscheiding. De ouders zijn gehuwd geweest en hebben samen twee minderjarige kinderen. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling, omdat de moeder niet meewerkt aan de bestaande afspraken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het recht op omgang een fundamenteel recht is, dat in het belang van de kinderen moet worden gewaarborgd. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om te adviseren over de omgangsregeling. De Raad heeft geadviseerd om een begeleide omgangsregeling op te leggen, waarbij de kinderen in een veilige omgeving weer kunnen wennen aan hun vader. De moeder heeft echter aangegeven niet te willen meewerken aan enige omgang, uit angst voor de veiligheid van haar en de kinderen. De kinderrechter heeft overwogen dat de veiligheid van de kinderen voorop staat en dat de moeder verplicht kan worden om mee te werken aan een voorlopige omgangsregeling, waarbij de vorm en frequentie van de omgang aan een derde kan worden overgelaten. De kinderrechter heeft partijen verwezen naar het project 'Ouderschap Blijft' van Jarabee, waar de ouders zich aan de aanwijzingen van de medewerkers dienen te houden. De behandeling van de zaak is aangehouden om de bevindingen van het project af te wachten, met de verwachting dat beide ouders hun medewerking zullen verlenen. De kinderrechter heeft benadrukt dat ouderschap gebaseerd is op de relatie tussen ouder en kind, niet op de relatie tussen de ouders onderling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/132566 / FA RK 12-1320 (AH)

beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel d.d. 18 juni 2014

inzake

[verzoeker],

verder ook de man of de vader te noemen,
wonende te [woonplaats 1], [adres 1]
verzoeker,
advocaat: mr. P. van der Zalm,
en

[belanghebbende],

verder ook de vrouw of de moeder te noemen,
wonende te [woonplaats 2], [adres 2],
belanghebbende,
advocaat: mr. E.M. Elfrink.

Het procesverloop

Op 22 oktober 2012 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift van de man.
Op 24 oktober 2012 heeft de man aanvullende stukken in het geding gebracht.
De vrouw heeft op 15 november 2012 aanvullende stukken in het geding gebracht.
Op 11 december 2012 heeft de man een aanvullend stuk in het geding gebracht.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 december 2012. Op 12 december 2012 is aan de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo (hierna: de Raad) verzocht om een onderzoek te verrichten en daarover te rapporteren en te adviseren.
Op 17 april 2013 is een brief van de Raad ter griffie ingekomen met het verzoek om de zaak voor zes maanden aan te houden.
Op 7 maart 2014 is een rapport van de Raad ter griffie ingekomen.
De zaak is wederom behandeld ter zitting van 23 april 2014. Ter zitting zijn verschenen: de man vergezeld door mr. Van der Zalm en de vrouw vergezeld door mr. Elfrink. De Raad is vertegenwoordigd door de heer [B]. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De beschikking is bepaald op heden.

De vaststaande feiten

De ouders zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geboren:
[naam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[naam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 16 december 2009 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 10 maart 2010 is een regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: omgangsregeling) vastgesteld.
De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 22 juni 2011 heeft de kinderrechter het recht op omgang van vader en de kinderen voor de duur van één jaar geschorst.

Het verzoek

De man heeft de rechtbank verzocht, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Raad opdracht te geven om (opnieuw) te rapporteren ten aanzien van de mogelijkheden van omgang tussen de man en zijn kinderen. En aan de hand van de uitkomst van die rapportage een omgangsregeling vast te stellen, waarvan de rechtbank meent dat deze recht doet aan de belangen van de kinderen.

De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

De Raad heeft in het rapport van 6 maart 2014 geadviseerd om een omgangsregeling op te leggen tussen de vader en de kinderen onder begeleiding van ‘Ouderschap Blijft’. De kinderen kunnen volgens de Raad in een veilige omgeving weer wennen aan vader en er kan tevens zicht gekregen worden op de omgang van vader met de kinderen. Volgens de Raad mogen de signalen van de kinderen dat ze hun vader missen en weer contact met hem willen niet genegeerd worden, al moet uiteraard de veiligheid van de kinderen voorop staan en moeten er voldoende garanties zijn dat de omgang geen schade aan hen berokkent.
Mr. Van der Zalm heeft namens vader ter zitting naar voren gebracht dat vader blij is met het advies van de Raad. De man begrijpt dat het verleden niet uitgewist kan worden en dat er bij moeder nog negatieve gevoelens over vader zijn. Volgens de man zitten de kinderen in een spagaat omdat ze graag contact willen met vader en ze zien dat moeder daar negatief over is. De man begrijpt dat de kinderen stressgevoelig zijn en de man wil zeker niet te hard van stapel lopen. De man staat achter het traject van ‘Ouderschap Blijft’.
Mr. Elfrink heeft namens moeder ter zitting naar voren gebracht dat moeder niet gaat meewerken aan wat voor omgang dan ook. Volgens de vrouw heeft de man niet gewerkt aan zijn agressie. Verder gaat het volgens de vrouw niet goed met de kinderen. De vrouw wil zekerheden hebben over het alcoholgebruik van de man. De allergrootste angst van de vrouw is dat zij niet weet wat de man gaat doen als de omgang weer stopt. De vrouw is bang dat de man haar dan wat aan wil doen.
De kinderrechter overweegt het volgende.
De kinderrechter stelt voorop dat het omgangsrecht een fundamenteel recht is van ouder en kind. Bij het beoordelen van de vraag of een omgangsregeling moet worden vastgesteld tussen een kind en de niet-verzorgende ouder is het uitgangspunt dat een omgangsregeling in het belang van het kind dient te zijn. Het recht op omgang wordt slechts ontzegd als zich een of meer van de in artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde ontzeggingsgronden voordoet.
Op de ouder die met het gezag is belast rust de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW).
Werkt de met het gezag belaste ouder niet mee aan de totstandkoming of de uitvoering van een (voorlopige) omgangsregeling, dan kan de rechter desverlangd maatregelen treffen om die ouder te bewegen tot naleving van zijn verplichtingen die corresponderen met het recht op omgang van de andere ouder en kind met elkaar. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (Hoge Raad 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91). In dit verband kan de rechter onder meer van partijen verlangen dat zij zich bij de totstandkoming of de uitvoering van een (voorlopige) omgangsregeling laten begeleiden door een derde of een instelling die daartoe naar zijn oordeel voldoende gekwalificeerd is. Een en ander strookt met het belang van het kind dat een regeling betreffende zijn omgang op zorgvuldige wijze tot stand komt (Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
Gelet op bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de vrouw verplicht kan worden haar medewerking te verlenen aan een voorlopige omgangsregeling waarbij de vorm, frequentie en duur van de omgang aan een derde of een instelling kan worden overgelaten, indien een omgangsregeling in het belang van de kinderen wordt geacht.
De kinderrechter is van oordeel dat hetgeen de vrouw heeft aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat de belangen van de kinderen worden geschaad bij omgang met de vader. De kinderrechter onderschrijft het rapport van de Raad dat de signalen van de kinderen niet genegeerd mogen worden en dat er gekeken moet worden of er op een veilige wijze een begeleide omgang tussen vader en de kinderen te realiseren is. De kinderrechter acht het in het belang van de kinderen dat er niet terstond een omgangsregeling wordt vastgesteld. De kinderrechter is van oordeel dat in dit geval het belang van de kinderen meebrengt dat de omgang begeleid wordt door medewerkers van het project ‘Ouderschap Blijft’. De kinderrechter zal partijen verwijzen naar het project ‘Ouderschap Blijft’ van Jarabee, waarbij de nadere invulling zal worden bepaald door de medewerkers van ‘Ouderschap Blijft’. De kinderrechter wil de Raad verzoeken de aanmelding bij ‘Ouderschap Blijft’ te verzorgen, zoals ter zitting door de heer[B] is aangeboden. Er zijn door de vrouw onvoldoende concrete bezwaren aangevoerd tegen begeleiding via ‘Ouderschap Blijft’ die zouden moeten nopen tot een andersluidende beslissing. De veiligheid van de kinderen is met deze vorm van begeleiding gewaarborgd. De kinderrechter zal partijen verwijzen naar het project ‘Ouderschap Blijft’ van Jarabee teneinde te bekijken of omgang tussen de man en de kinderen tot de mogelijkheden behoort. De ouders dienen zich aan de aanwijzingen van de medewerkers van dit project te houden en de nadere invulling van de eventuele begeleide regeling zal daarbij door de medewerkers van ‘Ouderschap Blijft’ worden bepaald.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de kinderrechter, alvorens verder te beslissen, de behandeling van de zaak voor de duur van drie maanden aanhouden om de bevindingen van ‘Ouderschap Blijft’ af te wachten. De kinderrechter gaat ervan uit dat de ouders beiden hun volledige medewerking zullen verlenen. De ouders dienen in ogenschouw te houden dat ouderschap is gebaseerd op de relatie tussen de ouder en het kind en niet op de relatie tussen de ouders onderling.
De kinderrechter verwacht dat moeder haar medewerking verleent. Mocht moeder (of vader) op ontoereikende gronden de medewerking weigeren dan zal de kinderrechter daaraan consequenties kunnen verbinden, zoals toepassing van een dwangmiddel als bedoeld in artikel 1:253a lid 5 BW. Ook is denkbaar dat dan een onbegeleide omgangsregeling zal worden vastgesteld. Ook vader dient zich aan alle aanwijzingen te houden.
De kinderrechter verzoekt de Raad tegen na te noemen datum verslag uit te brengen over het verloop van het traject.

De beslissing

De kinderrechter:
1.
Verwijst de ouders naar het project ‘Ouderschap Blijft’ van Jarabee en verzoekt de Raad om de aanmelding hiervoor te verzorgen, met dien verstande dat beide partijen hun medewerking dienen te verlenen aan alle stappen van het door hen te doorlopen traject en zich dienen te houden aan de aanwijzingen van de medewerkers van het project ‘Ouderschap Blijft’.
2.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
3.
Verwijst de zaak naar de rol van woensdag 24 september 2014 voor uitlating van partijen en de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Verdoold, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.