ECLI:NL:RBONE:2013:BZ6589

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/1081
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering naar norm voor thuiswonende student

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 29 maart 2013 uitspraak gedaan over de herziening van de studiefinanciering van eiser, die een opleiding tot onderwijsassistent volgt. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op 7 april 2012 besloten om de studiefinanciering van eiser met ingang van 1 januari 2012 te herzien, omdat hij als thuiswonende student moest worden aangemerkt. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de feitelijke woonsituatie van eiser, waaruit bleek dat hij niet op het adres stond ingeschreven waar hij beweerde te wonen. Eiser had een bedrag van € 571,62 te veel aan studiefinanciering ontvangen en kreeg daarnaast een boete van € 285,81 opgelegd.

Tijdens de zitting op 22 november 2012 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van studiefinanciering als uitwonende student, zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek voldoende feitelijke grondslag boden voor de conclusie dat eiser niet op zijn GBA-adres woonde. Eiser had geen huurovereenkomst en betaalde geen huur, wat de stelling dat hij op het adres stond ingeschreven verder ondermijnde.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de Minister terecht had besloten om de studiefinanciering te herzien. De rechtbank oordeelde dat de Minister bevoegd was om deze beslissing te nemen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde dat eiser als thuiswonende student moest worden aangemerkt, wat leidde tot de herziening van zijn studiefinanciering.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Reg.nr.: ZUT 12/1081 WSFBSF
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [woonplaats],
eiser,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2012 (Bericht Studiefinanciering 2012, nr. 3) heeft verweerder eisers recht op studiefinanciering met ingang van 1 januari 2012 herzien, omdat hij per die datum als een thuiswonende studerende moet worden aangemerkt. Als gevolg hiervan heeft eiser een bedrag van € 571,62 te veel aan studiefinanciering ontvangen.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft verweerder eiser een boete van € 285,81 opgelegd omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder hij in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven.
Bij besluit van 7 juni 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 november 2012, waar eiser en zijn gemachtigde J.W.H.M. Koers niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. E.H.A. van den Berg.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank gaat uit van de navolgende wet- en regelgeving, zoals dit geldt vanaf 10 december 2011.
In artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is, voor zover van belang, bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder thuiswonende studerende wordt verstaan: studerende die niet een uitwonende studerende is. Onder uitwonende studerende wordt verstaan: studerende die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
In artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking komt, de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 kan de Minister een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend herzien.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, vindt - voor zover thans van belang - herziening plaats op grond van het feit dat een beschikking is genomen waarvan de studerende of de debiteur onderscheidenlijk zijn ouder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was,
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, vindt - voor zover thans van belang - herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a.
In het derde lid van artikel 7.1, van de Wsf 2000, is bepaald dat een herziening als bedoeld in het tweede lid de onderdelen a, b, c, voor zover het betreft de vorm van de studiefinanciering, e of f, slechts, behoudens het geval van bedrog, kan geschieden binnen 5 jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak, het kalenderjaar waarvoor de termijn is vastgesteld of het kalenderjaar waarvoor de draagkracht van de debiteur is vastgesteld. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid onder c, voor zover het betreft de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage, slechts geschieden binnen 3 jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening anders dan bedoeld in de eerste en tweede volzin, slechts geschieden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak, het kalenderjaar waarvoor de termijn is vastgesteld of het kalenderjaar waarvoor de draagkracht van de debiteur is vastgesteld.
Ingevolge artikel 7.4, eerste, lid, van de Wsf 2000, wordt, indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend. Tevens vindt verrekening plaats van de bedragen, bedoeld in de artikelen 3.27, tweede lid, en 3.29, eerste lid.
In artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat indien een studerende het normbedrag voor een uitwonende studerende toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, Onze Minister hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de studerende in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
Ingevolge het tweede lid van artikel 9.9, van de Wsf 2000, vindt de herziening plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Indien de ouders van de studerende of een van hen zich na de laatste adreswijziging, bedoeld in de vorige volzin, heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde woonadres als de studerende, dan vindt de herziening plaats met ingang van de dag van deze inschrijving.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser volgt een opleiding tot onderwijsassistent aan het ROC Graafschap College. Eiser staat vanaf 16 september 2011 in de GBA ingeschreven op het adres [adres] 86 te [woonplaats]. Eisers ouders staan in de GBA ingeschreven op het adres [adres] 53 te [woonplaats].
Bij besluit van 25 oktober 2011 (Bericht Studiefinanciering 2011, nr. 1) heeft verweerder met ingang van 1 januari 2012 aan eiser studiefinanciering toegekend naar de norm voor een uitwonende studerende.
Verweerder is een onderzoek gestart naar eisers feitelijke woonsituatie. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport Misbruik uitwonendenbeurs (hierna: het rapport) van 16 maart 2012. Uit dit rapport volgt dat Investiga B.V. (hierna: Investiga) op 14 maart 2012 namens verweerder een huisbezoek heeft verricht op de adressen [adres] 53 en [adres] 86 te [woonplaats]. De controleurs hebben in het rapport een 16-tal vragen met betrekking tot beide adressen, met ‘ja’, ‘nee’, ‘n.v.t.’ of ‘behoeft toelichting’ beantwoord.
Voorts hebben eiser en de hoofdbewoner [naam] van het adres [adres] 86 een verklaring afgelegd. In het rapport staat vermeld dat eiser, nadat hij werd aangetroffen op het GBA-adres van zijn ouders, onder meer het volgende heeft verklaard:
“(…) In deze woning van mijn ouders zijn spullen van mij aanwezig. Dat betreft voor een gedeelte mijn kleding, mijn scheidsrechterspullen en op dit moment mijn studiespullen. Op het adres waar ik ben ingeschreven is kleding van mij. Het betreft daar maar een beetje aan kleding. Ik ben in het weekend namelijk hier op de [adres]. (…) Het komt ook wel voor dat ik door de weeks slaap op het adres van mijn ouders. Dat is vooral in de vakanties of in aansluiting op school, bv. een vrije studiedag. Ik slaap op zolder op de kamer die ik dan met mijn broer deel. Daar op zolder is mijn kleding, daar zijn mijn studieboeken en mijn scheidsrechterspullen, mijn hobby. Op de [adres] 86 heb ik een gezamenlijke slaapkamer met de jongste zoon van het gezin. Deze kamer ligt aan de voorzijde, straatkant. Ik slaap daar op een uitschuifbaar bed (…)”.
Verder staat in het rapport vermeld dat eiser tijdens het controlebezoek op het adres van zijn ouders aan de controleurs de zolderkamer die hij zou delen met zijn broer heeft getoond. In een ladekast die volgens eiser bij hem in gebruik was, werden ondergoed, scheidsrechterkleding en sokken aangetroffen. Verder werden studiematerialen van eiser aangetroffen. Tevens was een rode schooltas aanwezig met daarin onder meer eisers schoolagenda 2011/2012 en een ponskaart voor het ziekenhuis. In een kledingkast werd kleding aangetroffen waarvan eiser heeft aangegeven dat die van hem was. Verder heeft de controleur blijkens het rapport op zolder twee bedden en een bureau aangetroffen.
Voorts staat in het rapport vermeld dat tijdens het controlebezoek dat heeft plaatsgevonden op eisers GBA-adres door een van de controleurs is gezien dat een hem onbekend persoon naar de eerste verdieping liep die kennelijk iets onder zijn kleding droeg. Vervolgens heeft de hoofdbewoonster een van de controleurs de slaapkamer getoond waarvan zij heeft gesteld dat deze door eiser wordt gebruikt. Zij heeft daarbij een uitschuifbaar bed getoond en een kast met kleding, waarin voornamelijk kleding geschikt voor een kleine jongen werd aangetroffen. Op aanwijzing van de hoofdbewoonster werd van eiser in de kledingkast aangetroffen: 4 onderbroeken, 4 paar sokken en 2 spijkerbroeken. Tevens werd dezelfde rode schooltas met dezelfde inhoud aangetroffen die eiser de controleur kort daarvoor had getoond op het adres van zijn ouders.
Ten slotte staat in het rapport vermeld dat de hoofdbewoner [naam] van het adres [adres] 86 onder meer heeft verklaard:
“(…) Ik ben de vade[naam] [naam]. Zij woont niet op dit adres. (…) Het is te druk op dit adres om te studeren. Daarom woont ze ook ergens anders. Ze woont wel dichtbij. Daarom ligt hier ook weinig kledin[naam]naam]. Mijn dochter woont bij zijn ouders en [naam] woont hier. [naam] heeft hier weinig spullen omdat hij makkelijk naar zijn ouders kan. Het is zo’n 200 meter lopen. [naam] komt meestal van school hier en in de weekeinden. (…) [naam] betaalt hier geen huur en heeft ook geen huurcontract (…)”.
De onderzoeksresultaten zoals neergelegd in het rapport zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij besluit van 7 april 2012 (Bericht studiefinanciering 2012, nr. 3) eisers recht op studiefinanciering met ingang van 1 januari 2012 te herzien, als gevolg waarvan eiser een bedrag van € 571,62 te veel aan studiefinanciering heeft ontvangen. Bij besluit van 14 mei 2012 heeft verweerder vervolgens aan eiser een boete van € 285,81 opgelegd.
2.3 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waarop hij in de GBA staat ingeschreven ([adres] 86 te [woonplaats]) en aldus niet kan worden aangemerkt als een uitwonende studerende. De uitwonende beurs dient derhalve, met toepassing van artikel 7.1, tweede lid, onder c, van de Wsf 2000, te worden herzien omdat de eerdere beslissing is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat aan eiser, nu hij de verplichting uit artikel 1.5 van de Wsf 2000 niet is nagekomen, terecht een boete is opgelegd van € 285,81. Deze boete bedraagt ten hoogste 50 procent van het bedrag dat eiser in 2012 te veel aan studiefinanciering heeft ontvangen.
2.4 Namens eiser is in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat hij woonachtig is aan de [adres] 86 te [woonplaats], maar daarnaast ook wel verblijft bij zijn ouders aan de [adres] te [woonplaats]. Dat op dat laatste adres spullen van eiser zijn aangetroffen is derhalve niet vreemd. Door een ernstig verstoorde relatie met zijn vader kan eiser niet meer bij zijn ouders wonen. Het incident met de rode schooltas is onjuist geïnterpreteerd. Eiser had de tas op het adres van zijn ouders laten staan, waarna de tas door zijn broertje alsnog naar de [adres] is gebracht. De conclusie en gevolgtrekkingen van de rapporteurs zijn niet aannemelijk, aldus eiser.
2.5 De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige herziening van eisers studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiser belastend besluit is, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000. De rechtbank wijst hierbij op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wsf 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p. 5) waarin onder meer staat vermeld dat de functionaris tijdens het huisbezoek grondig onderzoek doet naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin is geslaagd nu de bevindingen van het onderzoek voldoende feitelijke grondslag bieden voor het door verweerder ingenomen standpunt dat eiser in de in geding zijnde periode niet woonachtig was op zijn GBA-adres [adres] 86 te [woonplaats]. Hierbij acht de rechtbank van belang dat op eisers GBA-adres, anders dan op het GBA-adres van zijn ouders, behoudens een beperkt aantal kledingstukken geen persoonlijke spullen van eiser zijn aangetroffen. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser geen huurovereenkomst heeft afgesloten en hij geen huur betaalt. Daarnaast heeft de rechtbank in overweging genomen dat [naam], hoofdbewoner op eisers GBA-adres, heeft verklaard dat zijn dochter 200 meter verderop bij eisers ouders woonachtig zou zijn omdat het te druk is om op de [adres] 86 te studeren. De door eiser afgelegde verklaring inzake zijn feitelijke woonsituatie acht de rechtbank, reeds omdat hij enerzijds stelt elders te zijn gaan wonen in verband met een ernstig verstoorde relatie met zijn vader en hij anderzijds betoogt op (zeer) regelmatige basis bij zijn ouders te verblijven dan wel te overnachten, ongeloofwaardig. Ten slotte is van belang dat eiser zijn stelling dat verweerder een onjuiste conclusie heeft getrokken, niet nader heeft onderbouwd.
2.6 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, onder a, van de Wsf 2000. Verweerder heeft zich derhalve, gelet op de in artikel 1.1 van de Wsf 2000 opgenomen definitie, terecht op het standpunt gesteld dat eiser diende te worden beschouwd als een thuiswonende studerende. Verweerder was derhalve bevoegd om de aan eiser toegekende studiefinanciering te herzien naar een norm voor een thuiswonende studerende. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de hem toekomende bevoegdheid.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat eiser tegen de aan hem opgelegde boete geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd. Gelet hierop, alsmede gelet op het vorenoverwogene, kan het bestreden besluit stand houden.
2.7 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzitter, en mrs. D.S. de Vries en C.W.C.A. Bruggeman, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden op: