ECLI:NL:RBOVE:2013:3073

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
C/08/147996 / KG ZA 13-425
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot opheffing van executoriaal beslag en verbod tot executieverkoop

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagden, waaronder de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Staat der Nederlanden. Eiseres vorderde de opheffing van een executoriaal beslag dat op haar inboedel was gelegd door gedaagden, en verzocht om een verbod op de geplande openbare verkoop van de beslagen goederen. Eiseres stelde dat het beslag onrechtmatig was en dat de verkoop zou leiden tot een maatschappelijk onaanvaardbare situatie, waardoor zij en haar moeder niet meer in hun primaire levensbehoeften konden voorzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden beschikken over executoriale titels en dat het beslag niet rust op goederen die noodzakelijk zijn voor de eerste materiële levensbehoeften, zoals bedoeld in de artikelen 447 en 448 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van executiebevoegdheid, ook al was de verwachting dat de executieopbrengsten de kosten niet zouden dekken. De rechtbank benadrukte dat het belang van de schuldeiser bij executie gerechtvaardigd is, en dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een noodtoestand die een onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar zou maken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van gedaagden zijn begroot op € 589,-- aan verschotten en € 452,-- aan salaris advocaat. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar, waarbij de voorzieningenrechter de schriftelijke bevestiging van het mondelinge vonnis heeft gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/147996 / KG ZA 13-425
datum vonnis: 28 november 2013 (fs)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat: mr. I. Mercanoǧlu te Enschede,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IMKO Opleidingen B.V.,
gevestigd te Zwolle, kantoorhoudende te Waddinxveen,
2. de naamloze vennootschap
Menzis zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Wageningen en nevenvestigingen hebbende te Almelo, Oldenzaal en
Hengelo (Ov),
3. De staat der Nederlanden, zetelende te ’s-Gravenhage, (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) in het bijzonder de
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), rechtsopvolgster onder algemene titel van het publiekrechtelijk lichaam Informatie Beheer Groep te Groningen, zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagden,
advocaat: mr. J.J.G. Pieper te Enschede.

1.Het procesverloop

Eiseres heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 28 november 2013. Ter zitting is eiseres verschenen, bijgestaan door mr. Mercanoǧlu. Gedaagden hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. Pieper, die werd vergezeld van mevrouw [H] en de heer [H], werkzaam bij GGN Tijhuis & Partners Incasso & gerechtsdeurwaarders.
De standpunten zijn toegelicht.
De rechtbank heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De schriftelijke bevestiging van het mondelinge vonnis volgt hieronder.

2.De feiten

2.1
Op 25 november 2013 hebben gedaagden beslag doen leggen op de inboedel van eiseres. Voorts is eiseres aangezegd dat de beslagen goederen op 28 november 2013 om 13.00 uur zullen worden verkocht als eiseres een bedrag van € 11.155,75 niet zou betalen. Bij brief van 25 november 2013 heeft GGN eiseres geïnformeerd dat haar verzoek om over te gaan tot opheffing van het gelegde beslag, niet zal worden gehonoreerd.

3.Het geschil

3.1
Eiseres vordert dat de voorzieningenrechter bepaalt dat het gelegde beslag onrechtmatig is, dat het beslag wordt opgeheven, dat het gedaagden wordt verboden de geplande openbare verkoop te effectueren en dat gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten van dit geding.
3.2
Eiseres stelt daartoe - kort gezegd - dat zij erkent dat gedaagden executoriale titels jegens haar hebben, maar dat het tenuitvoerleggen van die titels misbruik van bevoegdheid oplevert, dat het beslag en de openbare verkoop vexatoir zijn en zouden leiden tot maatschappelijk onaanvaardbare situatie dat eiseres en haar moeder niet meer in hun primaire levensbehoeften kunnen voorzien. In dat kader wijst eiseres op het bepaalde in artikel 447 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), aan welk artikel dezelfde strekking ten grondslag ligt als aan de beslagvrije voet van artikel 475b Rv.
3.3
Gedaagden hebben de vordering van eiseres gemotiveerd betwist en hebben geconcludeerd tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van eiser in de kosten van deze procedure, waarbij gedaagden zich wat betreft de component salaris advocaat refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
3.4
In het navolgende zal de voorzieningenrechter voor zover nodig op de standpunten van partijen ingaan.

4.De beoordeling

4.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.
4.2
Bij een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag heeft de voorzieningenrechter slechts een beperkte taak. Hij zal slechts in de executie mogen ingrijpen indien de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid (vgl. HR 22 december 2006, NJ 2007, 173). Van misbruik van executiebevoegdheid kan slechts sprake zijn indien de te executeren titel klaarblijkelijk berust op een feitelijke misslag, of indien tenuitvoerlegging op grond van na de titel voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Een vexatoir beslag zou tot een dergelijke noodsituatie kunnen leiden. De vraag of het leggen van executoriaal beslag als vexatoir en daarom onrechtmatig moet worden aangemerkt (de beslaglegger oefent zijn bevoegdheid tot beslaglegging uit op eigen risico), dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen (vgl. HR 24 november 1995, NJ 1996, 161).
4.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat gedaagden ieder afzonderlijk beschikken over een executoriale titel. Gesteld noch gebleken is dat de executoriale titels op een feitelijke of juridische misslag berusten. Derhalve wordt de voor
28 november 2008 aangezegde executoriale verkoop van de in beslag genomen zaken in beginsel door die titels gelegitimeerd.
4.4
Vervolgens dient de voorzieningenrechter te beoordelen of op grond van na de verkrijging van de executoriale titels voorgevallen of aan het licht gekomen feiten, klaarblijkelijk bij eiseres een noodtoestand is ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van die titels onaanvaardbaar is.
4.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van een dergelijke noodtoestand sprake is. Eiseres heeft een beroep gedaan op het bepaalde in de artikelen 475 b-475g Rv, waarin loonbeslag slechts wordt toegestaan voor zover daarbij de beslagvrije voet wordt gerespecteerd. Daarnaast heeft zij zich beroepen op het bepaalde in de artikelen 447 en 448 Rv. Deze artikelen verhinderen beslag op zaken die voorzien in de eerste materiële levensbehoeften, of die nodig zijn voor het verwerven daarvan. De in voornoemde artikelen benoemde uitzonderingen op de regel dat een schuldeiser zijn vordering mag verhalen op alle goederen van de schuldenaar, tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de orde. Van een loonbeslag is immers geen sprake. Gelet op de artikelen waarop beslag is gelegd (een computerscherm, een computer, een toetsenbord een bureau een stoel, een kledingkast, een stijltang, een boekenkast, een opberghocker en een i-phone), is evenmin gebleken dat sprake is van beslag op goederen als bedoeld in de artikelen 447 en 448 Rv. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat verkoop van de beslagen zaken zou leiden tot een maatschappelijk onaanvaardbare situatie, maar zij heeft deze stelling niet feitelijk onderbouwd.
4.6
Dat gedaagden misbruik maken van hun executiebevoegdheid kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin worden aangenomen vanwege de verwachting dat het beslag en de verkoop niet zal leiden tot voldoening van gedaagde, omdat de executieopbrengsten de executiekosten niet zullen compenseren. Van de zijde van gedaagden is in dit kader verwezen naar een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY0805. Daarin heeft het hof onder meer bepaald dat:
‘(…) Ook indien van een executie niet kan worden verwacht dat deze tot een voldoende opbrengst zal leiden, dan neemt dat niet weg dat in het belang van een schuldenaar om executie te voorkomen voor de schuldenaar een drijfveer gelegen kan zijn om op andere wijze aan de veroordeling te voldoen of voor de voldoening daarvan een regeling met de schuldeiser overeen te komen teneinde een voor hem nadelige executoriale verkoop te voorkomen. Ook in dat aspect is een gerechtvaardigd belang van de schuldeiser bij executie gelegen’.De rechtbank onderschrijft dit oordeel van het hof.
4.7
In het onderhavige geval heeft de deurwaarder eiseres diverse keren de gelegenheid geboden om een betalingsregeling te treffen. Daarop is door eiseres niet gereageerd. Het inleveren van inkomsten- en uitgavengegevens in mei van dit jaar in het kader van het vaststellen van de beslagvrije voet, uit welke gegevens zou blijken dat het voor eiseres niet mogelijk is om een betalingsregeling te treffen omdat haar uitgaven hoger zijn dan haar inkomsten, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Het feit dat eiseres geen blijk geeft van enige poging om op enigerlei wijze aan de vordering van de gedaagden te voldoen, getuigt van een miskenning door eiseres van het gerechtvaardigde belang van gedaagden om betaling van de hun toegewezen vordering te verkrijgen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien die omstandigheid er geen grond is om het enkele belang van eiseres, om een gedwongen verkoop van de beslagen zaken te verhinderen, te laten prevaleren boven het belang van gedaagden om gebruik te maken van deze, hun rechtens toekomende, executiebevoegdheid.
4.8
Voor de vorderingen van eiseres betekent het vorenstaande dat zij zullen worden afgewezen. Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat de vordering van eiseres om te bepalen dat het beslag onrechtmatig is in een kort gedingprocedure als de onderhavige al niet voor toewijzing in aanmerking kon komen, omdat daarin geen declaratoir vonnis kan worden gegeven. Voor het opheffen van het beslag is, zoals hiervoor reeds is overwogen, onvoldoende gesteld. Voorts merkt de voorzieningenrechter nog op dat er geen schorsing van de executie is gevorderd en evenmin de voorziening dat de executie slechts tegen zekerheidsstelling zal plaatsvinden. Overigens is dit ook geen optie vanwege het bestaan van de executoriale titels.
4.9
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op € 589,-- aan verschotten en
€ 452,-- aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagden begroot op € 589,-- aan verschotten en € 452,-- aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Lorist, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.