ECLI:NL:RBOBR:2025:705

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
01/290550-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en mishandeling in bijzijn van minderjarige kinderen

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn echtgenote heeft mishandeld en geprobeerd heeft haar van het leven te beroven. De feiten vonden plaats op 10 september 2024 in Eindhoven, waar de verdachte met een mes meermalen in de rug van het slachtoffer stak, terwijl hun drie minderjarige kinderen toekeken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de ernst van de verwondingen en de wijze waarop deze zijn toegebracht. De verdachte werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, met een contactverbod en een gebiedsverbod van vijf jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding van €15.000,- voor immateriële schade aan het slachtoffer toegewezen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder met justitie in aanraking was gekomen wegens huiselijk geweld en dat de feiten een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer vormden. De rechtbank achtte de opgelegde straffen en maatregelen noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij en ter waarborging van de veiligheid van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.290550.24
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 november 2024 en 29 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 oktober 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 10 september 2024 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar letsel toe te brengen,
voornoemde [slachtoffer] met een mes meermalen heeft gestoken in haar rug, bovenlichaam en/of armen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 10 september 2024 te Eindhoven
zijn levensgezel en/of echtgenote, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen te slaan tegen het gezicht en/of hals;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten poging tot doodslag, en het onder 2 ten laste gelegde feit, mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde feit. De verdediging heeft bepleit dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vast is komen te staan met welk scherp voorwerp de verwondingen zijn toegebracht. Voorts is niet vast te stellen met welke kracht de steekverwondingen zijn toegebracht. Verdachte kan zich niets herinneren en het slachtoffer zat ineengedoken, waardoor het voor haar ook niet mogelijk was om te zien op welke wijze er is gestoken en met welke kracht dit is gebeurd. Verder kan niet vastgesteld worden hoe beide personen zich ten opzichte van elkaar hebben bewogen. De verdediging concludeert dat uit de letselrapportage blijkt dat de kans op overlijden verwaarloosbaar was. Gelet op het voorgaande stelt de verdediging dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer. Daarnaast kan verdachte zich niet herinneren wat er is gebeurd, waardoor de verdediging stelt dat verdachte zich niet bewust was van een eventuele kans op overlijden. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overweging van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Opzet op de dood
Op basis van het vastgestelde letsel uit de letselrapportage oordeelt de rechtbank dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Anders dan door de verdediging bepleit, is de rechtbank gezien de diepte van de drie steekwonden beschreven onder letsel 21 uit de letselrapportage van oordeel dat verdachte driemaal met enige kracht in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank oordeelt dat het op deze wijze en plaats steken in het lichaam een aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. In de directe omgeving van het gebied waar het slachtoffer is gestoken, bevinden zich namelijk belangrijke (slag)aderen en vitale organen zoals het hart en de longen. Wanneer deze geraakt worden, is de kans op overlijden hoog, zo blijkt uit de letselrapportage. Dat verdachte het slachtoffer niet daadwerkelijk in een slagader of vitale organen heeft geraakt, maakt niet dat er geen aanmerkelijke kans was dat dit zou gebeuren en dat zij als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Voor wat betreft de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte, overweegt de rechtbank dat het een algemene ervaringsregel is dat het driemaal met enige kracht met een mes steken in het bovenlichaam een hoge overlijdenskans van het slachtoffer meebrengt, zodat eenieder – en dus ook verdachte – geacht moet worden daarvan wetenschap te hebben. Door desalniettemin meerdere keren in het bovenlichaam van het slachtoffer te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zou komen te overlijden. Die handelingen van verdachte zijn bovendien naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Dat verdachte achteraf zegt zich niets meer van het steken te kunnen herinneren, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders. De rechtbank oordeelt dat bij verdachte op zijn minst sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
ConclusieGelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 impliciet primair en de onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader is omschreven.
Ter terechtzitting heeft de verdediging een aantal verweren gevoerd. Voor zover de rechtbank niet op die verweren heeft gerespondeerd, heeft de rechtbank die verweren als bewijsverweren aangemerkt. Die verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de rechtbank doen twijfelen aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1:
op 10 september 2024 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
voornoemde [slachtoffer] met een mes meermalen heeft gestoken in haar rug en armen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
hij op 10 september 2024 te Eindhoven zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen te slaan tegen het gezicht en de hals.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging voert aan dat verdachte voor het eerst in zijn leven in de gevangenis zit en dat dit veel met hem doet. Nu verdachte in detentie zit, kan hij geen contact krijgen met zijn kinderen. Verdachte heeft verder een blanco justitiële documentatie in Noorwegen. Gezien het voorgaande verzoekt de verdediging oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging verzoekt dan ook de voorlopige hechtenis bij de uitspraak direct op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder de feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling van zijn echtgenote. Verdachte heeft haar geslagen en meerdere malen met een mes gestoken. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate geschonden. De gedragingen van verdachte hadden tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. De feiten hebben grote indruk gemaakt op het slachtoffer, zoals ook ter zitting is gebleken uit haar slachtofferverklaring.
Strafverhogend
Er is sprake van een ver gaande vorm van huiselijk geweld. Verdachte heeft de feiten gepleegd tegen zijn echtgenote en bovendien in haar woning. Daarmee heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, hetgeen nog extra bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. Een woning is immers bij uitstek de plaats waar mensen zich veilig behoren te voelen. Verdachte is daarnaast eerder met justitie in aanraking gekomen wegens huiselijk geweld tegen het slachtoffer. Wat de rechtbank verdachte daarnaast zwaar aanrekent, is dat hij de geweldshandelingen tegen zijn echtgenote in het bijzijn van hun drie kleine kinderen heeft gepleegd. Zij zijn er getuige van geweest dat hun vader hun moeder heeft mishandeld en meermalen met een mes heeft gestoken, waardoor zij ernstig werd verwond en hevig bloedde. Verdachte heeft hen in een positie gebracht, waarin zij hebben ingegrepen, wat niet alleen heel beangstigend voor hen moet zijn geweest, maar waarbij zij ook zelf gewond zijn geraakt. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer en zijn kinderen in een hulpeloze toestand achtergelaten.
Strafmodaliteit
De rechtbank is van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, in verband met een juiste normhandhaving een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats is.
Tussenconclusie
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren onder aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Gezien de veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Gebieds- en contactverbod als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, zal de rechtbank aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen in de vorm van een direct en indirect contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de gehele gemeente Eindhoven. De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van vijf jaren. Hoewel deze maatregel grotendeels samenvalt met de op te leggen gevangenisstraf, acht de rechtbank deze passend en geboden. Het contactverbod voorkomt dat verdachte vanuit detentie op welke manier dan ook, direct telefonisch of indirect via anderen, contact zoekt met het slachtoffer en het gebiedsverbod voorkomt in geval van eventueel bijzonder verlof of (voorwaardelijke) in vrijheid stelling dat verdachte het slachtoffer in Eindhoven opzoekt.
Dit contact- en locatieverbod wordt incidenteel opgeschort, wanneer dit in verband met eventueel contact met de kinderen noodzakelijk is én daartoe uitdrukkelijk schriftelijke toestemming is verkregen van de in dat kader betrokken hulpinstantie, zoals Veilig Thuis.
Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid maatregel
De rechtbank ziet aanleiding te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend jegens het slachtoffer zal gedragen.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Derhalve zal de rechtbank ambtshalve ook de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel namelijk aangewezen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een totaalbedrag van € 16.516,50, bestaande uit € 1.516,50 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade. De materiële schade bestaat uit kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering, kleding, littekencrème en reiskosten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Gezien de laattijdigheid van het indienen van de vordering heeft de raadsvrouw deze niet met de anderstalige verdachte kunnen bespreken. Gezien de omvang, civiele complexiteit, het tijdstip van indienen en het feit dat de vordering is ingediend door een advocaat die zich op 20 september 2024 heeft gesteld en tijdens de pro forma behandeling op 28 november 2024 heeft aangegeven tijdig de vordering in te zullen dienen, moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden. Voorts stelt de verdediging dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, omdat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad de vordering met verdachte te bespreken en dit in strijd is met het recht op een eerlijk proces van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het oordeel van de rechtbank.
Materiële schadevergoeding
De rechtbank stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding op 28 januari 2025 is verstuurd naar de rechtbank en de overige procesdeelnemers, één dag voor de inhoudelijke behandeling van de zaak op 29 januari 2025. De verdediging betwist de omvang van de materiële schade in algemene zin, maar de raadsvrouw heeft de posten niet met verdachte kunnen bespreken. De rechtbank is er gelet op het voorgaande niet van verzekerd dat verdachte in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen verdachte als verweer tegen de gevorderde materiële schadevergoeding wil aanvoeren. Daarom verklaart de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering voor zover het de materiële schadevergoeding betreft niet-ontvankelijk.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is, anders dan voor wat betreft de materiële schadevergoeding, van oordeel dat de vergoeding van immateriële schade in zijn geheel als een voorzienbare en eenvoudig te beoordelen post te bestempelen is. Daarom volgt de rechtbank de verdediging niet in haar standpunt dat de verdediging met de laattijdigheid van het indienen van de vordering onvoldoende gelegenheid zou zijn geboden tot voorbereiding op verweer tegen dit deel van de vordering.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte letsel opgelopen en derhalve komt de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 sub b BW in aanmerking voor immateriële schadevergoeding. Uit het voorgaande blijkt immers dat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen én op andere wijze in haar persoon is aangetast. De rechtbank is voorts van oordeel dat het door de benadeelde partij in haar vordering aangehaalde arrest van het hof Amsterdam uit 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2020:182) en het aangehaalde vonnis van de rechtbank Oost-Brabant uit 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:4341) belangrijke overeenkomsten heeft met onderhavige zaak voor wat betreft de schade en de gevolgen. In deze uitspraken zijn respectievelijk bedragen ter hoogte van € 10.000,- en € 15.000,- toegewezen. In de zaak van het hof Amsterdam ziet de rechtbank een aantal verschillen ten opzichte van onderhavige zaak die de rechtbank tot het oordeel brengen dat de benadeelde partij een hogere immateriële schadevergoeding toekomt. Zo is de benadeelde partij in onderhavige zaak meermaals gestoken en heeft het feit in haar eigen woning plaatsgevonden. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding in haar geheel tot een hoogte van € 15.000,- voor toewijzing in aanmerking komt, vermeerderd met de wettelijke rente hierover.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
De vorderingen van de benadeelde partijen
Namens de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een bedrag van elk € 5.000,- aan immateriële schade. Namens de benadeelde partij [betrokkene 3] is een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de juridische eisen om voor shockschade in aanmerking te komen, nu bij geen van de drie benadeelde partijen een psychiatrisch erkend ziektebeeld is vastgesteld.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op dezelfde gronden als ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer] op het standpunt gesteld dat ook de voornoemde kinderen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Daarbij is de vraag opgeworpen of de slachtofferadvocaat, gezien het ouderlijk gezag dat verdachte als hun vader over hen heeft, rechtsgeldig gevolmachtigd is om de vorderingen namens de minderjarige kinderen in te stellen en namens hen te ondertekenen.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor wat betreft deze vorderingen geldt naar het oordeel van de rechtbank onverkort hetgeen zij hiervoor ten aanzien van de door benadeelde partij [slachtoffer] gevorderde vergoeding van materiële schade heeft overwogen. Anders dan voor wat betreft haar vordering tot vergoeding van immateriële schade, geldt voor wat betreft de vordering van de kinderen naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze als een voorzienbare en eenvoudig te beoordelen post te bestempelen is, hetgeen onder meer blijkt uit hetgeen de officier van justitie en de verdediging dienaangaande naar voren hebben gebracht. Hierdoor verklaart de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38v, 38w, 38z, 45, 57, 287, 300, 304 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
poging tot doodslag
t.a.v. feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
contactverbodvoor de duur van
5 jaren (maatregel 38v Sr)
Het contactverbod houdt in dat de veroordeelde gedurende vijf jaren op geen enkele manier – direct of indirect – contact zoekt of heeft met:
- [slachtoffer] , geboren op [1989]
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gebiedsverbodvoor de duur van
5 jaren (maatregel 38v Sr)
Het gebiedsverbod houdt in dat de veroordeelde zich gedurende vijf jaren niet bevindt in:
- De gemeente Eindhoven
Dit contact- en locatieverbod wordt incidenteel opgeschort, wanneer dit in verband met contact met de kinderen noodzakelijk is én daartoe uitdrukkelijk schriftelijke toestemming is verkregen van de in dat kader betrokken hulpinstantie, zoals Veilig Thuis.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
T.a.v. feit 1:
Een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Maatregel van schadevergoeding voor [slachtoffer]
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 15.000,- euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 110 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 15.000,- euro, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 3] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. Beex, griffier,
en is uitgesproken op 12 februari 2025.