ECLI:NL:RBOBR:2025:674

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/01/404126 / HA ZA 24-296
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom van perceel van gemeente verkregen door verjaring; voorlopige voorziening tot ontruiming toegewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een incident betreffende de ontruiming van een perceel dat in gebruik is door de gedaagde. De gemeente Gemert-Bakel, eiseres in conventie, vorderde ontruiming van het perceel, omdat zij stelt dat zij eigenares is, dan wel dat de gedaagde het perceel onrechtmatig in gebruik heeft. De gedaagde beroept zich op verjaring en stelt dat zij eigenares is geworden van het perceel. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente toegewezen, waarbij zij oordeelde dat de gemeente voldoende belang heeft bij de voorlopige voorziening en dat de kans groot is dat de vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat de gedaagde, als erfgenaam van haar overleden echtgenoot, gehouden is het perceel terug te leveren op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het perceel binnen twintig dagen en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde hieraan niet voldoet. De proceskosten zijn eveneens aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/404126 / HA ZA 24-296
Vonnis in incident van 12 februari 2025
in de zaak van
De openbare rechtspersoon
GEMEENTE GEMERT-BAKEL,
te Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. U.T. Hoekstra,
tegen
[gedaagde]
,
te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W.A. Braams.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, van de gemeente,
- de akte met productie behorende bij de dagvaarding, van de gemeente,
- de akte schorsing rechtsgeding, van de gemeente,
- de akte uitlating n.a.v. schorsing, van [gedaagde] ,
- de incidentele conclusie tot voorlopige voorziening, van de gemeente,
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in het incident, van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte in conventie, reconventie en het incident houdende uitlating producties, overlegging producties en vermeerdering van eis, van de gemeente,
- de e-mail / akte van 16 december 2024 met producties 13 en 14, van de gemeente.
1.2.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan

2.1.
De hoofdzaak gaat over een perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] [kadastrale aanduiding] . [gedaagde] heeft het perceel (deels) in gebruik. De gemeente vordert ontruiming van het perceel, omdat zij eigenares ervan is althans [gedaagde] via een onrechtmatige daad eigenares ervan is geworden. Volgens [gedaagde] is zij echter eigenares, waarbij zij een beroep doet op verjaring.
2.2.
In het incident vordert de gemeente bij wijze van voorlopige voorziening ontruiming van het perceel.
2.3.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2.4.
De gemeente baseert haar vordering op artikel 223 Rv. Dit artikel luidt:
“1. Tijdens een aanhangig geding kan iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
2. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.”
2.5.
Uit de rechtspraak volgt het volgende. Een op artikel 223 Rv gestoelde vordering strekt ertoe om gedurende de duur van de aanhangige hoofdprocedure voorlopige maatregelen te treffen. De vordering dient samen te hangen met de hoofdvordering en eiser dient daarbij voldoende belang te hebben. Verder moet van eiser (in dit geval de gemeente) niet kunnen worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemzaak afwacht. Bij de beoordeling dient de rechter de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin. [1]
2.6.
In het licht van dit beoordelingskader is de rechtbank van oordeel dat de vordering in het incident moet worden toegewezen op grond van het volgende.
2.7.
De vordering in het incident hangt samen met de vordering in de hoofdzaak.
2.8.
De rechtbank acht de kans dat het gevorderde zal worden toegewezen op basis van het gestelde vooralsnog zeer groot, op grond van het volgende.
2.9.
Kern van het betoog van [gedaagde] is dat zij via verjaring en via overdracht onder algemene titel eigenares is geworden van het perceel. Echter, ook als van de juistheid daarvan wordt uitgegaan, dan nog acht de rechtbank de kans zeer groot dat [gedaagde] gehouden zal zijn het perceel terug te leveren, namelijk op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) en de bepaling dat schadevergoeding in natura mogelijk is (artikel 6:103 BW). [A] , de voormalige en thans overleden echtgenoot van [gedaagde] , heeft immers dan de eigendom van het perceel verkregen door inbezitneming in 1996, terwijl in ieder geval uit het kadaster bleek dat dit niet van hem was. Dat kwalificeert als een onrechtmatige daad. Daaruit volgt dat de gemeente een vordering op grond van onrechtmatige daad heeft op [A] (en thans op [gedaagde] als erfgenaam). [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat de vordering van de gemeente op grond van onrechtmatige daad is verjaard (artikel 3:310 lid 1 BW), maar dat de vordering is verjaard volgt niet uit de stellingen van partijen.
2.10.
De gemeente heeft de verjaring in ieder geval met de dagvaarding van 23 april 2024 gestuit. Voor een geslaagd beroep op verjaring op grond van de vijfjaarstermijn uit artikel 3:310 lid 1 BW moet vaststaan dat de gemeente langer dan vijf jaar daarvoor (dus uiterlijk op 22 april 2019) bekend was met het feit dat zij het eigendom van het perceel door inbezitneming was verloren. Uit de rechtspraak [2] volgt dat het bekendheidscriterium
subjectiefmoet worden opgevat – dat betekent dat beslissend is wat de benadeelde (in casu: de gemeente) daadwerkelijk wist en niet om wat zij had behoren te weten.
2.11.
[gedaagde] heeft, naar het voorlopige oordeel van de rechtbank, geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de gemeente vijf jaar voor 23 april 2024 bekend was in voornoemde zin met het verlies van de eigendom.
[gedaagde] heeft niet concreet gesteld dat de gemeente op 22 april 2019 of eerder bekend was met het feit dat zij de eigendom had verloren, noch wie van de gemeente hiermee bekend was.
[gedaagde] heeft diverse omstandigheden gesteld waaruit volgt dat (iemand van) de gemeente bekend had
kunnenzijn met het eigendomsverlies, maar dat is onvoldoende, omdat, zoals hiervoor is weergegeven, het gaat om de subjectieve bekendheid.
In het bijzonder heeft [gedaagde] aangevoerd dat in 2017 een dichtbijgelegen gebouw (“ [naam] ”) is gesloopt en gesteld dat er een ambtenaar toezicht moet hebben gehouden op de sloop, maar daaruit volgt nog niet dat – voor zover [gedaagde] dat heeft bedoeld te zeggen – de gemeente / de ambtenaar ermee bekend was dat [A] de eigendom van het perceel inmiddels door verjaring had verkregen.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de gemeente in 2017 een naast het perceel gelegen perceel aan [A] heeft verkocht. Dat betekent echter niet dat de gemeente in 2017 ermee bekend was dat zij de eigendom van het perceel door verjaring was kwijtgeraakt. Het duidt er vooral op dat de gemeente vond dat zij tot 2017 eigenares was van het verkochte perceel, maar dat zegt niets over haar visie op de eigendom van het perceel waarover deze procedure gaat.
3. De gemeente heeft onbetwist gesteld dat in 2017 is gesproken over verkoop van het perceel en dat de gemeente toen heeft aangegeven dat perceel niet te willen verkopen. [gedaagde] heeft ook gesteld dat [A] destijds heeft aangegeven dat hij het gehele perceel wilde kopen, maar dat dat niet kon. Dit duidt erop dat [A] ook vond dat hij niet eigenaar was geworden. Dit is in strijd met het standpunt van [gedaagde] dat de gemeente had moeten begrijpen dat [A] eigenaar was geworden, voor zover [gedaagde] daarop de verjaring baseert.
4. In de procedure is een brief overgelegd van 17 juli 2019 waarin [A] de gemeente bericht dat hij zich beroept op verjaring. Op deze brief kan de verjaring niet worden gestoeld, omdat deze brief binnen de termijn van vijf jaar voor 23 april 2024 valt (los van het feit dat betwist is dat deze brief is ontvangen).
2.12.
Daar komt het volgende bij. Zoals de gemeente bij dagvaarding heeft toegelicht, heeft zij – kort gezegd – een overeenkomst met een (in ieder geval) groot financieel belang gesloten voor het ontwikkelen van het gebied waar het perceel onderdeel van uitmaakt. Hoe sneller de gemeente het gebied, inclusief het perceel, levert, hoe sneller zij de koopsom ontvangt. Vertraging in de ontvangst van de koopsom betekent schade in de orde van € 27.000,- per jaar zoals onbetwist is gesteld. Dat is substantieel. Verder is te voorzien dat als de gemeente het perceel niet ter beschikking stelt is, de ontwikkelaar vorderingen kan instellen en deze kunnen, gezien het belang van de gehele ontwikkelingsovereenkomst, groot zijn. Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag wanneer het gebied bebouwd zou kunnen gaan worden. Volgens de gemeente zou dat mogelijk zijn vanaf mei 2025, terwijl [gedaagde] daarover diverse standpunten inneemt (in randnummer 3.2. conclusie van antwoord in incident neemt zij het standpunt in dat het mogelijk bebouwd gaat worden vóór het vonnis in deze procedure, in randnummer 3.9 conclusie van antwoord in incident neemt zij het standpunt in dat de kans dat er op korte termijn bebouwd gaat worden niet zo groot is). Hoe dan ook, duidelijk is dat er enig risico is dat de gemeente wordt geconfronteerd met een grote claim als zij het perceel niet ter beschikking stelt voordat vonnis in de hoofdzaak is gewezen, omdat de ontwikkelaar al had willen bouwen maar dit feitelijk niet mogelijk is. Dat een dergelijke grote claim niet geheel verhaalbaar zal zijn op [gedaagde] is gesteld door de gemeente en niet betwist door Van Broek. Verder is de schade in verband met € 27.000,- aan misgelopen rente over de koopsom vanwege de vertraagde levering niet betwist.
2.13.
Weliswaar heeft [gedaagde] hiertegenover gesteld dat zij er belang bij heeft dat de voorlopige voorziening niet wordt toegewezen, omdat toewijzing ervan zou kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen (omdat kortweg het perceel bebouwd zou kunnen gaan worden). Dit is echter geen reden om de vordering af te wijzen. Op basis van het voorgaande schat de rechtbank de kans klein dat [gedaagde] schade zal lijden vanwege de toewijzing. Bovendien zal [gedaagde] dan de schade kunnen verhalen op de gemeente en dat is, naar de rechtbank veronderstelt, een kredietwaardige partij.
2.14.
[gedaagde] heeft overigens ook aangevoerd dat zij niet degene is geweest die onrechtmatig heeft gehandeld – dat is haar voormalige en thans overleden echtgenoot [A] , aldus [gedaagde] . Dit betekent echter niet dat de vordering op grond van onrechtmatige daad op [gedaagde] niet toewijsbaar zal zijn. [gedaagde] is immers erfgenaam van [A] en thans schuldenaar van die vordering.
2.15.
De rechtbank is, gezien de geschatte kans in de hoofdzaak en het grote financiële belang, van oordeel dat het belang voor de gemeente zodanig groot is dat niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de bodemzaak afwacht. De vordering wordt daarom toegewezen.
2.16.
De gevorderde dwangsom wordt toegewezen op de in de beslissing weergegeven wijze. Aan [gedaagde] zal een termijn van twintig dagen worden gegeven voor het ontruimen van het perceel.
2.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gemeente worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00
2.18.
De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad wordt toegewezen. De gemeente heeft er immers belang bij dat zij het perceel ter beschikking kan stellen (zodat het kan worden ontwikkeld) en dat dit niet kan worden tegengehouden / vertraagd door een hoger beroep, zeker gezien het hiervoor genoemde risico op claims en de hiervoor beschreven schade. Verder, zoals hiervoor ook is toegelicht, acht de rechtbank de kans vooralsnog klein dat dit vonnis zal leiden tot gevolgen die onomkeerbaar zijn, maar die moeten worden teruggedraaid, en is de gemeente bovendien, naar de rechtbank veronderstelt, een kredietwaardige partij.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
veroordeelt [gedaagde] voor de duur van dit geding het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] [kadastrale aanduiding] voor zover bij haar in gebruik, te ontruimen en het gebruik ervan binnen twintig dagen na betekening van dit vonnis te beëindigen,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de gemeente van een dwangsom van € 500,- per dag dat niet aan het bepaalde in r.o. 3.1. is voldaan, met een maximum van € 50.000,-,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis, wat betreft het bepaalde in r.o. 3.1. t/m 3.3., uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 25 juni 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2129, in het bijzonder randnummer 2.8.
2.O.a. HR 6 april 2001, ECLI:NL:HR:2002:AB0900, NJ 2002/383 en HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:627, NJ 2022/170.