Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met bijlagen van verzoekster van 19 november 2024;
- het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van verzoekster van 2 juni 2025;
- het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van verzoekster van 31 juli 2025;
- de brieven van mr. P.J.A. van de Laar van 3 september 2025;
- de brief met bijlagen van verzoekster van 4 september 2025.
- [gemachtigde A] (manager behandelzaken [instelling] ) en
- mr. P.J.A. van de Laar namens verweerder.
2.De feiten
30 november 2023, gegrond verklaard. De klachtencommissie heeft aan verweerder ten laste van verzoekster een schadevergoeding toegekend van € 750,00 (7,5 maand x € 100,00).
3.Het (aanvullend) verzoek en het verweer3.1. Verzoekster verzoekt de rechtbank, na aanvulling:
4.De beoordeling
28 april 2023 tot 30 november 2023 onder meer gevoelens van stress, spanning en frustratie heeft ervaren. Ondanks dat hij bij opname de intentie had om – door het rookverbod binnen de instelling van verzoekster – te stoppen met roken, had verweerder ook de drang naar sigaretten. Dat is, volgens verweerder, inherent aan zijn verslaving. Verweerder heeft in de periode dat het algehele rookverbod gold af en toe aan rookwaar kunnen komen en beperkt (stiekem) gerookt. Daaruit kan worden afgeleid dat verweerder behoefte had aan roken en daar ook wat voor over had, aldus verweerder.
3 mei 2023 zien de dagelijkse voortgangsrapportages niet langer op het (stoppen met) roken en kan de rechtbank niet vaststellen dat er bij verweerder nog sprake was van enig geleden schade. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat verweerder slechts in de periode van 28 april 2023 tot en met 3 mei 2023 nadeel heeft ondervonden in de vorm van spanning en frustratie op grond waarvan hij recht heeft op een schadevergoeding naar billijkheid. Dat verweerder heeft aangegeven ook te willen stoppen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
5.De beslissing
mr. S.D.M. Michael, leden, tevens rechters, en in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. S.F.M. van den Berge als griffier.
Tegen de beslissing onder 5.2. staat hoger beroep open op grond van artikel 358, eerste lid, Rv.