ECLI:NL:RBOBR:2025:5752

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
11074959_E11092025
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomsten en ontruiming van percelen door de gemeente Land van Cuijk

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Land van Cuijk en [gedaagde] over de ontbinding van twee pachtovereenkomsten en de ontruiming van drie percelen. De gemeente vorderde ontbinding van de pachtovereenkomsten omdat [gedaagde] de percelen niet meer voor bedrijfsmatige landbouw gebruikte. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht de pachtovereenkomsten kon ontbinden, aangezien [gedaagde] niet had aangetoond dat er nog sprake was van een bedrijfsmatige agrarische exploitatie. De rechtbank stelde vast dat de pachtovereenkomsten per 1 november 2025 eindigen en dat [gedaagde] de percelen moet ontruimen. Daarnaast werd de ontruiming van een derde perceel, dat [gedaagde] in bruikleen had, ook toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen van de gemeente toe en legde de proceskosten op aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
PACHTKAMER
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11074959 CV EXPL 24-2324
Vonnis van 11 september 2025
in de zaak van:
DE GEMEENTE LAND VAN CUIJK,
zetelende in Cuijk,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: [D] ,
tegen
[gedaagde],
wonende in [plaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.J.M. van Santvoort.

1.Inleiding en het vervolg van de procedure

1.1
De gemeente en [gedaagde] hebben in de kern nog een geschil over drie punten:
ontbinding van de pachtovereenkomst ten aanzien van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] [kadastrale aanduiding 1] (groot 3.98.00 ha) en de ontruiming daarvan,
ontbinding van de pachtovereenkomst ten aanzien van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] [kadastrale aanduiding 2] gedeeltelijk (groot 3.29.90 ha) en de ontruiming daarvan,
ontruiming van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] [kadastrale aanduiding 3] (groot 3.32.64 ha) dat [gedaagde] al jarenlang in bruikleen heeft.
1.2
De gemeente wil dat er zo snel mogelijk een einde komt aan de pachtovereenkomsten met betrekking tot de percelen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] gedeeltelijk, en dat [gedaagde] beide percelen ontruimt. De hoofdreden hiervoor is dat [gedaagde] volgens de gemeente de gepachte percelen niet (meer) gebruikt voor bedrijfsmatige landbouw. Een andere, bijkomende, reden is dat [gedaagde] de gepachte percelen niet zelf heeft bewerkt. Daarnaast wil de gemeente dat [gedaagde] ook een derde perceel, het perceel [kadastrale aanduiding 3] , ontruimt. De aanleiding hiervoor is dat [gedaagde] het perceel om niet in gebruik heeft, dat de gemeente het gebruik heeft opgezegd en dat hij desondanks weigert het perceel ter vrije beschikking te stellen. Aan alle ontruimingsvorderingen heeft de gemeente een dwangsom gekoppeld.
1.3
[gedaagde] is het om verschillende redenen niet eens met de standpunten van de gemeente en hij wil dat alle vorderingen worden afgewezen. In essentie stelt [gedaagde] het volgende. Bedrijfsmatige agrarische exploitatie is nog steeds aan de orde. Sterker nog, er is de laatste tijd sprake van een stijgende lijn binnen de onderneming ( [A] aan de [adres] in [plaats] , een biologisch gemengd agrarisch bedrijf met voornamelijk vleesvee, paarden en akkerbouw dat volledig Skal is gecertificeerd). De resultaten in 2023 waren beperkt, maar verklaarbaar (met name door ziekte van [gedaagde] ). Bovendien is in 2024 de bedrijfsvoering volledig hervat, zijn er allerlei plannen voor de nabije toekomst en is het eind van de financiële afwikkeling van zijn echtscheiding in zicht. Er is dan ook sprake van een reële agrarische bedrijfsvoering, gericht op een duurzaam ondernemersrendement. Het is niet vereist dat jaarlijks winst wordt behaald. Verder is onderverpachting zoals de gemeente beweert, niet aan de orde geweest. Er is hoogstens sprake geweest van tijdelijke waarneming. Gelet op dit alles verzet hij zich tegen de gevorderde ontbinding van de pachtovereenkomsten met betrekking tot percelen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] gedeeltelijk. Daarnaast heeft [gedaagde] voor perceel [kadastrale aanduiding 3] met de gemeente een bestendige afspraak gemaakt, waardoor de opzegging van de gemeente niet rechtsgeldig is en er is in ieder geval geen redelijke opzegtermijn in acht genomen. [gedaagde] had dit perceel tot 2012 immers in eigendom en bij de ruilovereenkomst met de gemeente is afgesproken dat hij het perceel kon blijven gebruiken.
1.4
Met dit vonnis komt een einde aan alle geschilpunten tussen partijen. Dit vonnis is namelijk het vervolg op, en tegelijkertijd het sluitstuk van, het op 9 januari 2025 door de pachtkamer gewezen tussenvonnis en de daarna op 10 juni 2025 gehouden mondelinge behandeling (hierna: zitting).
1.5
De pachtkamer blijft in dit eindvonnis bij wat in het tussenvonnis van 9 januari 2025 is overwogen en beslist. Samengevat komt dat hierop neer:
het door [gedaagde] opgeworpen bevoegdheidsincident (in de zin van artikelen 1019j en 1019l van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) is afgewezen, en dus worden alle drie de door de gemeente ingestelde vorderingen in de hoofdzaak (zoals hiervoor bij 1.1 omschreven) tegelijkertijd behandeld,
in de hoofdzaak zal een zitting worden gehouden.
Met het tussenvonnis is onderdeel a) (het incident) afgerond, maar dat geldt niet voor onderdeel b) (de hoofdzaak). Over dat laatste gaat dit vonnis.
1.6
De zitting heeft op 10 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij was namens de gemeente aanwezig [B] (adviseur grondzaken) en [C] (adviseur grondzaken), bijgestaan door [D] als gemachtigde. Ook was [gedaagde] tijdens de zitting aanwezig, bijgestaan door mr. J.J.M. van Santvoort als gemachtigde. Tijdens de zitting hebben de gemeente en [gedaagde] uitgebreid hun kant van het verhaal verteld. Daarbij is door de gemachtigden gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Zowel de gemeente als [gedaagde] hebben hun eerder in de schriftelijke stukken ingenomen standpunten tijdens de zitting gehandhaafd. Concreet betekent dit dat de gemeente wil dat al haar (verminderde) vorderingen (zoals hiervoor beknopt verwoord bij 1.1) worden toegewezen en [gedaagde] pleit voor een afwijzing daarvan. De gemeente heeft bovendien tijdens de zitting haar eis verminderd, waardoor zij haar schadevordering (zoals omschreven bij randnummer 3.2 onder B van het tussenvonnis) laat vallen (zie onderdelen 42 en 54 van de spreekaantekeningen). Verder heeft de pachtkamer tijdens de zitting vragen gesteld en is de optie op tafel gelegd om in onderling overleg tot een oplossing te komen, maar van dat laatste is geen gebruik gemaakt.
1.7
Tot slot is vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling door de pachtkamer

De beslissing in het kort
2.1
De pachtkamer wijst alle drie de vorderingen van de gemeente toe, omdat bedrijfsmatige landbouw door [gedaagde] niet meer aan de orde is en het de gemeente vrij stond om de bruikleenovereenkomst te beëindigen. Dat brengt mee dat de pachtovereenkomsten tussen partijen voor de percelen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] gedeeltelijk per 1 november 2025 eindigen, en dat [gedaagde] die percelen moet ontruimen. Ook dient [gedaagde] het perceel [kadastrale aanduiding 3] uiterlijk per diezelfde datum te ontruimen, want er is geen reden waarom [gedaagde] nog langer van dat perceel gebruik mag maken. Er is echter geen aanleiding om aan de ontruiming van de percelen een dwangsom te verbinden zoals de gemeente heeft gevorderd.
2.2
Hierna wordt aan de hand van het toepasselijke juridisch kader en de relevante standpunten van partijen uitgelegd hoe de pachtkamer tot deze beslissingen is gekomen. Eerst komen de vorderingen met betrekking tot de percelen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] gedeeltelijk aan bod. Daarna wordt de vordering ten aanzien van perceel [kadastrale aanduiding 3] behandeld.
Ontbinding pachtovereenkomsten [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] gedeeltelijk, en ontruiming daarvan
Het juridisch kader
2.3
Een pachtovereenkomst kan door de rechter worden ontbonden als de pachter in de nakoming van zijn verplichtingen tekortschiet. [1] Daarvan is in ieder geval sprake wanneer het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw wordt gebruikt. [2] In de wet is een (niet uitputtende) omschrijving gegeven van activiteiten die vallen onder het begrip landbouw, zoals bedrijfsmatige akkerbouw, weidebouw en veehouderij. [3] Uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak volgt dat een activiteit zoals (biologische) akkerbouw en/of veehouderij alleen dan als landbouw wordt aangemerkt voor zover dit
bedrijfsmatigwordt uitgeoefend. [4] Volgens vaste rechtspraak veronderstelt een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte dat sprake is van
een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor de vraag of dat aan de orde is, zijn de volgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:
de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten,
de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden,
het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement,
e vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft,
één en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
Er is geen sprake (meer) van bedrijfsmatige landbouw
2.4
Met inachtneming van het in de vorige overweging weergegeven juridisch kader is de pachtkamer van oordeel dat het gepachte (dus [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] gedeeltelijk) niet (meer) wordt gebruikt voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw. Dit wordt toegelicht als volgt.
2.5
Het belangrijkste argument van [gedaagde] is dat hij bedrijfsmatig een paar slechte jaren heeft gehad waarin bijzondere (privé) omstandigheden een grote rol hebben gespeeld, dat de bedrijfssituatie vanaf 2024 is genormaliseerd en dat er bovendien betere tijden aankomen. Zo was het jaar 2023 volgens [gedaagde] slechts een momentopname (toen had hij te kampen met een dubbele rughernia waardoor hij volledig in de Ziektewet zat) en daardoor is dat geen representatief jaar voor zijn bedrijf. De gemeente wist ook dat hij ziek was en tijdelijk niet kon werken. Daarnaast is de verwachting dat de financiële perikelen rondom zijn echtscheiding (eindelijk) binnen afzienbare tijd worden afgerond. Laatstgenoemde situatie heeft ervoor gezorgd dat [gedaagde] de omslag/ommezwaai binnen zijn bedrijf (van biologisch melkvee naar biologisch vleesvee/mestvee en paarden) veel langzamer kan maken dan gehoopt. Hierbij spelen ook vergunningsperikelen een rol. [gedaagde] heeft er desalniettemin naar zijn zeggen voor gezorgd dat het bedrijf sinds 2024 weer op volle toeren is gaan draaien, want na zijn herstel heeft hij de bedrijfsvoering volledig hervat. Bovendien is hij recentelijk ook nog bezig met het ontwikkelen van nieuwe activiteiten, zoals het opstarten van vleesvee en het houden van meer pensionpaarden. Er is dan ook redelijkerwijs uitzicht op te verwachten ondernemersrendement, en wel op korte termijn. Gelet op dit alles is in de optiek van [gedaagde] dus wel degelijk sprake van bedrijfsmatige agrarische landbouw.
2.6
De pachtkamer ziet dat anders. Het is op zijn minst vervelend te noemen dat [gedaagde] de laatste jaren te kampen heeft gehad met verschillende privé problemen die in meer of mindere mate zijn weerslag hebben gehad op het bedrijf, maar het jaar 2023 is naar het oordeel van de pachtkamer geen momentopname. [gedaagde] heeft namelijk niet alleen in 2023 bedrijfsmatig onvoldoende activiteiten ontplooid om te kunnen spreken van bedrijfsmatige agrarische landbouw. Ook in de jaren
voor2023 was die tendens al duidelijk zichtbaar. Daarbij komt dat de pachtkamer van oordeel is dat [gedaagde] niet tot nauwelijks heeft aangetoond dat het tij
na2023 duidelijk is gekeerd. Met andere woorden: het is dus niet iets van korte aard wat uitsluitend verband houdt met de tijdelijke uitval van [gedaagde] wegens ziekte en/of andere privé problematiek. Er is al jarenlang onvoldoende sprake van een complex van economisch activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw, en ook voor de nabije toekomst is onvoldoende aangetoond dat dit anders zal gaan zijn. Meer specifiek heeft de pachtkamer de volgende omstandigheden hierbij in aanmerking genomen.
2.7
[gedaagde] geeft zelf in de conclusie van antwoord in randnummer 38 aan dat er voor de jaren 2020 en 2021 een negatief resultaat is behaald. Dat wordt bevestigd door het verlieslatende resultaat wat zichtbaar is op de jaarrekeningen van 2020 en 2021. [5] Uit het meerjarenoverzicht van deze jaarrekeningen blijkt bovendien dat de daling in resultaat al in eerdere jaren is ingezet, en dat derhalve dus niet gesproken kan worden van een momentopname in 2023. [gedaagde] heeft nagelaten om de jaarrekeningen over 2022, 2023 en/of 2024 in de procedure te brengen. Dat had wel op zijn weg gelegen, zeker nu hij stelt dat een kentering binnen het bedrijf zichtbaar is. Bovendien heeft [gedaagde] daar ook ruimschoots de tijd voor gehad gelet op de duur van deze procedure. Weliswaar heeft [gedaagde] in dit kader tijdens de zitting op 10 juni 2025 nog aangevoerd dat de cijfers over 2024 nog niet definitief waren, maar dat laat onverlet dat hij wel al de eerste inzichten had kunnen delen die wel beschikbaar waren. Maar ook dat is niet gebeurd.
2.8
Daarnaast blijkt uit de beschikbare Gecombineerde Opgaven (GO) onder andere dat het aantal dieren fors is gedaald en ook zijn er behoorlijke schommelingen geweest in het beschikbare areaal grond. Dat alles wijst niet in de richting van bedrijfsmatige landbouw, zeker niet gelet op het feit dat het aantal dieren in het jaar 2020 sowieso relatief laag was en de afname van het aantal koeien tot inmiddels nul (waarover hierna meer). Ook is het totaal beschikbare areaal landbouwgrond (zeer) klein te noemen. Uit de door beide partijen overgelegde GO’s kan onder meer het volgende worden afgeleid:
2021
2022
2023
2024
Gemiddeld aantal dieren
73 runderen
6 paarden
6 ezels
70 runderen
11 runderen
6 paarden
2 runderen
6 paarden
Totaal beschikbare landbouwgrond (eigendom en gebruik)
33,96 ha,
waarvan 16 ha in eigendom.
Van de 33,96 ha bestond ruim 28 ha uit grasland
17,33 ha, waarvan 7 ha in eigendom.
Alle 17,33 ha was grasland
11,04 ha, waarvan 7 ha in eigendom.
Alle 11,04 ha was grasland
25,67 ha.
Van de 25,67 bestond 5,16 ha uit grasland en ruim 21 ha uit bouwland (vooral snijmaïs en nog een klein deel aardappelen, asperges en tuinbonen)
2.9
Overigens merkt de pachtkamer ter zijde op dat de percelen waar het in deze procedure over gaat, niet/slechts gedeeltelijk in de hiervoor genoemde GO’s voorkomen.
2.1
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat het bouwplan nu (2025) bestaat uit 8 ha grasland, 8 ha aardappelen, 4 ha sperziebonen en nog wat bruine bonen. Daarnaast heeft [gedaagde] uitgelegd dat hij op dit moment (dus tijdens de zitting op 10 juni 2025) geen koeien heeft, maar dat hij dat weer wil opbouwen in combinatie met de al aanwezige paardenhouderij (bestaande uit opfok, stalling, pensionpaarden en fokkerij). Op dit moment lopen er 21 paarden rond (waarvan 6 in eigendom van [gedaagde] en de rest is van derden/pensionstalling) en hij wil groeien naar 50 paarden. Hij ziet het houden van koeien en paarden op dezelfde percelen als een unieke combinatie, onder meer omdat paarden eten wat koeien laten staan en omgekeerd.
2.11
[gedaagde] heeft echter zijn plannen voor de nabije toekomst niet concreet gemaakt, dat wil zeggen onderbouwd met schriftelijke stukken. Ook heeft hij zijn bedrijfsvoering over 2025 op geen enkele manier in kaart gebracht. Het is bij een mondelinge toelichting op zitting gebleven, wat vervolgens door de gemeente bij gebrek aan wetenschap is betwist. De pachtkamer kan geen rekening houden met voornemens, plannen en niet onderbouwde (betwiste) stellingen van [gedaagde] . De pachtkamer herhaalt verder in dit kader wat zij in 2.7 heeft vermeld over de indiening van stukken. Daarnaast wordt nog opgemerkt dat zelfs indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat er inderdaad op korte termijn meer paarden worden aangetrokken zoals [gedaagde] tijdens de zitting heeft toegelicht, dat nog niet automatisch maakt of bijdraagt aan het criterium van bedrijfsmatige landbouw zoals hiervoor in het juridisch kader beschreven. Het houden/fokken van paarden kan onder omstandigheden vallen onder de noemer van bedrijfsmatige landbouw, maar dat lijkt in dit geval niet aan de orde omdat het vooralsnog (medio 2025) vooral om het houden van pensionpaarden gaat. [7] Daarmee is geen sprake van het houden/fokken met een economisch oogmerk van meer dan ondergeschikte betekenis c.q. een bedrijf dat voldoet aan de vereisten van landbouwkundige exploitatie. Dat geldt ook indien daarbij het overige (de op dit moment beschikbare biologische landbouwgrond en het mogelijk betrekken van vleesvee) wordt bezien. Ook dat is onvoldoende gelet op wat hiervoor is overwogen. Dat geldt temeer omdat nu sprake is van een buitengewoon onzekere situatie in de toekomst, omdat de vergunningen waarover [gedaagde] noodzakelijkerwijs dient te beschikken voor het houden van meer paarden en vleesvee nog niet zijn aangevraagd en het in de huidige tijd nog maar de vraag is of die vergunningen ooit verleend zullen worden zoals [gedaagde] zelf tijdens de zitting heeft uitgelegd. Voor de haalbaarheid van de door [gedaagde] gestelde toekomstplannen is voorts van belang dat [gedaagde] het reële risico loopt dat hij circa € 670.000,-- aan zijn ex-partner moet betalen (er loopt nog een procedure in hoger beroep). Gelet op dit alles zijn investeringen in het bedrijf niet onmogelijk, maar op zijn minst wel lastig en het helpt ook niet dat [gedaagde] van zijn toekomstplannen geen enkele (schriftelijke) financiële onderbouwing heeft gegeven.
De pachtovereenkomsten worden ontbonden en [gedaagde] moet de pachtpercelen ontruimen
2.12
Alle hiervoor beschreven omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat onvoldoende gebleken is dat nog sprake is van bedrijfsmatige landbouw (in de juridische zin zoals hiervoor bij 2.3 is verwoord). Dit betekent dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, en dus dat de pachtovereenkomsten voor percelen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] worden ontbonden. Al het andere wat partijen hebben aangevoerd (zoals dat er andere ondernemingen op het adres van het bedrijf staan ingeschreven en over de mogelijke bedrijfsopvolging), los van de vraag of die feiten en omstandigheden voldoende zijn onderbouwd, maakt het voorgaande niet anders en/of zijn niet van belang. Omdat de pachtovereenkomsten al worden ontbonden op de grond dat bedrijfsmatige landbouw niet meer aan de orde is, hoeft de door de gemeente aangevoerde bijkomende grondslag voor haar vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomsten, te weten onderverpachting, niet meer te worden besproken.
2.13
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de ontbinding van de pachtovereenkomsten vergaande gevolgen voor zijn bedrijfsvoering heeft. Zo liggen de pachtpercelen zeer dicht bij de bedrijfslocatie, wordt door de beëindiging het beschikbare pachtareaal met 1/3 verminderd en is vervangende (pacht)grond in de omgeving niet voorhanden, althans geen grond die reeds geschikt is voor biologisch gebruik (en dat zou voor [gedaagde] een extra investering betekenen). Daarnaast benadrukt [gedaagde] dat hij als biologische boer en volledig Skal-gecertificeerde teler voldoet aan het door de gemeente in 2023 gehanteerde pachtbeleid. [8] [gedaagde] ziet dan ook niet in wat het belang is van de gemeente bij haar vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomsten. De pachtkamer volgt [gedaagde] hierin niet. In het licht van het hiervoor bij 2.3 weergegeven juridisch kader (bedrijfsmatige agrarische landbouw) acht de pachtkamer de door [gedaagde] genoemde argumenten van ondergeschikt belang. Daar komt bij dat pacht per definitie een contract voor beperkte duur is en de wet voorziet in gevallen waarin de pachtovereenkomst rechtsgeldig kan worden beëindigd, óók als die overeenkomst al lange tijd heeft geduurd. Het staat de gemeente als verpachter vrij om ontbinding van de pachtovereenkomst te vorderen, ook indien [gedaagde] bijvoorbeeld meent dat hij nog wel voldoet aan de eisen van het geldende gemeentebeleid en/of er geen vervangende (pacht)grond beschikbaar is.
2.14
De pachtkamer zal de datum van ontbinding vaststellen op 1 november 2025. Dit acht de pachtkamer een redelijke termijn, onder meer omdat [gedaagde] dan de komende periode nog een hoofdgewas kan oogsten op de percelen.
2.15
De pachtkamer ziet geen aanleiding om aan de ontruiming een dwangsom te verbinden. De gemeente heeft de noodzaak daarvan ook niet onderbouwd. Dat deel van de vordering wordt dus afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering om de ontruiming zelf te doen bewerkstellingen middels politie en justitie op kosten van [gedaagde] .
Ontruiming [kadastrale aanduiding 3] als gevolg van bruikleen
Het juridisch kader
2.16
Vast staat dat [gedaagde] het perceel [kadastrale aanduiding 3] tot 2012 in eigendom heeft gehad, dat de eigendom daarna is overgaan aan de gemeente (via een ruilovereenkomst) en dat [gedaagde] dit perceel sinds 2012 in bruikleen heeft van de gemeente.
2.17
Bruikleen is geregeld in artikel 7A:1777 BW. In dit artikel staat letterlijk:
“Bruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere eene zaak om niet ten gebruike geeft, onder voorwaarde dat degene die deze zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben gemaakt, of na eenen bepaalden tijd, zal terug geven.”
Hieruit volgt dus dat een belangrijk kenmerk van de overeenkomst van bruikleen is dat de zaak ‘om niet’ in gebruik wordt gegeven, dus zonder dat daarvoor een tegenprestatie moet worden verricht. Een tegenprestatie betekent in de meeste gevallen het betalen van geld, maar het kan ook iets anders zijn. Een bruikleenovereenkomst kan zowel schriftelijk als mondeling worden gesloten.
[gedaagde] moet het in gebruik zijnde perceel ontruimen
2.18
De pachtkamer is van oordeel dat het de gemeente vrij stond het gebruik met ingang van 31 december 2023 te beëindigen, zoals de gemeente bij e-mail van 6 december 2023 ook heeft gedaan. [9] Dat partijen bij het sluiten van de (ruil)overeenkomst in 2012 bepaalde voorwaarden en een bepaalde termijn waarbinnen de overeenkomst niet opzegbaar is zijn overeengekomen, zoals door [gedaagde] wordt gesteld, wordt door de gemeente betwist. [gedaagde] heeft deze stellingname op geen enkele wijze nader onderbouwd terwijl hij daarvoor wel ruim de tijd voor heeft gehad. Anders gezegd: dat sprake zou zijn van een (zoals [gedaagde] het noemt) “bestendige afspraak” waaraan de consequentie is gekoppeld dat de gemeente niet “zomaar” het gebruik kan opzeggen, blijkt dus nergens uit en daar kan dan ook niet vanuit worden gegaan. Weliswaar heeft [gedaagde] het perceel jarenlang feitelijk in gebruik gehad, maar dat betekent niet dat er geen einde aan dat gebruik kan komen. De pachtkamer volgt [gedaagde] ook niet in het argument dat sprake is van een onredelijke opzegtermijn.
2.19
De conclusie is dat [gedaagde] ook perceel [kadastrale aanduiding 3] dient te ontruimen. De pachtkamer zal de datum van ontruiming net als bij de percelen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] om dezelfde reden vaststellen op 1 november 2025 (zie 2.14). Ook de aan deze ontruimingsvordering gekoppelde nevenvorderingen worden afgewezen.
De proceskosten
2.2
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van de gemeente worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
140,17
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
780,17

3.De beslissing

De pachtkamer:
3.1
ontbindt de pachtovereenkomsten tussen de gemeente en [gedaagde] met betrekking tot de percelen kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , [kadastrale aanduiding 1] (groot 3.98.00 ha) en [kadastrale aanduiding 2] gedeeltelijk (groot 3.29.90 ha) per 1 november 2025 te ontbinden en veroordeelt [gedaagde] het gepachte per die datum geheel te ontruimen en ontruimd te houden,
3.2
veroordeelt [gedaagde] het perceel kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , [kadastrale aanduiding 3] (groot 3.32.64 ha) per 1 november 2025 te ontruimen en ontruimd te houden,
3.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van de gemeente vastgesteld op € 780,17, te vermeerderen met de eventuele explootkosten van de betekening van het vonnis,
3.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, bestaande uit mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter tevens voorzitter, J.J.F. Berkvens en G.W.A.M. Weijers-Verboort (MSc) als deskundige leden, en is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:376 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:376 lid 1 onder a BW.
3.Artikel 7:312 BW.
4.Onder andere Gerechtshof Arnhem 12 mei 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BI4361.
5.Productie 4 bij dagvaarding.
6.De GO’s zijn overgelegd als productie 3 van de gemeente en als bij productie 12 van [gedaagde] . Van belang is om te realiseren dat GO over 2021 ziet op de situatie per 15 mei in 2021 enz.
7.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5621.
8.Dat beleid is in punt 64 t/m 66 van de conclusie van antwoord samengevat. Daar staat onder andere dat de gemeente “Natuur inclusieve landbouw (NIL), agrarisch natuurbeheer” stimuleert.
9.Productie 5 bij dagvaarding.