ECLI:NL:RBOBR:2025:739

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
24/1091 en 24/1092
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 13 februari 2025, zijn de zaken SHE 24/1091 en SHE 24/1092 aan de orde. De zaak betreft een WIA-uitkering van een werkneemster die door haar werkgever is herbeoordeeld. De werkneemster, die sinds 10 januari 2012 als interieurverzorgster werkte, meldde zich op 5 mei 2017 ziek. Na een wachttijd van 104 weken ontving zij op 27 maart 2019 een WIA-uitkering, waarbij zij voor 100% arbeidsongeschikt werd geacht. De werkgever verzocht op 22 oktober 2021 om herbeoordeling van de WIA-uitkering, waarop het UWV op 7 maart 2022 besloot dat de uitkering niet zou wijzigen, omdat de werkneemster weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De werkneemster maakte geen bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot haar niet-ontvankelijkheid in het beroep. De rechtbank oordeelde dat de werkneemster geen goede reden had om geen bezwaar te maken, en dat haar tijdelijke situatie van arbeidsongeschiktheid niet voldeed aan de criteria voor een IVA-uitkering. Het beroep van de werkgever werd ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de beperkingen van de werkneemster niet duurzaam waren en dat er voldoende benutbare mogelijkheden waren voor werk.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 24/1091 en SHE 24/1092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaken tussen

[naam] , uit [woonplaats] , werkneemster

(gemachtigde: mr. A.J.A.M. Veen-Brom),

[naam] B.V., uit [woonplaats] , werkgeefster

(gemachtigde: P.S. Dijkstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de uitkering van werkneemster op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Werkneemster en werkgeefster vinden allebei dat werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Het UWV is het daarmee niet eens en vindt dat werkneemster weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
De rechtbank verklaart het beroep van werkneemster niet-ontvankelijk, omdat zij zonder goede reden geen bezwaar heeft gemaakt tegen het eerdere besluit van het UWV waarin ook al staat dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank verklaart het beroep van werkgeefster ongegrond, omdat werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is.

Procesverloop

1. Werkgeefster heeft op 22 oktober 2021 een herbeoordeling van de WIA-uitkering van werkneemster aangevraagd. Met het besluit van 7 maart 2022 heeft het UWV beslist dat de WIA-uitkering van werkneemster niet wijzigt.
1.1.
Werkgeefster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 12 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard, en werkneemster volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt geacht.
1.2.
Werkneemster en werkgeefster hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van werkneemster is geregistreerd met zaaknummer 24/1091. Het beroep van werkgeefster is geregistreerd met zaaknummer 24/1092.
1.3.
Werkneemster en werkgeefster zijn beide (voorlopig) als derde-partij tot het geding toegelaten in de zaak waarin zij niet als eisende partij optreden.
1.4.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: werkneemster, vergezeld door haar gemachtigde en haar begeleider [naam] , en de gemachtigde van het UWV. De gemachtigde van werkgeefster is niet verschenen. Voorafgaand aan de zitting heeft de griffier telefonisch contact gehad met de gemachtigde van werkgeefster. Hij heeft toen verklaard dat hij verhinderd was om op de zitting te verschijnen, maar dat hij geen verzoek doet om een nieuwe zitting te bepalen.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Werkneemster was sinds 10 januari 2012 tot 2 mei 2019 werkzaam als interieurverzorgster bij werkgeefster voor gemiddeld 8,54 uur per week. Op 5 mei 2017 heeft werkneemster zich ziekgemeld. Na het doorlopen van de wachttijd van 104 weken arbeidsongeschiktheid heeft werkneemster op 31 januari 2019 een WIA-uitkering aangevraagd en op 27 maart 2019 heeft het UWV een WIA-uitkering aan werkneemster toegekend per 3 mei 2019. Werkneemster werd daarbij voor 100% arbeidsongeschikt geacht, omdat voor haar niet voldoende functies konden worden geselecteerd.
2.2.
Met het besluit van 7 maart 2022 is de mate van arbeidsongeschiktheid niet gewijzigd, maar de reden daarvan wel. Werkneemster ondergaat een intensieve behandeling van vier dagen per week tot mei 2023. Werkneemster heeft daarom volgens het UWV geen benutbare mogelijkheden, maar deze behandeling is eindig en daarom is die situatie niet duurzaam.
Het beroep van werkneemster (SHE 24/1091)
3. De rechtbank verklaart het beroep van werkneemster niet-ontvankelijk. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3.1.
Werkneemster heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 maart 2022. In artikel 6:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Met andere woorden: als werkneemster een goede reden heeft waarom ze geen bezwaar heeft gemaakt, dan kan haar beroepszaak inhoudelijk door de rechtbank worden behandeld.
3.2.
De rechtbank vindt dat er geen goede reden voor werkneemster was om geen bezwaar te maken tegen het besluit van 7 maart 2022. Het UWV heeft haar namelijk het besluit van 7 maart 2022 per post toegezonden. Verder heeft het UWV met een brief van 21 maart 2022 werkneemster op de hoogte gesteld van het door werkgeefster gemaakte bezwaar. Werkneemster heeft niet gesteld dat zij deze stukken niet heeft ontvangen. Werkneemster stelt dat er in de bezwaarfase geen contact met haar is geweest en dat wanneer er wel contact met haar was opgenomen, het UWV mogelijk tot een andere conclusie was gekomen. Dat maakt de zaak niet anders, omdat hieruit geen goede reden blijkt voor werkneemster om niet uit eigen beweging bezwaar te maken tegen het besluit van 7 maart 2022. Overigens blijkt uit het dossier dat het UWV op 11 april 2022 telefonisch contact met werkneemster heeft gehad om haar te informeren over de hoorzitting die in het kader van het bezwaar van werkgeefster zou plaatsvinden. Volgens de telefoonnotitie van het UWV heeft werkneemster toen aangegeven dat zij niet bij deze hoorzitting wenste te zijn.
Het beroep van werkgeefster (SHE 24/1092)
Werkneemster als derde-partij?
4. De rechtbank komt terug op de beslissing om werkneemster aan te merken als derde-partij in de zaak van werkgeefster. De rechtbank zal wat werkneemster in het beroep van werkgeefster naar voren heeft gebracht daarom buiten beschouwing laten. De rechtbank motiveert deze beslissing als volgt. Werkneemster is eerder aangemerkt als derde-partij in de zaak van werkgeefster zoals bedoeld in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb. Die beslissing heeft een voorlopig karakter en de rechtbank kan daar op ieder moment, uiterlijk bij uitspraak, op terugkomen. Uit de wetsgeschiedenis [1] en de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] volgt dat genoemde bepaling niet is bedoeld om een belanghebbende van wie het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, in de gelegenheid te stellen als partij deel te nemen aan een door een andere belanghebbende aangespannen geding om op deze wijze alsnog een inhoudelijke beoordeling door de bestuursrechter van zijn bezwaren tegen het bestreden besluit te bewerkstelligen. Van deze situatie is in dit geval sprake.
Standpunten van partijen
5. Werkgeefster is het niet eens met de beslissing van het UWV (waarvan de motivering is samengevat in overweging 2.2. van deze uitspraak). Zij verzoekt allereerst om de in bezwaar aangevoerde gronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Werkgeefster stelt dat de beperkingen van werkneemster duurzaam zijn en dat er daarom een IVA-uitkering aan werkneemster moet worden toegekend. Zij onderbouwt haar standpunt met een expertiserapport van Sazyes dat bestaat uit (deel)rapportages van verzekeringsarts R. Poedai van 16 november 2023, psychologen M.W. van Leeuwen en M. Benie van 16 november 2023 en psychiater E.V.S. Dekker van 16 november 2023. Verder is bijgevoegd een rapportage van dr. E.A. Dijkstra van 26 november 2023. Die concludeert op basis van met name de rapportage van psychiater Dekker tot chronische multiple psychiatrische problematiek waarvoor geen curatieve behandelingen meer zijn en waarvan de prognose niet gunstig is. De conclusie van Dijkstra is dat werkneemster per 21 oktober 2021 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
6. Naar aanleiding van het door werkgeefster ingediende rapporten heeft het UWV zijn standpunt aangevuld, in die zin dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) heeft aangegeven dat hij een deel van de beperkingen van werkneemster duurzaam acht. Deze duurzame beperkingen zijn opgenomen in een fictieve functionele mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts B&B geeft wel aan dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel, namelijk dat er op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden waren, niet is gewijzigd. Het UWV heeft vervolgens aan de hand van de fictieve FML een bottleneck-analyse uitgevoerd en stelt zich op het standpunt dat er voldoende geschikte voorbeeldfuncties zijn die passen bij de duurzame beperkingen en bekwaamheden van werkneemster. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (B&B) selecteerde daarvoor de functies Medewerker post (SBC-code 315133), Productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 111171) en Handmatig uitvoerder afwerking (SBC-code 268030). Vergelijking van het inkomen dat werkneemster in deze functies kan verdienen met het inkomen dat zij eerder als interieurverzorgster verdiende, leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 11,40%. Aangezien pas recht bestaat op een IVA-uitkering bij duurzame volledige arbeidsongeschiktheid (namelijk 80% of meer), blijft het UWV bij het standpunt dat de WIA-uitkering van werkneemster niet wijzigt.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
7. De rechtbank verklaart het beroep van werkgeefster ongegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7.1.
De rechtbank honoreert het verzoek van werkgeefster, om in beroep alles wat zij in de bezwaarschriftprocedure naar voren heeft gebracht, als herhaald en ingelast te beschouwen, niet. Het integraal herhalen en inlassen (of verzoeken het als zodanig te beschouwen) van wat er in bezwaar is aangevoerd zonder er specifiek op te wijzen waarin de reactie op die bezwaargronden in het bestreden besluit tekortschiet of onjuist is, levert onvoldoende op om van een gemotiveerde beroepsgrond te kunnen spreken. De rechtbank zal hier dan ook verder geen overwegingen aan wijden.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
7.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft ook geen tegenstrijdigheden aangetroffen in de rapportages van de verzekeringsarts en hun conclusies vloeien logisch voort uit hun bevindingen.
De medisch inhoudelijk beoordeling
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat werkgeefster met wat zij heeft aangevoerd geen twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de besluitvorming door het UWV. De rechtbank licht dat als volgt toe.
7.3.1.
Het UWV is ermee bekend dat werkneemster ernstige psychische klachten heeft, waarvoor zij een intensieve behandeling krijgt. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat werkneemster niet beschikt over benutbare mogelijkheden, omdat zij vanwege haar behandeling gedurende vier dagen in de week niet beschikbaar is voor werk. Hij acht haar beperkingen echter niet duurzaam, omdat de behandeling die zij krijgt gericht is op herstel en die behandeling zal eindigen in mei 2023. De verzekeringsarts B&B heeft het oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschreven en geconcludeerd dat diens verzekeringsgeneeskundige beoordeling gehandhaafd kan blijven.
7.3.2.
De rechtbank overweegt dat werkneemster ten tijde van de datum in geding (van 22 oktober 2021) een intensieve behandeling onderging van vier dagen in de week, waardoor zij niet beschikbaar was voor arbeid. De verzekeringsartsen van het UWV concludeerden daarom dat er geen benutbare mogelijkheden waren en om die reden werd ook geen FML opgesteld. Uit het dossier komt duidelijk naar voren dat deze situatie van geen benutbare mogelijkheden tijdelijk was. De behandeling die werkneemster ten tijde van de datum in geding onderging liep namelijk tot mei 2023. De situatie vanaf mei 2023 en welke restbeperkingen werkneemster vanaf dat moment heeft en welke behandelingen dan eventueel zouden volgen, is voor de beoordeling van deze zaak in zoverre niet relevant. Beoordeeld moet namelijk worden of de situatie van geen benutbare mogelijkheden vanwege het niet beschikbaar zijn voor arbeid op de datum in geding al duurzaam was. De rechtbank heeft geen twijfel dat de beperkingen van werkneemster ernstig zijn, maar deze beperkingen leidden niet tot volledige afhankelijkheid bij het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven (adl-afhankelijkheid). Het bestaan van geen benutbare mogelijkheden op de datum in geding was gebaseerd op de behandeling die werkneemster op dat moment onderging. Nu deze behandeling eindigde per mei 2023, mochten de verzekeringsartsen aannemen dat het bestaan van geen benutbare mogelijkheden vanwege deze behandeling niet duurzaam was. Mede in de door werkgeefster ingebrachte expertiserapporten ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen van het UWV.
7.3.3.
Werkgeefster stelt dat de beperkingen van werkneemster wel duurzaam zijn en onderbouwt dit met een expertiserapport van Sazyes. Uit dit expertiserapport volgt dat behandeling in de curatieve sector een gepasseerd station is. De prognose wordt als ongunstig gezien en moet daarom tot de conclusie leiden dat er duurzaam sprake is van geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank volgt werkgeefster niet in haar standpunt dat uit dit rapport volgt dat werkneemster op de datum in geding niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De verzekeringsarts B&B heeft op dit rapport gereageerd en de (in overweging 6. genoemde) fictieve FML opgesteld. Uit het daarop gevolgde arbeidsdeskundige onderzoek blijkt dat de duurzame beperkingen die werkneemster op de datum in geding had in minder dan 80% arbeidsongeschiktheid resulteren. Hieruit volgt dat haar volledige arbeidsongeschiktheid op dat moment niet duurzaam was. Deze conclusies zijn namens werkgeefster niet (verder) weersproken en de rechtbank ziet dan ook geen aanleiding die voor onjuist te houden.

Conclusies en gevolgen

8. Het beroep van werkneemster is niet-ontvankelijk. Het beroep van werkgeefster is ongegrond. Omdat werkneemster en werkgeefster geen gelijk krijgen, hebben zij geen recht op vergoeding van hun proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in zaak SHE 24/1091 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep in zaak SHE 24/1092 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Mutsaers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1991-92, 22 495, nr. 3, p. 117-118.
2.Zie de uitspraken van 29 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB9063, en van 20 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3707.