ECLI:NL:RBOBR:2025:8214

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
24/2592
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van handhavingsdocumenten op grond van de Wet open overheid (Woo) en de beoordeling van de uitzonderingsgronden door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 17 december 2025, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur inzake de openbaarmaking van handhavingsdocumenten behandeld. Eisers, vertegenwoordigd door mr. drs. A.C.M. Brom, hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister om bepaalde informatie openbaar te maken op basis van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten tot openbaarmaking van de gevraagde informatie, maar wijst het verzoek van eisers om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat eisers recht hebben op een schadevergoeding van € 500,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank legt uit dat de behandeling van het bezwaar en beroep langer heeft geduurd dan de wettelijk vastgestelde termijnen, wat leidt tot de toewijzing van de schadevergoeding. De rechtbank benadrukt dat de minister in zijn besluit de belangen van openbaarheid en de bescherming van vertrouwelijke informatie zorgvuldig heeft afgewogen, en dat de openbaarmaking van de documenten in het algemeen belang is. De uitspraak bevestigt de noodzaak van transparantie in bestuursprocessen, terwijl ook de rechten van betrokken partijen worden gerespecteerd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , en

[eiser 2] ,
beide uit [vestigingsplaats] , hierna: eisers
(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur [1] , de minister
(gemachtigde: mr. P.J.C. Brussee).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam], uit [vestigingsplaats] , de Woo-verzoeker.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit dat is genomen op een verzoek van de Woo-verzoeker om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). Eisers zijn het niet eens met openbaarmaking van de gevraagde informatie. Zij hebben daarom beroep ingesteld en voeren een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de rechtbank het besluit van de minister tot openbaarmaking.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister kan overgaan tot het openbaar maken van de gevraagde informatie zoals zij met het bestreden besluit heeft beoogd. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Het verzoek van eisers om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De Woo-verzoeker heeft op 12 juli 2023 een verzoek op grond van de Woo ingediend bij de minister.
2.1.
De minister heeft met het besluit van 24 augustus 2023 besloten de gevraagde informatie deels openbaar te maken.
2.2.
Met het bestreden besluit van 23 mei 2024 op het bezwaar van eisers heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 augustus 2023 gehandhaafd.
2.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening [2] te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst.
2.4.
De minister heeft laten weten dat openbaarmaking van de documenten wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.5.
De minister heeft de stukken (gelakt en ongelakt) toegezonden waarvan op grond van de Woo om openbaarmaking of verstrekking is verzocht. Hij heeft daarbij mededeling gedaan van beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In reactie hierop heeft de griffier van de rechtbank partijen medegedeeld dat alleen de bestuursrechter kennisneemt van deze stukken en dat de toestemming om dit te doen op grond van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb van rechtswege is verleend.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van de minister en [naam] , namens de Woo-verzoeker.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. De Woo-verzoeker heeft op 12 juli 2023 een verzoek op grond van de Woo ingediend bij de minister. Hij vraagt om openbaarmaking van informatie over [eiser 2] , gevestigd aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Het verzoek betreft de periode van 1 november 2019 tot de dag van het Woo-verzoek, 12 juli 2023. In het Woo-verzoek staat verder:

“Concreet vraag ik u om (kopie van) de volgende documenten:

Toezicht documenten;
Handhavingsdocumenten.

Bovendien ontvang ik graag (kopie van) de volgende onderliggende documenten;

Vergaderstukken, waaronder: besluiten, besluitenlijsten en notulen;
Rapporten, adviezen;
Datasets.”
3.1.
Op 7 augustus 2023 heeft de minister telefonisch contact opgenomen met de Woo-verzoeker. Naar aanleiding van dit telefonisch contact is het Woo-verzoek uitgebreid, in die zin dat de Woo-verzoeker niet enkel het betreffende bedrijf heeft bedoeld, zoals aangegeven in het verzoek, maar alle bedrijven die gevestigd zijn op het genoemde adres.
3.2.
De minister heeft beide eisers op 9 augustus 2023, afzonderlijk van elkaar, in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op het voornemen om de gevraagde informatie (gedeeltelijk) openbaar te maken.
3.3.
Eisers hebben op 19 augustus 2023 een gezamenlijke schriftelijke zienswijze ingediend.
3.4.
In het besluit van 24 augustus 2023 heeft de minister besloten de gevraagde informatie, bestaande uit drie schriftelijke waarschuwingen en een Rapport van Bevindingen, gedeeltelijk openbaar te maken.
3.5.
Op 22 april 2024 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
3.6.
In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het besluit van 24 augustus 2023 gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

Reikwijdte van het Woo-verzoek
4. Eisers voeren aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het Rapport van Bevindingen (documentnr. 2 op de inventarislijst bij het bestreden besluit) binnen de omvang van het Woo-verzoek valt. Eisers vinden dit standpunt onbegrijpelijk en onjuist, nu het Woo-verzoek van 12 juli 2023 expliciet ziet op informatie over [eiser 2] en dit Rapport van Bevindingen ziet op [eiser 1] De minister heeft het Woo-verzoek ten onrechte eenzijdig uitgebreid tot alle ondernemingen die zijn gevestigd op de [adres] in [vestigingsplaats] . Het handelen van de minister kwalificeert volgens eisers als onbehoorlijk bestuur.
4.1.
Het is vaste rechtspraak [3] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat bij de bepaling van de reikwijdte van het verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan worden betrokken. Uitbreiding of aanvulling van een Woo-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een Woo-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft.
4.2.
In dit geval heeft telefonisch contact plaatsgevonden door de minister met de Woo-verzoeker over het Woo-verzoek zoals dat schriftelijk is ingediend, waarbij de minister met de Woo-verzoeker gericht heeft gekeken wat de informatie is waar de Woo-verzoeker naar zoekt. Als gevolg daarvan is het Woo-verzoek uitgebreid of aangevuld tot een verzoek om informatie over alle bedrijven die op het – in het Woo-verzoek genoemde – adres zijn gevestigd. De rechtbank wijst er op dat een verzoek mondeling of schriftelijk kan worden ingediend. [4] Dus voor zover het niet als een uitbreiding of aanvulling van het schriftelijke Woo-verzoek zou moeten worden aangemerkt, betreft het een nieuw Woo-verzoek waarop de minister heeft besloten in het besluit van 24 augustus 2023. De rechtbank acht de hiervoor omschreven feitelijke gang van zaken niet in strijd met de wet. Er is geen rechtsregel die zich hiertegen verzet. Gelet op het uitgangspunt van de Woo, namelijk het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving [5] , acht de rechtbank de wijze van handelen van de minister in deze zaak ook niet strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur.
4.3.
Het vorenstaande betekent dat de minister naar het oordeel van de rechtbank zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Rapport van Bevindingen binnen de omvang van het Woo-verzoek valt.
Bedrijfs- en fabricagegegevens
5. De minister heeft het bezwaar volgens eisers ten onrechte ongegrond verklaard, nu de minister in het bestreden besluit heeft erkend dat in een document de huurprijs van de oplegger zwartgelakt had moeten worden. Dit is pas in bezwaar hersteld en leidt daarom tot een proceskostenvergoeding in bezwaar. Daarnaast voeren eisers aan dat de minister ten onrechte informatie openbaar wil maken die bedrijfs- en fabricagegegevens bevat.
5.1.
Op grond van artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
5.2.
Op grond van vaste rechtspraak [6] van de Afdeling dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) [7] naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Deze rechtspraak is van overeenkomstige toepassing op artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het besluit op het Woo-verzoek van 24 augustus 2023 de namen van leveranciers en afnemers van meststoffen inclusief de wijze waarop bedrijven samenwerken, zoals vermeld in het Rapport van Bevindingen, heeft aangemerkt als concurrentiegevoelige gegevens die niet openbaar worden gemaakt. Bijlage 9 van dit Rapport van Bevindingen bestaat uit een huurovereenkomst en factuur, waar in staat wat de hoogte van de huurprijs van het gehuurde goed bedraagt, hoeveel uren er zijn afgenomen en wat de totale prijs is inclusief BTW. Deze gegevens betreffen volgens de minister financiële gegevens van het bedrijf en kunnen dan ook als bedrijfs- en fabricagegegevens worden aangemerkt. Alle informatie herleidbaar naar deze bedrijfs- en fabricagegegevens wordt verwijderd uit de documenten, aldus de minister in het besluit op het Woo-verzoek. Uit het te openbaren Rapport van Bevindingen valt ook af te leiden dat de minister overeenkomstig dit besluit deze gegevens veelvuldig heeft weggelakt onder vermelding van ‘5.1.1.c’. In het bestreden besluit erkent de minister dat in dit document de huurprijs van de oplegger per abuis niet is weggelakt in bijlage 9, pagina 2. Dit is door de minister in bezwaar alsnog gedaan. Dit heeft evenwel niet tot vernietiging van het besluit op het Woo-verzoek van 24 augustus 2023 hoeven leiden, omdat de minister in dit besluit deze informatie niet openbaar heeft gemaakt voor een ieder. De verstrekking, die in overeenstemming dient te zijn met het besluit, is een feitelijke handeling [8] waartegen geen rechtsmiddel hoeft worden aangewend, omdat de openbaarmaking overeenkomstig het besluit dient te gebeuren. Er is geen reden om aan te nemen dat de minister deze kennelijke vergissing niet had hersteld, als eisers hierover even contact hadden opgenomen. Het indienen van bezwaar was hiervoor niet noodzakelijk. Voor een proceskostenvergoeding in bezwaar bestond naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanleiding.
5.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de naam van [naam] , de mestopslagnummers, de breedte- en lengtegraad coördinaten van deze mestopslagen, de combinatienummers van transportmiddelen, bemonsteringsapparatuur, verpakkingsapparatuur en AGR geen (vertrouwelijk) bedrijfs- en fabricagegegevens zijn als bedoeld in artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo. Met deze gegevens worden geen wetenswaardigheden prijsgegeven met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Dat derden eenvoudig kunnen achterhalen waar de locaties van de mestsilo’s zijn gelegen en wie daarvan de eigenaar is, leidt niet tot een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere persoonsgegevens
6. Eisers voeren aan dat de minister ten onrechte overgaat tot openbaarmaking van bijzondere persoonsgegevens.
6.1.
Op grond van artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder d, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de openbaarmaking van deze persoonsgegevens of deze persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de openbaar te maken documenten geen bijzondere persoonsgegevens. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het bij bijzondere persoonsgegevens gaat om informatie waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken. Verder gaat het om het verwerken van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid. De rechtbank stelt vast dat van openbaarmaking van dergelijke gegevens geen sprake is en dat eisers ook niet concreet hebben gemaakt in welke documenten dergelijke gegevens openbaar zouden worden gemaakt. Het beroep van eisers op artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder d, van de Woo kan daarom niet slagen.
Nationale identificatienummers
7. Ook voeren eisers aan dat in het Rapport van Bevindingen de minister ten onrechte het relatienummer openbaar wil maken. Dit relatienummer dient weggelakt te worden, zoals dat ook dient te gebeuren bij een burgerservicenummer. Dit geldt ook voor de mestopslagnummers en genoemde combinatienummers, aldus eisers.
7.1.
Op grond van artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder e, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit nummers betreft die dienen ter identificatie van personen die bij wet of algemene maatregel van bestuur zijn voorgeschreven als bedoeld in artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de levenssfeer maakt.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat deze uitzonderingsgrond betrekking heeft op nummers die dienen ter identificatie van natuurlijke personen. Daarbij gaat het om nationale identificatienummers, zoals het burgerservicenummer. De nummers die volgens eisers niet openbaar mogen worden gemaakt, zien op het relatienummer van de onderneming [eiser 1] en nummers van objecten. Voor toepassing van deze uitzonderingsgrond heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding gezien.
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
8. Eisers voeren aan dat de nog leesbare informatie zelfstandig of in context van het document, zonder onevenredige inspanning, voor een ieder herleidbaar kan zijn tot een persoon. Van mestsilo’s zijn eenvoudig de eigenaars te achterhalen, als de locatie bekend is, is ook de eigenaar van de mestsilo (vaak) bekend. Daarnaast hangt er een bordje met een silo-opslagnummer. Voor elke intermediair is dan eenvoudig te achterhalen wie de eigenaar is, dat geldt ook voor GPS/AGR gegevens e.a. Ook voeren eisers aan dat [eiser 2] een eenmanszaak is en dat de naam van de persoon eenvoudig te achterhalen is, zodat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer hier zwaarder dient te wegen dan het belang van openbaarmaking.
8.1.
Artikel 5.1., tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo bepaalt dat het openbaar maken van informatie eveneens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat voor de toepasselijkheid van deze uitzonderingsgrond relevant is of informatie herleidbaar is tot een natuurlijke persoon. Dat is het geval wanneer informatie op zichzelf en in combinatie met andere informatie zonder onevenredige inspanning te herleiden is tot een persoon. De mestopslagnummers, de breedte- en lengtegraad coördinaten van deze mestopslagen, de combinatienummers van transportmiddelen, bemonsteringsapparatuur, verpakkingsapparatuur en GPS/AGR-gegevens hebben betrekking op objecten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens vervolgens zonder onevenredige inspanning naar een natuurlijk persoon herleidbaar zijn.
8.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister deze uitzonderingsgrond juist heeft toegepast en dat geen aanleiding bestaat om ook de bedrijfsnamen van eisers met toepassing van deze uitzonderingsgrond niet openbaar te maken. In de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023 [9] was aan de orde was of bedrijfsnamen waarin een familienaam terugkomt, geweigerd mogen worden op grond van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De Afdeling is in die uitspraak van oordeel dat openbaarmaking van de bedrijfsnamen niet op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (nu artikel 5.1., tweede lid, onder e, van de Woo) mag worden geweigerd. Het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer weegt niet op tegen het belang van openbaarmaking van de bedrijfsnamen. Ook hier heeft te gelden dat het uitgangspunt van de Woo is dat openbaarheid de regel is en dat dat uitgangspunt in de belangenafweging zwaar weegt. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt waarom hun belang zwaarder zou moeten wegen. Dit betekent dat de minister terecht heeft besloten de bedrijfsnamen van eisers, zowel van de besloten vennootschap als van de eenmanszaak, openbaar te maken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8.4.
De rechtbank heeft de minister tijdens de zitting voorgehouden dat op pagina 6 van het Rapport van Bevindingen nog wel de naam van de natuurlijke persoon staat vermeld. De minister heeft tijdens de zitting bevestigd dat die naam - gelet op de besluitvorming – alsnog dient te worden weggelakt op het moment dat tot openbaarmaking wordt overgegaan, overeenkomstig de strekking van het bestreden besluit. Deze kennelijke vergissing leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit of een proceskostenveroordeling, om dezelfde reden als in rechtsoverweging 5.3. is genoemd.
Beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage
9. Eisers voeren aan dat de mestsilo’s kwalificeren als milieu-informatie in de zin van artikel 19a, eerste lid, van de Wet milieubeheer en daarmee ook niet openbaar mogen worden gemaakt. Verder wijzen eisers op de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:153).
9.1.
Artikel 5.1., tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo bepaalt dat het openbaar maken van informatie eveneens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de Woo niet langer relevant is bij de toepassing van deze uitzonderingsgrond of sprake is van milieu-informatie. [10] Deze uitzonderingsgrond geldt – anders dan op grond van de Wob - voor alle soorten informatie. Verder overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling de vrees alleen voor onevenredige gevolgen door openbaarmaking onvoldoende is om die openbaarmaking te weigeren. De enkele algemene veronderstelling van wat sabotage van de mestsilo’s aan forse milieuschade tot gevolg zou kunnen hebben, is daarvoor onvoldoende. Er moeten concrete, actuele aanknopingspunten zijn aan de hand waarvan aannemelijk is dat sprake is van een dergelijke vrees. [11] Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers een concrete, actuele dreiging niet aannemelijk gemaakt. Het beroep op de uitzonderingsgrond uit artikel 5.1., tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo slaagt daarom ook niet.
Onevenredige benadeling
10. Tot slot voeren eisers aan dat openbaarmaking op grond van onevenredige benadeling achterwege moet blijven, omdat ten onrechte een boete is opgelegd aan een van eisers, de besloten vennootschap. Het hoger beroep over deze boete loopt nog.
10.1.
Artikel 5.1., vijfde lid, van de Woo bepaalt dat in uitzonderlijke gevallen openbaarmaking van andere informatie dan milieu-informatie voorts achterwege kan blijven indien openbaarmaking onevenredige benadeling toebrengt aan een ander belang dan genoemd in het eerste of tweede lid en het algemeen belang van openbaarheid niet tegen deze benadeling opweegt.
10.2.
De rechtbank stelt voorop dat het openbaar maken van informatie over de wijze waarop een toezichthouder toezicht houdt op bedrijven het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient. Het uitgangspunt van de Woo is dat bij de overheid berustende informatie in beginsel openbaar is. Volgens vaste rechtspraak [12] van de Afdeling zou dit slechts anders zijn indien openbaarmaking leidt tot onevenredig nadeel van het betrokken bedrijf en het belang van het voorkomen van dit nadeel zwaarder weegt dan het publieke belang van openbaarmaking. Van deze uitzondering op het uitgangspunt dat openbaarheid de regel is, is slechts sprake als zich bijzondere omstandigheden voordoen. Zo kan de aard van de verzochte informatie meebrengen dat openbaarmaking niet, of niet zonder context, mag plaatsvinden. Zo gaat het bij informatie over toezicht en controles regelmatig om informatie uit de fase voorafgaand aan een handhavingstraject en kan er met het oog op het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling aanleiding bestaan om de verzochte informatie te voorzien van context-informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een disclaimer of het verstrekken daarbij van een update met een weergave van de huidige stand van zaken, waardoor onevenredige gevolgen worden weggenomen.
10.3.
Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zich in deze zaak bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering rechtvaardigen op het uitgangspunt dat openbaarheid de regel is. Dat openbaarmaking van tot de bedrijven van eisers herleidbare informatie tot reputatieschade zal leiden, is daartoe onvoldoende. Bovendien heeft de minister het besluit tot openbaarmaking voorzien van context-informatie door in de inventarislijst te vermelden dat nog sprake is van een lopende (hoger) beroepsprocedure. Door het vermelden van deze informatie heeft de minister beoogd een gebalanceerd en volledig beeld te geven van de situatie. Inmiddels heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak [13] gedaan op het hoger beroep, zodat de boete die is opgelegd in rechte is komen vast te staan. Dat eisers het niet eens zijn met deze uitspraak en in dat kader tijdens de zitting een verklaring hebben overgelegd van 23 mei 2025 leidt niet tot een ander oordeel, omdat de juistheid van deze uitspraak niet ter beoordeling voorligt. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
Verzoek om schadevergoeding
11. Ter zitting hebben eisers een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM gedaan.
11.1.
De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepstermijn sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift door de minister is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
11.2.
De rechtbank stelt vast dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eisers op 6 september 2023 tot deze uitspraak twee jaar, drie maanden en elf dagen zijn verstreken. Dit is een overschrijding van drie maanden en elf dagen. Eisers hebben daarom recht op een schadevergoeding van € 500,-.
11.3.
Vervolgens is de vraag wie de schadevergoeding moet betalen. De minister heeft de redelijke termijn in bezwaar met tweeënhalve maand overschreden. De termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep is niet overschreden. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om de overschrijding volledig voor rekening van de minister te laten komen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Voor een veroordeling van de minister in de proceskosten voor het beroep bestaat daarmee geen aanleiding.
12.1.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen, krijgen eisers € 500,00 aan schadevergoeding die de minister moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers voor verleende rechtsbijstand in verband met dit verzoek. Die kosten bedragen € 453,50 (1 punt voor het ter zitting indienen van het schadeverzoek, met een waarde per punt van € 907,00 met een wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
  • veroordeelt de minister om aan eisers een schadevergoeding van € 500,00 te betalen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de minister aan haar verplichting heeft voldaan;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de minister aan haar betalingsverplichting heeft voldaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
2.Zaaknummer SHE 24/2591.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3091.
4.Artikel 4.1., tweede lid, van de Woo.
5.Artikel 2.5. van de Woo.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:884, r.o. 5.2.
7.Dit artikel komt nagenoeg overeen met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2066, r.o. 4.
10.Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 328, AB, p. 92.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:153.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:489, r.o. 9.