202304615/1/A3.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Regenboog Apotheek Bavel B.V., gevestigd in Bavel, gemeente Breda, (hierna: de vennootschap),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 juni 2023 in zaak nr. 22/663 in het geding tussen:
de vennootschap
en
het bestuur van Zorgonderzoek Nederland/Medische Wetenschappen (hierna: het bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2021 heeft het bestuur beslist op een informatieverzoek van de vennootschap op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) en informatie openbaar gemaakt.
Bij besluit van 20 december 2021 heeft het bestuur het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar gegrond verklaard en meer informatie openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 6 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Verder hebben dr. H.G. Ruhé en prof. dr. C.H. Vinkers, als psychiaters verbonden aan het TEMPO-onderzoek (voorheen: het TAPER-AD-onderzoek), een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vennootschap heeft de toestemming gegeven, bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De vennootschap heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2024, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. V. Slotboom en mr. D.J.C. Post, advocaten in Zeist, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. N.N. Bontje, advocaat in Den Haag, zijn verschenen. Voor het TEMPO-onderzoek is Vinkers verschenen. Aan de kant van de vennootschap is verder dr. P.C. Groot verschenen en aan de kant van het bestuur dr. ir. H.J.J. Moonen, H. Philippo en mr. J.D.R. Gorter.
Overwegingen
1. Bij brief van 2 november 2020 heeft de vennootschap verzocht om, voor zover hier van belang, openbaarmaking op grond van de Wob van documenten vanaf 1 januari 2015 over de afbouw van de antidepressiva venlafaxine en paroxetine. Bij e-mailbericht van 2 december 2020 heeft de vennootschap dit verzoek gepreciseerd. De documenten waarover het in deze zaak gaat, hebben betrekking op de bij het bestuur ingediende aanvraag om verlening van subsidie voor het TEMPO-onderzoek.
2. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid in werking getreden. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 20 december 2021, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.
3. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestuur openbaarmaking van informatie over de opzet van het TEMPO-onderzoek met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, mocht weigeren, omdat deelnemende patiënten en behandelaars door die informatie kunnen worden beïnvloed, wat de haalbaarheid en validiteit van het onderzoek ondermijnt en leidt tot onevenredig nadeel voor een aantal betrokkenen. Zij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het bestuur ten onrechte heeft volstaan met een algemene motivering voor alle met toepassing van deze bepaling weggelakte passages en dat het onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van onevenredige benadeling. Verder voert de vennootschap aan dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het bestuur heeft onderschreven dat openbaarmaking van informatie over de onderzoeksopzet de validiteit en haalbaarheid van het onderzoek ondermijnt. Zij wijst hierbij op de Verklaring van Helsinki van de World Medical Association, de door Groot opgestelde notitie ‘Haalbaarheid, validiteit en betrouwbaarheid TAPER-AD/TEMPO bij openbaarmaking’ van 17 maart 2023 en de door prof. dr. D. Healy opgestelde notitie ‘TAPER-AD Randomized Controlled Trial’ van 8 mei 2023. Verder wijst zij op een brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) van 4 oktober 2024 aan iemand die een melding heeft gedaan over een incident dat zich bij het TEMPO-onderzoek heeft voorgedaan.
3.1. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, luidt:
"Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen […] het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden."
3.2. Het bestuur en Vinkers hebben ter zitting van de Afdeling toegelicht dat in de weggelakte passages informatie staat over de inrichting van de twee verschillende afbouwmethoden binnen het TEMPO-onderzoek en dat geheimhouding van deze informatie voor het welslagen van het onderzoek cruciaal is. Volgens hen zouden de deelnemende patiënten en onderzoekers op basis van deze informatie immers vermoedens kunnen krijgen over de methode waarmee ze te maken hebben, waardoor hun gedrag en ervaringen kunnen worden beïnvloed.
De vennootschap heeft in het hogerberoepschrift voorbeelden gegeven van passages die volgens haar ten onrechte zijn weggelakt. De Afdeling heeft kennisgenomen van deze passages in de door het bestuur overgelegde vertrouwelijke stukken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het bestuur zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat openbaarmaking van deze informatie leidt tot onevenredig nadeel voor de medische wetenschap, de deelnemers aan het onderzoek, de patiëntenpopulatie als geheel, de subsidieaanvragers van het TEMPO-onderzoek, de betrokken onderzoeksinstellingen en het bestuur in zijn intermediaire rol als overheidsorgaan. Ieder van deze betrokkenen is vanuit het eigen belang erbij gebaat dat het onderzoek wordt uitgevoerd zonder dat de deelnemende patiënten en onderzoekers worden beïnvloed en het welslagen van het onderzoek in het geding komt. Het bestuur mocht aan deze belangen een groter gewicht toekennen dan aan het belang van openbaarmaking. Het bestuur mocht ook volstaan met een algemene motivering voor de weggelakte passages, omdat een motivering per passage gelet op het voorgaande zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. De Verklaring van Helsinki, de notities van Groot en Healy, en de brief van de IGJ bieden geen grond voor een ander oordeel. Hierbij is van belang dat het TEMPO-onderzoek op een bepaalde manier wordt uitgevoerd en dat hiervoor subsidie is verleend. Bij de beoordeling in het kader van de Wob of het bestuur de passages mocht weglakken, speelt geen rol of de initiatiefnemers van het onderzoek bij de opzet ervan andere keuzes hadden kunnen of moeten maken, of dat er vanuit een oogpunt van patiëntveiligheid mogelijk een bijzonder belang bij openbaarmaking bestaat.
Het betoog slaagt niet.
4. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Wob-verzoek geen betrekking heeft op informatie over het onderzoeksprotocol. Volgens haar ziet het Wob-verzoek wel degelijk op die informatie.
4.1. Het bestuur heeft zich in zijn schriftelijke uiteenzetting onweersproken op het standpunt gesteld dat het niet over het onderzoeksprotocol beschikt, omdat het geen informatie is die bij een subsidieaanvraag wordt overgelegd, en dat het onderzoeksprotocol bovendien pas na indiening van het informatieverzoek is ontwikkeld en voorgelegd aan de medisch-ethische toetsingscommissie.
Het betoog slaagt niet.
5. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestuur de naam van de co-financier van het onderzoek met toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, mocht weigeren. Volgens haar heeft het bestuur de toepassing van die bepalingen ondeugdelijk gemotiveerd.
5.1. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob, luidt:
"Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit […] bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld[.]"
5.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2638) dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt. In de openbaar gemaakte documenten staat informatie over de financiële bijdrage en de levering van producten van de co-financier aan het onderzoek. Die informatie geeft inzicht in de afzet van producten en de kring van afnemers en is in het kader van de subsidieaanvraag vertrouwelijk aan het bestuur medegedeeld. Door het openbaar maken van de naam van de co-financier zou die informatie aan een concreet bedrijf gekoppeld kunnen worden. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht de toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob, op de naam van de co-financier onderschreven.
Verder staat in de openbaar gemaakte documenten concurrentiegevoelige informatie over de voorwaarden waaronder de onderzoekers en de co-financier samenwerken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestuur zich bij de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de co-financier om niet aan deze informatie te worden gekoppeld.
Het betoog slaagt niet.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
7. Het bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
620