ECLI:NL:RBOBR:2025:676

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/01/408972 / HA ZA 24-622
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkheid en verwijzing naar de kantonrechter in huurrechtelijke geschil tussen onder bewind gestelde partijen

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Oost-Brabant, betreft het een incident in een huurrechtelijke procedure tussen twee onder bewind gestelde partijen, [rechthebbende 1] en [rechthebbende 2], die een affectieve relatie hebben gehad. Beide partijen zijn onder bewind gesteld met benoeming van dezelfde bewindvoerder. De hoofdzaak draait om de verdeling van de huurrechten van hun gezamenlijke appartement. De eisende partij, [rechthebbende 1], heeft de procedure op eigen naam ingesteld, maar met instemming van de bewindvoerder, die als formele procespartij wordt aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel [rechthebbende 1] niet zelf procesbevoegd is, het gebrek kan worden hersteld door een bewijs van instemming van de bewindvoerder. Dit bewijs is overgelegd, waardoor de bewindvoerder als formele procespartij kan optreden.

De rechtbank heeft de primaire vordering tot niet-ontvankelijkheid van [rechthebbende 1] afgewezen ten aanzien van de bewindvoerder, maar toegewezen ten aanzien van [rechthebbende 2]. Dit betekent dat [rechthebbende 1] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen tegen [rechthebbende 2], omdat ook hij onder bewind is gesteld en niet zelf kan optreden. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de kamer voor kantonzaken, aangezien de vordering van [rechthebbende 1] een onderwerp betreft dat door de kantonrechter behandeld moet worden, ongeacht de waarde van de vordering. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De beslissing van de rechtbank is op 5 februari 2025 uitgesproken door mr. E.J.C. Adang. De zaak is verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken op 20 februari 2025, waarbij partijen niet hoeven te verschijnen, en zij kunnen zich ook zonder advocaat laten vertegenwoordigen in de verdere procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/408972 / HA ZA 24-622
Vonnis in incident van 5 februari 2025
in de zaak van
[beschermingsbewindvoerder van eiser en gedaagde] ,h.o.d.n. [naam] Beschermingsbewind,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[rechthebbende 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. T.H. Hermans te Helmond,
tegen

1.[beschermingsbewindvoerder van eiser en gedaagde] , h.o.d.n. [naam] Beschermingsbewind,

in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. A.M.C. Machielse te Veldhoven.
Partijen zullen hierna [rechthebbende 1] , de bewindvoerder en [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 oktober 2024,
  • de incidentele conclusie (primair) tot niet-ontvankelijkheid en (subsidiair) tot verwijzing naar de kantonrechter,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
In het kort
1.3.
[rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] huurt de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). [rechthebbende 1] is medehuurder van de woning. [rechthebbende 1] en [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] zijn onder bewind gesteld en hebben dezelfde bewindvoerder. [rechthebbende 1] en [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] hebben een affectieve relatie gehad. Hun relatie is inmiddels beëindigd, maar zij wonen nog samen – met hun minderjarige kind [A] – in de woning. [rechthebbende 1] stelt dat sprake is van huiselijk geweld en dat zij geen alternatieve woonruimte heeft. Zij heeft daarom een procedure ingesteld tegen [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] en de bewindvoerder en vordert (in de hoofdzaak) te bepalen dat het huurrecht van de woning aan haar wordt toegedeeld en dat [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] wordt veroordeeld om de woning te verlaten.

2.De beoordeling

in het incident tot niet-ontvankelijkheid

2.1.
De bewindvoerder en [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] vorderen primair om [rechthebbende 1] niet-ontvankelijk te verklaren. Zij stellen dat [rechthebbende 1] niet procesbevoegd is, omdat enkel de bewindvoerder een procedure over huurrechten kan starten en niet de onder bewind gestelde zelf. Ten aanzien van [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] geldt bovendien dat ook hij geen formele procespartij kan zijn, omdat hij onder bewind is gesteld.
2.2.
[rechthebbende 1] voert gemotiveerd verweer.
2.3.
Bij beschikkingen van 26 oktober 2020 heeft de kantonrechter van deze rechtbank een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende 1] en over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] . Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden (artikel 1:438 lid 1 en 2 BW). De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW). Door de Hoge Raad is in een arrest van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) in een huurzaak geoordeeld dat de bewindvoerder dient op treden als formele procespartij ten behoeve van de partij wiens goederen onder bewind zijn gesteld.
2.4.
Het voorgaande betekent volgens de bewindvoerder en [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] dat [rechthebbende 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij zelf deze procedure heeft ingesteld in plaats van haar bewindvoerder. De rechtbank volgt hen hierin niet. Dit gebrek kan namelijk worden hersteld door een bewijs van instemming van de bewindvoerder met het voeren van deze procedure (zie de uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 13 april 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1464). [rechthebbende 1] heeft van deze mogelijkheid tot herstel gebruik gemaakt door het overleggen van een verklaring, waarin de bewindvoerder [rechthebbende 1] toestemming verleent voor het voeren van deze procedure. Met het bewijs van instemming voor het voeren van een procedure wordt de bewindvoerder aangemerkt als de formele procespartij en treedt zij in de plaats van de rechthebbende, [rechthebbende 1] . Dit is in de kop van het vonnis al aangepast. De procesvertegenwoordiging door de bewindvoerder staat los van de vraag of van [rechthebbende 1] in staat is om zelf in rechte op te treden. De omstandigheid dat er belangenverstrengeling kan ontstaan doordat de bewindvoerder in deze procedure voor zowel [rechthebbende 1] als [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] optreedt, staat aan deze beslissing niet in de weg. De rechtbank geeft aan [rechthebbende 1] en/of [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] wel in overweging om van bewindvoerder te wisselen om een dergelijke belangenverstrengeling te voorkomen.
2.5.
Uit wat hiervoor onder 2.3 overwogen, volgt echter dat [rechthebbende 1] alleen ontvankelijk is in haar vorderingen ten aanzien van de bewindvoerder. Voor [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] geldt immers ook dat hij in deze procedure niet zelf kan optreden, maar door de bewindvoerder vertegenwoordigd wordt. Een en ander betekent dat [rechthebbende 1] ten aanzien van [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] niet-ontvankelijk is. De primaire incidentele vordering wordt dus afgewezen ten aanzien van de bewindvoerder en toegewezen ten aanzien van [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] .
2.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in het incident tot verwijzing naar de kantonrechter
2.7.
Nu de primaire incidentele vordering ten aanzien van de bewindvoerder wordt afgewezen, wordt toegekomen aan de subsidiaire incidentele vordering, te weten die tot verwijzing van de zaak naar de kamer voor kantonzaken. [rechthebbende 1] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.8.
Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank betreft de vordering van [rechthebbende 1] een onderwerp dat op grond van art. 93 onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Daarom zal de zaak (ten aanzien van de bewindvoerder) worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
2.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot niet-ontvankelijkheid
3.1.
wijst de vordering ten aanzien van de bewindvoerder af,
3.2.
wijst de vordering ten aanzien van [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] toe,
3.3.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het incident tot verwijzing naar de kantonrechter
3.4.
wijst de vordering toe,
3.5.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.6.
verklaart [rechthebbende 1] niet-ontvankelijk in haar vorderingen ten aanzien van [rechthebbende 2 tevens gedaagde sub 2] ,
3.7.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Eindhoven, op
20 februari 2025 om 9.00 uur,
3.8.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.9.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.10.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.