ECLI:NL:GHSHE:2012:BY0805

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.103.482 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag op grond van misbruik van executiebevoegdheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag dat door de Coöperatie Vakantiecentrum Schin op Geul U.A. was gelegd op de vakantiewoningen van de geïntimeerde. De geïntimeerde, eigenaar van twee vakantiewoningen, had een betalingsachterstand van parkbijdragen en was eerder veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de Coöperatie. De Coöperatie had op 14 januari 2011 beslag gelegd op de vakantiewoningen voor een bedrag van € 26.036,66. De geïntimeerde stelde dat de Coöperatie misbruik maakte van haar executiebevoegdheid, omdat de verwachte opbrengst van een executoriale verkoop niet voldoende zou zijn om de vordering van de Coöperatie te dekken, waardoor hij met een restschuld zou blijven zitten. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de vordering van de geïntimeerde toegewezen, maar de Coöperatie ging in hoger beroep.

In het hoger beroep oordeelde het hof dat de Coöperatie wel degelijk een gerechtvaardigd belang had bij de executie, ondanks de geringe kans op voldoening van haar vordering. Het hof benadrukte dat de geïntimeerde geen blijk gaf van enige poging om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat zijn handelwijze de vordering van de Coöperatie bemoeilijkte. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van de geïntimeerde af, waarbij hij werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak werd gedaan op 16 oktober 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.103.482/01
arrest van 16 oktober 2012
in de zaak van
Coöperatie Vakantiecentrum Schin op Geul U.A.,
gevestigd en kantoor houdende te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.J. Folkeringa,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.Ph.E.M. Cratsborn,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 maart 2012 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht gewezen vonnis in kort geding van 8 februari 2012 tussen appellante - de Coöperatie - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde]- als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 168651/ KG ZA 12-40)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. In de dagvaarding in hoger beroep heeft de Coöperatie twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot (naar het hof begrijpt, afwijzing alsnog van de vorderingen van [geïntimeerde] en) veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna bij schriftelijk pleidooi hun standpunten nader doen toelichten. [geïntimeerde] heeft daarbij drie producties overgelegd.
2.4. Na een akte uitlaten producties van de Coöperatie hebben de partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de dagvaarding in hoger beroep.
4. De beoordeling
4.1.1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. [geïntimeerde] is sedert 17 juni 2006 eigenaar van twee vakantiewoningen (nrs. [nr. A] en [nr. B]) op het park van de Coöperatie op het adres [straatnaam] te [vestigingsplaats].
b. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 13 oktober 2010 van de rechtbank Breda (prod. G4 pleitnota de Coöperatie in eerste aanleg) is [geïntimeerde] in conventie veroordeeld om aan de Coöperatie een bedrag van € 22.822,66, te vermeerderen met wettelijke rente, te betalen terzake door hem aan de Coöperatie verschuldigde (voorschot)parkbijdragen over de jaren 2007 tot en met 2009. De vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie werden bij voormeld vonnis afgewezen en [geïntimeerde] werd tezamen met vijf andere gedaagden in conventie en twee mede-eisers in reconventie verwezen in de proceskosten van de conventie en de reconventie.
c. De Coöperatie heeft voormeld vonnis op 5 november 2010 aan [geïntimeerde] laten betekenen.
d. Bij brief van 9 november 2010 heeft de advocaat van [geïntimeerde] (en twee van diens mede-gedaagden in voormelde procedure) aan de deurwaarder laten weten: “(…) Cliënten hebben de gevorderde bedragen niet per direct voorhanden, zodat zij nadrukkelijk niet binnen de door uwerzijds gestelde termijn c.q. nagenoeg per ommegaande aan uw vorderingen kunnen voldoen. Cliënten verzochten mij om aan u alvast te willen berichten dat zij druk doende zijn met het zoeken naar mogelijkheden tot een spoedige betaling. (..)”
e. De Coöperatie heeft op 14 januari 2011 executoriaal beslag gelegd op de [geïntimeerde] in eigendom toebehorende vakantiewoningen (verder: de vakantiewoningen) voor verhaal van een bedrag van € 26.036,66, te vermeerderen met de vervallen en nog te vervallen wettelijke rente en de gerechts- en executiekosten.
f. Op de vakantiewoningen rust een op 18 juli 2006 gevestigde hypotheek ten gunste van de Rabobank van (per 1 december 2011) € 94.075,26.
g. Naast voormelde hypotheek zijn voorts op 25 oktober 2010 op de vakantiewoningen hypotheken verleend voor een bedrag van € 150.000,= aan het kantoor van de advocaat van [geïntimeerde] en aan [bouwonderneming] vof (een bouwonderneming die voor [geïntimeerde] renovatiewerkzaamheden aan de vakantiewoningen heeft uitgevoerd, verder [bouwonderneming] te noemen).
h. De eerste hypotheekhouder heeft bij exploot van 4 januari 2012 op de voet van het bepaalde in art. 509 Rv aan [geïntimeerde] de overname van de executie aangezegd voor de veilingdatum 9 februari 2012 (prod. 3 inl. dagv. eerste aanleg).
i. Voorafgaande aan het executoriaal beslag heeft de Coöperatie getracht haar vordering op [geïntimeerde] door loonbeslag te incasseren. Die poging is gestrand doordat op het loon voor zover de beslagvrije voet te boven gaande (ten tijde van de vestiging neerkomende op € 1.531,22 {€ 2.352,97 minus € 821,75}) door [geïntimeerde] op 15 december 2010 een pandrecht was gevestigd ten gunste van zijn advocaat en [bouwonderneming].
j. Door [geïntimeerde] zijn ook na 2009 geen parkbijdragen betaald, waardoor de achterstand tot en met 2012 volgens de Coöperatie is opgelopen tot € 60.189,=. Door [geïntimeerde] wordt jegens andere crediteuren aan alle lopende verplichtingen voldaan.
k. Tussen de Coöperatie en [geïntimeerde] is eerder een procedure gevoerd waarin de Coöperatie [geïntimeerde] heeft aangesproken op een door [geïntimeerde] tekortgeschoten zijn in een renovatieverplichting. In die procedure is [geïntimeerde] bij verstekvonnis van 28 mei 2008 van de rechtbank Roermond veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 20.000,= aan de Coöperatie voor het door de Coöperatie op kosten van [geïntimeerde] te realiseren renovatie van de buitenzijde van de vakantiewoningen. Het verzet van [geïntimeerde] tegen dat vonnis is bij vonnis in verzet van 27 mei 2009 van voormelde rechtbank ongegrond bevonden. het vonnis in verzet is bij arrest van dit hof van 18 oktober 2011 bekrachtigd (prod. G2 de Coöperatie in eerste aanleg). De Coöperatie heeft het bedrag van deze veroordeling geïncasseerd door loonbeslag onder de werkgever van [geïntimeerde]. Renovatie van de vakantiewoningen aan de buitenzijde is nog niet gerealiseerd.
4.1.2. [geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 3 februari 2012 in dit kort geding primair opheffing van het door de Coöperatie gelegde executoriale beslag gevorderd en subsidiair opheffing door de Coöperatie van dit beslag op straffe van verbeurte van een dwangsom. Aan die vordering legt [geïntimeerde] de stelling ten grondslag dat de Coöperatie misbruik van haar executiebevoegdheid moet worden verweten indien zij executie van de vakantiewoningen bewerkstelligt. [geïntimeerde] voert daartoe aan dat bij een executieverkoop zo’n geringe verkoopwaarde is te verwachten dat zelfs de eerste hypotheekhouder haar vordering niet geheel voldaan zal krijgen. Een executoriale verkoop van de vakantiewoningen zal niet tot voldoening van de vordering van de Coöperatie leiden, zodat de Coöperatie bij een dergelijke verkoop geen rechtens te respecteren belang heeft. Daarentegen zal een dergelijke verkoop, zo stelt [geïntimeerde], voor hem tot gevolg hebben dat hij met een enorme restschuld schuld blijft zitten. [geïntimeerde] heeft daaraan toegevoegd dat de Rabobank te kennen heeft gegeven dat zij, bij opheffing van het door de Coöperatie gelegde beslag niet tot executie zal overgaan.
4.1.3. De voorzieningenrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de primaire vordering van [geïntimeerde] toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog (r.o. 4.6 vonnis): “Tegenover het zeer geringe belang van de Coöperatie om “niets” binnen te halen staat het belang van [geïntimeerde] om niet te worden “opgezadeld” met een omvangrijke en opeisbare restschuld aan de 1e hypotheekhouder van - in elk geval - € 46.875,26.”
De voorzieningenrechter overwoog voorts dat, gezien de verklaring van de Rabobank dat zij zelf niet tot executie wilde overgaan maar dat zij geen andere keuze had dan de executie van de Coöperatie over te nemen, mocht worden aangenomen dat bij een opheffing van het door de Coöperatie gelegde beslag de Rabobank verder van executie zou afzien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter (r.o. 4.8 vonnis) maakte de Coöperatie in dit geval misbruik van haar bevoegdheid de executie voort te zetten.
4.2.1 Met de grieven komt de Coöperatie op tegen voormelde beslissing. Volgens de Coöperatie heeft de voorzieningenrechter bij zijn oordeel onvoldoende acht geslagen op alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval en heeft de voorzieningenrechter ten onrechte onder meer niet onderkend dat uit de feiten, vermeld in r.o. 4.1.1 onder d, g, i en j, blijkt dat [geïntimeerde] uit onwil de vordering van de Coöperatie niet voldoet. [geïntimeerde] heeft verhaal van de vordering van de Coöperatie op zijn loon onmogelijk gemaakt door het door hem nà de sommatie van de Coöperatie (tot voldoening aan het vonnis van 13 oktober 2010) aan zijn advocaat en [bouwonderneming] op het loon verstrekte pandrecht en hij laat de opeisbare vordering van de Coöperatie volstrekt onbetaald, terwijl hij zijn andere lopende verplichtingen (zoals de maandelijks verschuldigde hypotheeklasten en de huur van zijn woning) wel voldoet. Bovendien miskent de voorzieningenrechter volgens de Coöperatie dat bij een niet verkopen van de vakantiewoningen de schuld van [geïntimeerde] terzake de parkbijdragen alleen maar oploopt.
4.2.2. Het hof acht deze grieven gegrond. Voor opheffing van een executoriaal beslag kan, naar tussen partijen niet in geschil is, aanleiding zijn indien een beslaglegger misbruik zou maken van zijn executiebevoegdheid. Van een dergelijk misbruik kan sprake zijn indien enerzijds de beslaglegger geen redelijk belang heeft bij voortzetting van de executie en de beslagene anderzijds door de executie onredelijk wordt gedupeerd. Bij zijn stelling, dat de Coöperatie geen enkel belang heeft bij voortzetting van de executie op de enkele grond dat bij een executoriale verkoop niet een zodanige opbrengst zal worden verkregen dat de vordering van de Coöperatie daarop zal kunnen worden verhaald, miskent [geïntimeerde] dat voorop moet worden gesteld dat de executie door de Coöperatie in beginsel wordt gelegitimeerd door de met het vonnis van 13 oktober 2010 verkregen executoriale titel. Ook indien van een executie niet kan worden verwacht dat deze tot een voldoende opbrengst zal leiden, dan neemt dat niet weg dat in het belang van een schuldenaar om executie te voorkomen voor de schuldenaar een drijfveer gelegen kan zijn om op andere wijze aan de veroordeling te voldoen of voor de voldoening daarvan een regeling met de schuldeiser overeen te komen teneinde een voor hem nadelige executoriale verkoop te voorkomen. Ook in dat aspect is een gerechtvaardigd belang van de schuldeiser bij executie gelegen. Het hof is met de Coöperatie van oordeel dat het enkele feit dat de Coöperatie van een executie geen voldoening van haar vordering te verwachten heeft er niet in mag resulteren dat [geïntimeerde] de vordering van de Coöperatie zonder meer - zonder enige consequentie voor zichzelf en met behoud van zijn eigendom van de vakantiewoningen - onvoldaan kan laten. Het feit dat [geïntimeerde] geen blijk geeft van enige poging om op enigerlei wijze aan de vordering van de Coöperatie te voldoen, dat hij zijn verdere voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen aan verhaal door de Coöperatie heeft onttrokken en hij wel aan zijn overige lopende verplichtingen - in het bijzonder de maandelijkse hypotheeklasten, waardoor de eerste hypotheekhouder geen eigen belang bij executie heeft - voldoet, getuigt van een miskenning door [geïntimeerde] van het gerechtvaardigde belang van de Coöperatie om betaling van de haar toegewezen vordering te verkrijgen. Het hof is met de Coöperatie van oordeel dat gezien die omstandigheid er geen grond is om het enkele belang van [geïntimeerde] om niet tot een gedwongen verkoop van zijn woningen over te hoeven gaan te laten prevaleren boven het belang van de Coöperatie om gebruik te maken van deze, haar rechtens toekomende, executiebevoegdheid. De Coöperatie stelt terecht dat de handelwijze van [geïntimeerde] zelf aan zijn beroep op misbruik van executiebevoegdheid in de weg staat.
4.2.3. Het verwijt van [geïntimeerde] dat de Coöperatie wel het voorschot van € 20.000,= voor een renovatie op zijn kosten heeft geïncasseerd doch tot op heden niet tot die renovatie is overgegaan, doet aan het voorgaande niet af. Een bespreking van de vraag of de Coöperatie hier al dan niet iets te verwijten valt, gaat het kader van dit kort geding te buiten en laat de hiervoor relevant geachte feiten en omstandigheden - dat de Coöperatie beschikt over een executoriale titel en dat [geïntimeerde] blijk heeft gegeven van onwil om aan zijn veroordeling bij het vonnis van 13 oktober 2010 te voldoen - onverlet.
4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zullen worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide instanties worden verwezen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 8 februari 2012, en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de Coöperatie tot op heden voor de eerste aanleg worden begroot op € 267,= aan verschotten en € 816,= aan salaris advocaat en in hoger beroep op € 756,64 aan verschotten en € 1.788,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, S.M.A.M. Venhuizen en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 oktober 2012.