ECLI:NL:RBOBR:2025:5871

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
25/620
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor vleeskalkoenen en aanpassing geluidsvoorschriften

Op 22 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de omgevingsvergunning voor een pluimveehouderij in de gemeente Land van Cuijk. De rechtbank oordeelde dat het vergunnen van twee situaties, namelijk het houden van vleeskalkoenen en vleeskuikens, in strijd is met het wettelijke systeem van het omgevingsrecht. De rechtbank vernietigde de vergunning voor het houden van vleeskalkoenen, maar handhaafde de vergunning voor het houden van vleeskuikens. Dit besluit was mede gebaseerd op de overweging dat het college van burgemeester en wethouders geen verdere stappen hoefde te ondernemen ter beperking van de risico’s voor de volksgezondheid door endotoxine-uitstoot. De rechtbank heeft ook enkele correcties aangebracht in de geluidsvoorschriften van de vergunning. De eisers, omwonenden van de pluimveehouderij, waren van mening dat de vergunning onvoldoende gemotiveerd was en dat er gezondheidsrisico’s waren door de fijnstofuitstoot. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghoudster voldoende maatregelen had genomen om de fijnstofemissie te reduceren en dat het college in redelijkheid had kunnen afzien van een dialoog over verdere maatregelen. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de vergunning op bepaalde punten onvoldoende gemotiveerd was, met name met betrekking tot de geluidsnormen, en heeft deze onderdelen vernietigd. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de proceskosten van de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/620

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4], en [eiser 5],uit [woonplaats], eisers
(gemachtigde: ir. [naam]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk,

(het college)
(gemachtigden: mr. E.C.S.J. Frenken en ir. [naam]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam], uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. T. Pothast).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een door het college verleende omgevingsvergunning milieu voor het veranderen van een pluimveehouderij aan de [adres] en [adres] in [vestigingsplaats]. In hetzelfde besluit zijn ook maatwerkvoorschriften gesteld en eerdere maatwerkvoorschriften ingetrokken. De vergunning ziet op twee situaties, het houden van vleeskalkoenen of het houden van vleeskuikens
1.1.
Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de aangevraagde omgevingsvergunning verleend had mogen worden.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het vergunnen van twee situaties in strijd is met het wettelijke systeem in het omgevingsrecht. Daarom vernietigt de rechtbank de vergunning voor het houden van vleeskalkoenen. Ook brengt de rechtbank enkele correcties aan in de geluidsvoorschriften van de vergunning door zelf in de zaak te voorzien. De vergunning voor het houden van vleeskuikens blijft echter in stand, mede omdat de rechtbank van oordeel is dat het college geen verdere dialoog of stappen hoefde te nemen ter beperking van de risico’s voor de volksgezondheid door endotoxine uitstoot. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. In rechtsoverweging 2 staat het procesverloop en de feiten worden genoemd in rechtsoverweging 3. Daarna volgt de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. Aan het einde van de uitspraak geeft de rechtbank de conclusie en de correctie van het resterende deel van de omgevingsvergunning.

Procesverloop

2. Vergunninghoudster heeft op 3 september 2023 een aanvraag ingediend voor het veranderen van haar pluimveehouderij. Het college heeft de aangevraagde omgevingsvergunning met het bestreden besluit van 29 januari 2025 verleend.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft op verzoek van de rechtbank een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met zaak SHE 25/389 op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de eerste twee eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college, [naam] namens vergunninghoudster, de gemachtigde van vergunninghoudster en haar deskundige [naam].

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
  • Vergunninghoudster exploiteert een kalkoenenhouderij en akkerbouwbedrijf aan de [adres] en [adres] in [vestigingsplaats].
  • Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer heeft voor deze inrichting, destijds gevestigd aan de [adres] en [adres], op 23 oktober 2010 een revisievergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer en op 11 oktober 2011 een omgevingsvergunning voor bouwen verleend.
  • Op 3 september 2023 heeft vergunninghoudster het college verzocht een omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van haar inrichting aan de [adres] en [adres]. Zij heeft verzocht om een vergunning voor 2 opties.
  • Het college heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. In de publicatie staat vermeld dat zienswijzen tot en met 15 januari 2024 kunnen worden ingediend.
  • Op 3 september 2024 heeft vergunninghoudster het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant verzocht om verlening van een natuurvergunning.
  • Op 9 april 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een overdekte uitloop aan de stallen en het plaatsen van een keerwand. Deze omgevingsvergunning is herroepen naar aanleiding van het bezwaar van omwonenden. Hiertegen heeft vergunninghoudster eveneens beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder nummer SHE 25/389.
Duiding besluitvorming
4. In het bestreden besluit worden twee (van elkaar afwijkende) wijzen van in werking zijn van de inrichting, met andere woorden, twee situaties vergund. Dit wordt ook wel een of-of vergunning genoemd.
  • Situatie 1 omvat het houden van 34.199 vleeskalkoenen in drie van de vijf bestaande stallen (de stallen 4, 6 en 7). Deze stallen worden voorzien van een emissiearm huisvestingssysteem met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag (BWL 2010.13.V7) in combinatie met een warmtewisselaar (BWL 2021.01). Voor deze optie is een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) aangevraagd als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 2.2a, lid 4, onder a, sub 4, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
  • Situatie 2 omvat het oprichten van 84.995 dierplaatsen voor vleeskuikens binnen (vier) bestaande stallen (de stallen 4, 6, 8 en 9) en het houden 84.955 vleeskuikens. Dit is op grond van de Europese richtlijn industriële emissies (Rie) een IPPC-installatie. De stallen worden voorzien van hetzelfde emissiearme huisvestingssysteem. Voor deze optie is een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu aangevraagd als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
4.1.
In het bestreden besluit is voor situatie 1 een OBM verleend en zijn maatwerkvoorschriften opgelegd. Voor situatie 2 is een omgevingsvergunning milieu verleend. Aan deze vergunning zijn vergunningvoorschriften verbonden. Beide situaties zijn vergund in één vergunning.
4.2.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 september 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.3.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat onder de Omgevingswet zowel het houden van de vergunde aantallen vleeskuikens als kalkoenen in beide opties als een milieubelastende activiteit wordt aangemerkt waarvoor ingevolge artikel 5.1, tweede lid, onder b, Omgevingswet in samenhang met artikel 3.200 en 3.202 van het Besluit activiteiten leefomgeving een omgevingsvergunning is vereist.
Beoordeling beroepsgronden
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit bij brief van 6 januari 2025 en dat het college daarop niet heeft beslist. Alleen hierom al is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
5.1.
Het college merkt hierover op dat geen zienswijzen zijn ontvangen binnen de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbesluit.
5.2.
Desgevraagd hebben eisers ter zitting aangegeven dat de zienswijzen zijn verzonden per gewone post. De rechtbank is van oordeel dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij binnen de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbesluit daadwerkelijk zienswijzen hebben ingediend.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat dit geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van het ingediende beroep. Eisers zijn allen belanghebbende bij het bestreden besluit. Aan belanghebbenden wordt in omgevingsrechtelijke zaken niet langer tegengeworpen dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 april 2021) [1] .
6. Eisers hebben ter zitting de zienswijzen die zij stellen te hebben ingebracht, herhaald als beroepsgrond. Desgevraagd hebben zij aangegeven dat zij alleen de zienswijze inlassen dat in een vergunning ten onrechte meerdere typen vergunningen worden verleend voor meerdere situaties en dat de zienswijzen over de MER-beoordeling van de vleeskalkoenen en het al dan niet aanhaken van een natuurtoestemming niet als beroepsgrond worden ingediend.
6.1.
Het college is van oordeel dat dit een nieuwe beroepsgrond is die te laat en in strijd met een goede procesorde wordt ingediend.
6.2.
Vergunninghoudster sluit zich hierbij aan.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn partijen door het herhalen van de betreffende zienswijze niet in hun belangen geschaad. De zienswijze was als productie bijgevoegd bij het beroepschrift en maakt deel uit van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het college heeft bovendien gereageerd op één van de zienswijzen (het al dan niet aanhaken van een natuurtoestemming). Bovendien richt het gehele beroep van eisers zich zowel tegen de verlening van een vergunning voor de vleeskuikens als verlening van de vergunning voor de vleeskalkoenen. De rechtbank acht het herhalen en inlassen van deze zienswijze dus niet in strijd met een goede procesorde.
6.4.
Op de zitting heeft het college alsnog een standpunt ingenomen met betrekking tot deze beroepsgrond. Het college heeft verduidelijkt dat sprake is van een of-of vergunning. Er worden ofwel vleeskuikens in alle stallen ofwel vleeskalkoenen in alle stallen gehouden. Het is niet de bedoeling geweest om een situatie te vergunnen waarbij in enkele stallen vleeskuikens en in de andere stallen vleeskalkoenen worden gehouden. Volgens het college is het vergunnen van meerdere alternatieve scenario’s wel mogelijk.
6.5.
Vergunninghoudster heeft bevestigd dat sprake is van een vergunning waarbij maar één situatie aan de orde is. De dieren worden in rondes gehouden waarbij in één ronde alle stallen met dezelfde diersoort worden gevuld en worden gehouden. Vergunninghoudster wil op termijn alleen vleeskuikens gaan houden en heeft het houden van vleeskalkoenen als vangnet aangevraagd. Er is geen kalkoenenslachterij meer in Nederland en er wordt niet meer geïnnoveerd. Overigens worden op dit moment wel vleeskuikens naast vleeskalkoenen gehouden.
6.6.
De rechtbank stelt vast dat de huisvestingssystemen in beide situaties hetzelfde zijn. Weliswaar hebben deze andere nummers, maar dat komt doordat twee verschillende diersoorten worden gehouden. Als vleeskuikens worden gehouden, zal stal 7 niet worden gebruikt. Vleeskuikens zullen worden gehouden in zeven rondes per jaar en vleeskalkoenen in drie rondes per jaar.
6.7.
In de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2023 [2] heeft de Afdeling overwogen dat het niet mogelijk is om twee inhoudelijk verschillende bouwplannen binnen één aanvraag getrapt beoordeeld te krijgen. De systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wabo, het Bor en de Regeling omgevingsrecht staat er aan in de weg dat een dergelijke getrapte aanvraag wordt ingediend. Hierbij acht de Afdeling van belang dat eventuele derde belanghebbenden geconfronteerd kunnen worden met een rechtsonzekere situatie. Deze rechtbank heeft hetzelfde geoordeeld in de uitspraak van 15 september 2023. [3]
6.8.
Ook in deze kwestie is de rechtbank van oordeel dat het vergunnen van twee situaties in één vergunning in strijd is met de systematiek van de Awb, de Wabo en het Bor. Naast de door de Afdeling genoemde nadelen, is in dit geval slechts in de titel van de paragraaf van de vergunningvoorschriften en maatwerkvoorschriften aangegeven op welke situatie de voorschriften betrekking hebben.
6.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat deze beroepsgrond slaagt. Gelet op het voornemen van vergunninghoudster om op termijn alleen vleeskuikens te houden, zal de rechtbank het bestreden besluit voor zover hierin een vergunning is verleend voor het houden van vleeskalkoenen vernietigen. Dat betekent concreet dat de toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo (de OBM) wordt vernietigd en dat de bijbehorende maatwerkvoorschriften worden vernietigd. Wat eisers hebben aangevoerd over het houden van vleeskalkoenen zal de rechtbank hierna niet meer bespreken. Hierna zal de rechtbank wel beoordelen of het resterende deel van het bestreden besluit (de vergunning voor het houden van vleeskuikens) rechtmatig is.
7. Eisers vrezen voor hun gezondheid vanwege de hoge fijnstof-uitstoot en de daaraan gerelateerde endotoxinen. Een groot aantal woningen (zeker 10), waaronder die van eisers, bevinden zich ruimschoots binnen de normafstand uit de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Gezondheid: endotoxine toetsingskader 1.0 (243 meter). Het dichtstbijgelegen gevoelige object ([adres]) bevindt zich op slechts 78 meter afstand. Het college heeft de vergunning toch verleend omdat de vereiste afstand in de eerder vergunde situatie nog groter was (330 meter), zodat het endotoxinerisico kleiner wordt. Gelet op het stappenplan in de Notitie had het college zich echter moeten afvragen of niet verdergaande maatregelen van vergunninghoudster kunnen worden verlangd om de emissies van fijnstof en daarmee de blootstelling van de omgeving aan endotoxinen te beperken, zie ook de uitspraak van de rechtbank uit 2022 [4] en het rapport van Livestock Wageningen research uit 2016 [5] . Nu het college dit heeft nagelaten is het bestreden besluit volgens eisers onvoldoende gemotiveerd.
7.1.
Het college hanteert bij de beoordeling van risico’s vanwege de emissie van endotoxinen het Endotoxine Toetsingskader 1.0 (de Notitie). Niet in geschil is dat er meerdere woningen zijn gelegen binnen de afstand waar de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m³ wordt overschreden. Het college erkent dat er gezondheidsrisico’s kunnen zijn door blootstelling aan emissies vanuit veehouderijen met endotoxinen. Er is voor omwonenden sprake van een verhoogd risico op gezondheidseffecten ten gevolge van endotoxineblootstelling gerelateerd aan de fijnstofemissie van dit bedrijf. Dit blijkt ook uit het advies van de GGD van 30 juni 2023. Hierin worden de aangevraagde wijzigingen met betrekking tot de risico’s voor de volksgezondheid als acceptabel beschouwd omdat in de beoogde situatie 1 de fijnstofemissie afneemt.
7.2.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 mei 2020 [6] overwogen dat een gemeente de Notitie kan hanteren om te voorkomen dat omwonenden van veehouderijen onnodige gezondheidsrisico's lopen als gevolg van de vergunningverlening aan veehouderijen. De Notitie is opgesteld om vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader bij de vergunningverlening aan veehouderijen de effecten van endotoxinen te kunnen betrekken. In de Notitie staat dat de Gezondheidsraad voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht in het rapport "Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen" van 30 november 2012 een advieswaarde van 30 EU/m³ heeft vastgesteld. Met het endotoxinetoetsingskader kan op basis van de bronsterkte voor individuele veehouderijen de afstand worden bepaald die moet worden aangehouden om te voldoen aan de advieswaarde van de Gezondheidsraad. De mogelijke blootstelling aan endotoxinen is binnen die contour hoger dan de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m³.
De Notitie voorziet in een stappenplan. Hierin is onder meer als een van de laatste stappen het volgende opgenomen: “Wanneer uit de individuele en/of cumulatieve toetsing blijkt dat:
- de advieswaarde van de Gezondheidsraad niet wordt overschreden; of
- de advieswaarde wel wordt overschreden, maar de emissie van fijnstof-endotoxine niet toeneemt (overschrijding wordt niet groter);
dan kan worden overwogen om: de vergunning te verlenen of toch de dialoog aan te gaan met de veehouder over een verdere afname van de fijnstofemissie”.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat door toepassing van het vergunde huisvestingsysteem de fijnstofemissie afneemt naar 1.583,3 kg per jaar. De fijnstofemissie in de oude situatie resulteert in een vereiste afstand van 330 meter. In de nieuwe situatie is een afstand van 243 meter nodig om te voldoen aan de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m³. Ook in de vergunde situatie wordt de advieswaarde van de Gezondheidsraad overschreden, maar wordt het endotoxinerisico voor alle omwonenden kleiner. Volgens het stappenplan kan dan worden overwogen om de vergunning te verlenen of de dialoog aan te gaan met de veehouder over een verdere afname van de fijnstofemissie.
7.4.
De vraag is of een dialoog had moeten worden aangegaan om een verdere afname te bereiken. In een andere uitspraak van 6 oktober 2022 [7] heeft de rechtbank een dergelijke verplichting aangenomen. In dit geval is de rechtbank echter van oordeel dat het college, gelet op het positieve advies van de GGD en de forse afname van risico’s in de vergunde situatie 1, in redelijkheid heeft kunnen afzien van het aangaan van een dialoog voor verdere stappen. De rechtbank is bovendien ter zitting gebleken dat de vrees van eisers met name is gelegen in de situatie dat vleeskalkoenen (met meer fijnstofemissie) worden gehouden en dat is niet langer aan de orde. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
8. Eisers vinden dat het college een te hoge geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddeld geluidsniveau heeft opgenomen van 45 dB(A). Die sluit niet aan bij de streefwaarde van 40 dB(A), die past bij landelijk gebied. Het bedrijf heeft blijkens de eerder verleende vergunning en het akoestisch rapport bij het bestreden besluit geen geluidsruimte van 45 dB(A) etmaalwaarde nodig. Afgezien van de woning [adres], kan het bedrijf in de dagperiode overal toe met 40 dB(A). Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geluidsbelasting vanwege de A73 leidt tot een referentieniveau van 45 dB(A) etmaalwaarde bij de omliggende woningen. Eisers wijzen er op dat blijkens het akoestisch rapport de in voorschrift 3.2.1 opgenomen grenswaarde voor de nachtperiode bij twee van de woningen van eisers in de situatie met vleeskuikens, niet nageleefd kan worden.
8.1.
Het college acht de richtwaarde van 45 dB(A) in de dagperiode voor een rustige woonwijk met weinig verkeer in dit geval van toepassing en niet de richtwaarde van 40 dB(A) voor een landelijke omgeving. De inrichting ligt op relatief korte afstand van de A73, er zijn meerdere bedrijven in lintbebouwing aanwezig en op een nabijgelegen bedrijventerrein en er is een woonwijk ten westen van de inrichting. Volgens het college kan deze omgeving niet worden getypeerd als landelijke omgeving. De richtwaarde van 45 dB(A) in de dagperiode komt ook overeen met de in artikel 2.17, lid 5 van het Activiteitenbesluit opgenomen grenswaarde voor vast opgestelde installaties en toestellen. Gelet op de aard van de omgeving hanteert het college de volgende geluidsnormen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie:
  • 45 dB(A) op 1,5 m hoogte in de dagperiode (tussen 6.00 en 19.00 uur)
  • 40 dB(A) op 5 m hoogte in de avondperiode (tussen 19.00 en 22.00 uur)
  • 35 dB(A) op 5 m hoogte in de nachtperiode (tussen 22.00 en 6.00 uur).
Deze normen zijn voor situatie 2 (de vleeskuikens) neergelegd in voorschrift 3.2.1 van de vergunning. Het college merkt op dat een strengere normering is opgenomen dan in de revisievergunning uit 2010 met een geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode van 50 dB(A). Omdat uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat niet bij elk geluidgevoelig object volledig kan worden voldaan aan deze geluidnormering heeft het college de benodigde geluidruimte voor drie woningen afzonderlijk in de voorschriften vastgelegd. Voorschrift 3.2.3 van het bestreden besluit met de afwijkende normering voor drie woningen verwijst naar voorschrift 3.3.1. Ter zitting heeft het college aangegeven dat dit een overduidelijke kennelijke verschrijving is en dat had moeten worden verwezen naar voorschrift 3.2.1. De afwijkende normering in voorschrift 3.2.3 is overgenomen uit het akoestisch onderzoek.
8.2.
De rechtbank is ook van oordeel dat sprake is van een kennelijke verschrijving in voorschrift 3.2.3 van het bestreden besluit. Het is duidelijk dat hierin wordt verwezen naar voorschrift 3.2.1 van het bestreden besluit. De rechtbank is verder van oordeel dat de geluidnormering voor de nachtperiode in voorschrift 3.2.3 van het bestreden besluit aansluit bij tabel 5.2 in het akoestisch rapport in de aanvraag en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat vergunninghoudster niet aan voorschrift 3.2.3 kan voldoen.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat het bedrijf van vergunninghoudster ligt in het buitengebied van [vestigingsplaats] tussen het bedrijventerrein van [vestigingsplaats] aan de westzijde (op ongeveer 500 m afstand) en de A73 aan de oostzijde (op ongeveer 400 m afstand). Het referentieniveau van de A73 is in 2002 gemeten en is bij meerdere omliggende woningen hoger dan de richtwaarde voor een rustige woonwijk. In de directe nabijheid liggen enkele burgerwoningen, bedrijfswoningen en woningen behorende bij (voormalige) veehouderijen ten noorden, zuiden en westen van het bedrijf. Op ongeveer 700 meter ligt de bebouwde kom van [vestigingsplaats]. Verder wordt de directe omgeving gebruikt als grasland en bouwland. In de oude situatie (de revisievergunning van 23 november 2010 en latere maatwerkvoorschriften) gold een grenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode.
8.4.
De rechtbank beschouwt de directe omgeving van het bedrijf niet direct als een rustige woonwijk maar eerder als een landelijke omgeving. Het college heeft echter beoordelingsruimte om af te wijken van de richtwaarde. Het college heeft de activiteiten in de directe omgeving bij de afweging mogen betrekken alsmede de normering in de eerdere vergunningen en in het Activiteitenbesluit milieubeheer (45 dB(A) in de dagperiode). De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het referentieniveau van de A73 na de laatste meting in 2002 is afgenomen en ziet hierin geen aanleiding voor een strengere norm. Gelet op de toenemende verkeersdrukte zal het referentieniveau eerder zijn gestegen en ligt het niet in de rede om een geluidgrenswaarde op te nemen die lager ligt dan het referentieniveau. Het college heeft verder in de afweging mogen betrekken dat in de oude vergunning een soepelere geluidsnormering was opgenomen en dat in het Activiteitenbesluit milieubeheer soortgelijke waarden zijn opgenomen. Daarmee heeft het college voldoende gemotiveerd waarom in dit geval wordt aangesloten bij de richtwaarde voor een rustige woonwijk en niet bij de richtwaarde van een landelijke omgeving. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eisers wijzen er op dat in de voorschriften de dagperiode in afwijking van de Handreiking industrielawaai aanvangt om 6 uur ’s ochtends.
9.1.
Het college heeft aangesloten bij de aanvangstijden in het (voormalige) Besluit landbouw milieubeheer en het (voormalige) Besluit glastuinbouw. Deze tijden komen beter overeen met de start van de werkzaamheden en activiteiten op agrarisch gerelateerde bedrijven.
9.2.
Vergunninghoudster geeft aan dat zij uit de voeten kan met een aanvangstijd van 7:00 uur.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de Handreiking industrielawaai. In de voorschriften van de overgelegde revisievergunning van 23 november 2010 en in de maatwerkvoorschriften geluid van 2 september 2014 is een nachtperiode aangehouden van 23.00 uur tot 7.00 uur. Vergunninghoudster heeft niet aangegeven dat een vroegere aanvangstijd in de nu vergunde situatie noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en er was geen aanleiding om de dagperiode te verruimen. Deze beroepsgrond slaagt.
10. Eisers betogen tenslotte dat in de omgevingsvergunning ten onrechte geen controlevoorschrift met betrekking tot geluid is opgenomen.
10.1.
Het college heeft hiervoor geen noodzaak gezien omdat voor de ventilatoren en de dempers wordt uitgegaan van vaste gegevens die uit productbladen blijken, waardoor er geen onzekerheid bestaat over de geluidsemissie.
10.2.
In de vergunningvoorschriften 3.1.1 t/m 3.2.3 zijn grenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. Deze voorschriften zijn doelvoorschriften als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, van het Bor. De omgevingsvergunning heeft betrekking op een IPPC-installatie. Daarom moeten op grond van artikel 5.5, vierde lid, van het Bor geluidcontrolevoorschriften in de vergunning worden opgenomen. Nu het college heeft nagelaten om voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau controlevoorschriften op te nemen, is het bestreden besluit op dit punt in strijd met artikel 5.5, vierde lid, van het Bor. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de tussenuitspraak van de Afdeling van 16 december 2015 [8] en in de tussenuitspraak van de rechtbank van 30 december 2019 [9] . Gelet op het feit dat de geluidgrenswaarden in voorschrift 3.2.3 nauw aansluiten bij de berekende geluidsbelasting, acht de rechtbank een controlevoorschrift in dit geval wel noodzakelijk. Overigens kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een eenmalige controlemeting. Zij vindt hiervoor steun in de uitspraken van de Afdeling van 14 juli 2010 [10] en 26 augustus 2015 [11] .

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat in het bestreden besluit ten onrechte twee wijzen van in werking zijn van de inrichting naast elkaar zijn vergund. Daarnaast is het bestreden besluit op de hierboven aangegeven onderdelen onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij een OBM is verleend voor de situatie 1 waarin vleeskalkoenen worden gehouden alsmede de maatwerkvoorschriften voor vleeskalkoenen. Daarnaast vernietigt de rechtbank de voorschriften 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.3.1 en 3.3.2 van het bestreden besluit voor zover hierin is bepaald dat de dagperiode aanvangt op 06:00 uur, voor zover hierin geen controlevoorschrift als bedoeld in artikel 5.5 van het Bor is opgenomen en voor zover in voorschrift 3.2.3 is verwezen naar voorschrift 3.3.1.
11.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf de volgende beslissingen:
  • De rechtbank wijzigt het aanvangstijdstip van de dagperiode in de voorschriften 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.3.1 en 3.3.2 van het bestreden besluit naar 07:00 uur.
  • Wijzigt de eerste volzin van voorschrift 3.2.3 als volgt:
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 3.2.1 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, op de in onderstaande tabel opgenomen geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan:
- De rechtbank verbindt het volgende voorschrift 3.2.4 aan het bestreden besluit:
Binnen drie maanden nadat de inrichting is voltooid en in werking is gebracht, dient de drijver van de inrichting een controlerapportage aan het bevoegd gezag over te leggen waaruit door middel van metingen en/of berekeningen conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de geldende geluidnormen, opgenomen in voorschrift 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3.
11.2.
De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Dat betekent dat er geen vleeskalkoenen meer mogen worden gehouden. De vergunning heeft alleen betrekking op vleeskuikens. Dat betekent ook dat vergunninghoudster zich moet houden aan de gewijzigde aanvangstijd en binnen drie maanden de controlerapportage moet maken.
11.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,00 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder dient het college de verletkosten van € 300,00 van [eiser 2], exploitant van een eenmanszaak, te vergoeden. Het college moet ook de door [eiser 2] en [eiser 1] gemaakte reiskosten vergoeden op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klas, ten bedrage van in totaal € 71,20.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 29 januari 2025 voor zover daarin is beslist dat een OBM (toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo) wordt verleend en maatwerkvoorschriften worden opgelegd, alsmede voorschriften 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.3.1 en 3.3.2 van het bestreden besluit voor zover hierin is bepaald dat de dagperiode aanvangt op 06:00 uur, voor zover hierin geen controlevoorschrift als bedoeld in artikel 5.5 van het Bor is opgenomen en voor zover in voorschrift 3.2.3 is verwezen naar voorschrift 3.3.1
  • wijzigt het aanvangstijdstip van de dagperiode in voorschriften 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.3.1 en 3.3.2 van het bestreden besluit naar 07:00 uur
  • wijzigt de eerste volzin van voorschrift 3.2.3 als volgt:
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 3.2.1 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, op de in onderstaande tabel opgenomen geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan:
- verbindt het volgende voorschrift 3.2.4 aan het bestreden besluit:

Binnen drie maanden nadat de inrichting is voltooid en in werking is gebracht, dient de drijver van de inrichting een controlerapportage aan het bevoegd gezag over te leggen waaruit door middel van metingen en/of berekeningen conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de geldende geluidnormen, opgenomen in voorschrift 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3.

  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 2.185,20 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. R.H.W. Frins, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.2a
1. Als categorieën activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, voor zover deze plaatsvinden binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de wet, wordt tevens aangewezen:
4) ten minste 1.500 stuks pluimvee behorend tot de diercategorieën E1 tot en met E5, F1 tot en met F4, G1, G2 en J1, (…).
Artikel 5.5
1. De voorschriften die aan een omgevingsvergunning worden verbonden, geven de doeleinden aan die de vergunninghouder in het belang van de bescherming van het milieu dient te verwezenlijken op een door hem te bepalen wijze.
(…)
4. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden, en voor zover die vergunning betrekking heeft op een IPPC-installatie worden daaraan in ieder geval voorschriften verbonden, inhoudende dat:
a. door monitoring of op een andere wijze wordt bepaald of aan de vergunningvoorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt voldaan, waarbij:
1. 1°. de wijze van bepaling wordt aangegeven, die ten minste betrekking heeft op de methode en frequentie van de bepaling en de procedure voor de beoordeling van de bij die bepaling verkregen gegevens, en die tevens betrekking kan hebben op de organisatie van die bepalingen en beoordelingen en op de registratie van die gegevens en de resultaten van die beoordeling;
2. 2°. monitoringseisen worden gebaseerd op voor die IPPC-installatie relevante BBT-conclusies en bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken;
de bij die bepaling verkregen gegevens aan het bevoegd gezag regelmatig en ten minste jaarlijks moeten worden gemeld of ter inzage gegeven of anderszins ter beschikking moeten worden gesteld van het bevoegd gezag.

Voetnoten

4.ECLI:NL:RBOBR:2022:4211, r.o. 30.4-30.6.
5.Het rapport “Additionele maatregelen ter vermindering van emissies van bio aerosolen uit stallen: verkenning van opties, kosten en effecten op de gezondheidslast van omwonenden”.