RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [woonplaats],
eiser,
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
verweerder.
Bij besluit van 23 juni 2012 (Bericht studiefinanciering 2012, nr. 4) heeft verweerder eisers recht op studiefinanciering met ingang van 1 april 2012 herzien, omdat hij per die datum als een thuiswonende studerende moet worden aangemerkt. Als gevolg hiervan heeft eiser een bedrag van € 571,62 te veel aan studiefinanciering ontvangen.
Bij besluit van 29 juni 2012 heeft verweerder eiser een boete van € 190,54 opgelegd omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder hij in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven.
Bij besluit van 31 juli 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 november 2012, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. T.P. Boer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
2.1 De rechtbank gaat uit van de navolgende wet- en regelgeving, zoals dit luidt vanaf 10 december 2011.
In artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is, voor zover van belang, bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder thuiswonende studerende wordt verstaan: studerende die niet een uitwonende studerende is. Onder uitwonende studerende wordt verstaan: studerende die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
In artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking komt, de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 kan de Minister een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend herzien.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, vindt - voor zover thans van belang - herziening plaats op grond van het feit dat een beschikking is genomen waarvan de studerende of de debiteur onderscheidenlijk zijn ouder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was,
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, vindt - voor zover thans van belang - herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a.
In het derde lid van artikel 7.1, van de Wsf 2000, is bepaald dat een herziening als bedoeld in het tweede lid de onderdelen a, b, c, voor zover het betreft de vorm van de studiefinanciering, e of f, slechts, behoudens het geval van bedrog, kan geschieden binnen 5 jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak, het kalenderjaar waarvoor de termijn is vastgesteld of het kalenderjaar waarvoor de draagkracht van de debiteur is vastgesteld. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid onder c, voor zover het betreft de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage, slechts geschieden binnen 3 jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening anders dan bedoeld in de eerste en tweede volzin, slechts geschieden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak, het kalenderjaar waarvoor de termijn is vastgesteld of het kalenderjaar waarvoor de draagkracht van de debiteur is vastgesteld.
Ingevolge artikel 7.4, eerste, lid, van de Wsf 2000, wordt, indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend. Tevens vindt verrekening plaats van de bedragen, bedoeld in de artikelen 3.27, tweede lid, en 3.29, eerste lid.
In artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat indien een studerende het normbedrag voor een uitwonende studerende toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, Onze Minister hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de studerende in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
Ingevolge het tweede lid van artikel 9.9, van de Wsf 2000, vindt de herziening plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Indien de ouders van de studerende of een van hen zich na de laatste adreswijziging, bedoeld in de vorige volzin, heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde woonadres als de studerende, dan vindt de herziening plaats met ingang van de dag van deze inschrijving.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser volgt sinds 3 november 2011 een opleiding aan het ROC Nijmegen. Eiser staat vanaf 6 maart 2012 in de GBA ingeschreven op het adres [adres] 37 te [woonplaats].
Bij besluit van 16 maart 2012 (Bericht studiefinanciering 2012, nr. 1) heeft verweerder eiser met ingang van 1 april 2012 studiefinanciering naar het normbedrag voor een uitwonende studerende toegekend.
Verweerder is een onderzoek gestart naar eisers feitelijke woonsituatie. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport Misbruik uitwonendenbeurs (hierna: het rapport) van 29 mei 2012. Uit dit rapport volgt dat Investiga B.V. (hierna: Investiga) op 29 mei 2012 namens verweerder een huisbezoek heeft verricht op het adres [adres] 37 te [woonplaats]. Voorts hebben [naam], hoofdbewoonster van dit adres en buurtbewoners ([adres] 35 en 39) een verklaring afgelegd.
In het rapport staat verder vermeld dat [naam] heeft verklaard dat eiser en zijn broertje [voornaam] samen een slaapkamer hebben, zij wel de reden van inwoning weet, maar dat niet wil zeggen omdat dat privézaken zijn en zij de kamer niet wil tonen, hetgeen zij zo heeft afgesproken met eiser. In het rapport is voorts vermeld dat de hoofdbewoonster van nummer 35 heeft verklaard dat op huisnummer 37, behoudens een jong stel van Turks of Marokkaanse afkomst, geen andere mensen wonen. Ook staat in het rapport vermeld dat een bewoner van huisnummer 39 heeft verklaard dat op huisnummer 37, behoudens een man en vrouw van buitenlandse afkomst, niemand anders woont.
In het rapport zijn daarnaast door de controleurs een 16-tal vragen met ‘ja’, ‘nee’, ‘n.v.t.’ of ‘behoeft toelichting’ beantwoord, te weten:
1) Kent de (hoofd en/of mede)bewoner de student?; (ja)
2) Wordt de student op het GBA-adres aangetroffen?; (nee)
3) Heeft de student een huissleutel van het GBA-adres?; (nee)
4) Maakt de woning een bewoonde indruk?; (ja)
5) Heeft student een eigen kamer?; (nee)
6) Maakt de kamer/woning van student een bewoonde indruk?; (behoeft toelichting)
7) Heeft student een eigen bed/matras?; (behoeft toelichting)
8) Is er van student meubilair aanwezig?; (behoeft toelichting)
9) Is er van student kleding aanwezig (in de juiste maat en sekse)?; (behoeft toelichting)
10) Zijn er van student studieboeken aanwezig?; (behoeft toelichting)
11) Is er administratie op naam van student aanwezig?; (behoeft toelichting)
12) Zijn er van student toiletspullen aanwezig?; (behoeft toelichting)
13) Zijn er van student voedingsmiddelen aanwezig?; (nee)
14) Is er een op naam van student gesteld huur- of koopcontract aanwezig?; (nee)
15) Zijn er op naam van student gestelde bankafschriften van de huur- of hypotheekbetalingen aanwezig?; (n.v.t.)
16) Bij aanwezigheid van een computer of laptop: kent student het wachtwoord?(nee)
De onderzoeksresultaten zoals neergelegd in het rapport zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij besluit van 23 juni 2012 (Bericht studiefinanciering 2012, nr. 4) eisers recht op studiefinanciering met ingang van 1 april 2012 te herzien, als gevolg waarvan eiser een bedrag van € 571,62 te veel aan studiefinanciering heeft ontvangen. Bij besluit van 29 juni 2012 heeft verweerder vervolgens aan eiser een boete van € 190,81 opgelegd.
2.3 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waarop hij in de GBA staat ingeschreven ([adres] 37 te [woonplaats]) en aldus niet kan worden aangemerkt als een uitwonende studerende. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat uit niets is gebleken dat eiser op dit adres woont en de mogelijkheid om dat na te gaan door de hoofdbewoner stelselmatig is tegengehouden. De toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende dient derhalve, met toepassing van artikel 7.1, tweede lid, onder c, van de Wsf 2000, te worden herzien omdat de eerdere beslissing is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat aan eiser, nu hij de verplichting uit artikel 1.5 van de Wsf 2000 niet is nagekomen, terecht een boete is opgelegd van € 190,81. Deze boete bedraagt ten hoogste 50 procent van het bedrag dat eiser vanaf april 2012 te veel aan studiefinanciering heeft ontvangen, met dien verstande dat de boete wordt opgelegd tot en met de maand waarin het huisbezoek heeft plaatsgevonden.
2.4 In beroep is namens eiser, onder verwijzing naar het door Investiga verrichte onderzoek, aangevoerd dat het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hierbij verwijst eiser naar de door hem overgelegde ontlastende verklaringen van de betrokken bewoners van de [adres] 35, 37 en 39 te [woonplaats] waaruit zou blijken dat eiser woonachtig is op het adres [adres] 37. Anders dan verweerder doet voorkomen, hebben sommige buurtbewoners niet eerder een verklaring aan de controleurs afgelegd. De verklaringen van de medewerkers van Investiga kloppen derhalve niet. Ook zouden controleurs hebben geconstateerd dat eiser geen sleutel heeft van de woning en geen wachtwoord heeft van de computer, terwijl eiser niet aanwezig was en zij enkel in de woonkamer van [adres] 37 te [woonplaats] zijn geweest. Eiser is van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ter zitting heeft eisers gemachtigde de beroepsgrond inzake de (wettelijke) bevoegdheden van de medewerkers van Investiga, alsmede de beroepsgrond inzake de verwerking van persoonsgegevens van derden, ingetrokken.
2.5 De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige herziening van eisers
studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiser belastend besluit is, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000. De rechtbank wijst hierbij op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wsf 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p. 5) waarin onder meer staat vermeld dat de functionaris tijdens het huisbezoek grondig onderzoek doet naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin niet is geslaagd. De bevindingen van het onderzoek bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor het door verweerder ingenomen standpunt dat eiser in de in geding zijnde periode niet woonachtig was op het adres [adres] 37 te [woonplaats]. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de door verweerder bij het huisbezoek gehanteerde en onder 2.2 opgenomen vragenlijst bestaande uit 16 vragen waarbij enkel ‘ja’, ‘nee’, ‘n.v.t.’ of ‘behoeft toelichting’ kan worden aangevinkt, als hulpmiddel kan worden gehanteerd bij een dergelijk huisbezoek, mits de antwoorden voldoende toegelicht, verifieerbaar en inzichtelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier niet het geval. In het rapport zijn de vragen waarbij ‘behoeft toelichting’ is aangevinkt immers in het geheel niet door de controleurs toegelicht. Voorts is bij een aantal vragen, onder meer of er voedingsmiddelen van de student aanwezig zijn en of de student het wachtwoord van de computer kent, door de controleurs ‘ja’ of ‘nee’ aangevinkt, terwijl niet duidelijk is of, en zo ja, aan wie, de controleurs deze vragen hebben gesteld en door wie deze vragen zijn beantwoord. Ook anderszins is uit het rapport niet gebleken waarop de antwoorden op deze, maar ook op de overige vragen, zijn gebaseerd. Tevens acht de rechtbank hierbij van belang dat eiser zelf niet is gehoord, er geen onderzoek in eisers kamer heeft plaatsgevonden en de antwoorden niet worden ondersteund door de zich in het rapport bevindende verklaringen van [naam] en buurtbewoners.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke feitelijke grondslag. Het bestreden besluit kan wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand blijven. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om het primaire besluit van 23 juni 2012, waarbij verweerder eisers recht op studiefinanciering naar een beurs voor een uitwonende studerende heeft herzien, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb te herroepen aangezien dit besluit op dezelfde ondeugdelijke grondslag berust en gelet op het tijdsverloop alsmede de aard van de zaak redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat verweerder in staat zal zijn het gebrek te herstellen.
Aangezien onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000, was verweerder voorts niet bevoegd een boete op te leggen. Derhalve bestaat ook aanleiding om het primaire besluit van 29 juni 2012 te herroepen.
2.6 De rechtbank ziet aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de door eiser in het onderhavige beroep gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Bpb, zoals dit luidt per 1 januari 2013, worden ter zake van rechtsbijstand 2 punten à € 472,- toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. De rechtbank wijst hierbij op de Nota van Toelichting bij het Bpb (Staatsblad 2012, 683) waarin is vermeld dat is afgezien van het opnemen van overgangsrecht en voor de vraag naar het toepasselijk recht op de uitspraak door de bestuursrechter omtrent een proceskostenveroordeling bepalend is, het tijdstip waarop die uitspraak wordt gedaan.
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-herroept de primaire besluiten van 23 juni 2012 en 29 juni 2012;
-bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de primaire besluiten;
-bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiser vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.S. de Vries, voorzitter, en mrs. A.L.M. Steinebach-de Wit en C.W.C.A. Bruggeman, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.